15

De Cock had moeie voeten. Ze waren er ineens, onaangekondigd. Het was als de donder bij een heldere hemel. Hij leunde achterover en legde zijn voeten op een hoek van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten. Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn, die uit de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoog trok en zich vastzette in zijn kuiten. Hij wist ook wat de pijn betekende. Telkens als de zaken slecht liepen, als zijn onderzoeken dreigden te verzanden en als hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister te tasten, gaven die helse duiveltjes acte de présence.

Vledder keek hem bezorgd aan. ‘Is het weer zover?’

De Cock knikte en sloot zijn ogen. Enkele minuten bleef hij zo zitten, bewegingloos en geconcentreerd. Zijn markant gezicht leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip. ‘Het gaat wel weer over,’ sprak hij mat. ‘De pijn is nog wel te verdragen, maar de wetenschap dat wij na twee moorden en een moordaanslag en dagen van intensief speuren in feite nog geen stap verder zijn gekomen met ons onderzoek, bezorgt mij een angstig gevoel.’

Vledder keek zijn oudere collega met een blik vol ongeloof aan. ‘Je denkt dat wij er niet uitkomen en dat wij de moordenaars nooit zullen pakken?’

De Cock keek hem aan.

‘Dat kan toch?’ antwoordde hij benepen. ‘Hoeveel moorden blijven er niet onopgelost? Daar kun je hele begraafplaatsen mee vullen.’

Vledder schudde resoluut zijn hoofd.

‘Niet bij ons. Ik bedoel, niet bij jou. Zolang wij samen zijn… en dat is toch al een paar jaartjes… kan ik mij niet herinneren dat wij ooit een affaire hebben laten zakken.’

Op het van pijn vertrokken gezicht van De Cock brak een glimlach door. Hij trok zijn schouders op.

‘Misschien is het bijgeloof?’

‘Wat?’

‘Dat mijn moeie voeten iets met de stand van het onderzoek te maken hebben.’

Vledder lachte bevrijd. ‘Vast.’

De Cock tilde zijn benen van zijn bureau.

‘Heb je de drie patroonhulzen en de kogels die wij gisteravond in het kantoor van wijlen de heer Van den Aerdenburg hebben gevonden al naar het laboratorium in Den Haag gestuurd?’

‘Dat heb ik vanmorgen gedaan. Ik heb ook het laboratorium even gebeld en gevraagd hoever zij met dat andere onderzoek waren.’

‘En?’

‘De patroonhulzen die wij na de dood van Emile van den Aerdenburg vonden, de kogel die dokter Rusteloos tijdens de gerechtelijke sectie uit zijn lijf peuterde, alsmede de patroonhulzen die de politie uit Amstelveen opstuurde, komen alle uit hetzelfde pistool.’

De Cock voelde aan zijn kuiten.

‘Ik ben ervan overtuigd, dat het onderzoek zal uitwijzen dat ook de patroonhulzen en de kogels van gisteravond uit datzelfde wapen komen.’

Vledder knikte instemmend. ‘En volgens mij kunnen we er ook van overtuigd zijn, dat het pistool steeds door dezelfde schutter werd gehanteerd.’

Hij zweeg even, kneep zijn lippen op elkaar. ‘En de schutter is ook vrouwelijk.’

De Cock keek op zijn horloge. ‘Hoe laat is de sectie op Jacques van leperen?’

‘Straks om tien uur. Ik heb gevraagd of Appie Keizer de sectie wil bijwonen.’

‘Waarom?’

Vledder trok een vies gezicht. ‘Ik heb er geen zin in.’

De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit.

‘Dan mag jij eerst,’ sprak hij ernstig, ‘dat lijk van Jacques van leperen wel ordentelijk aan Appie Keizer overdragen. Anders kom je juridisch in de problemen. Stel je voor dat dokter Rusteloos aan een verkeerd lijk gaat snijden.’

Vledder bracht geschrokken een hand voor zijn mond.

‘Je hebt gelijk. Wat stom. Ik heb aan zo’n overdracht totaal niet gedacht.’

De Cock stond op en liep naar de kapstok. ‘Vraag of Appie Keizer er al voor klaar is… maken we eerst even een ommetje naar Westgaarde.’

‘En dan?’

‘Gaan we naar Baarn.’

Vledder liep verwonderd achter hem aan. ‘Wat moeten we daar doen?’

De Cock draaide zich half om. ‘Op condoleancebezoek,’ sprak hij strak. ‘Een vereenzaamde vrouw vertellen dat ze weduwe is geworden. Dergelijke zaken mag je nooit vergeten.’


Ze reden met een rustig gangetje Baarn binnen.

De Cock blikte opzij naar Vledder aan het stuur. ‘Ken je de weg nog?’

De jonge rechercheur knikte. ‘Straks na de spoorwegovergang onmiddellijk rechtsaf. Dan zijn we in de Prinses Marielaan. Even voorbij het kantoor van uitgeverij De Fontein gaan we linksaf.’

De Cock knikte goedkeurend. ‘Ik heb gisteren met de post van de directeur van die uitgeverij een relatiegeschenk gekregen.’

‘Als het maar niet te kostbaar is, anders ben je als politieman verplicht het te melden.’

De Cock maakte een schouderbeweging. ‘Het is een boek… een gebonden boek met Versjes uit de Oude Tijd, verzameld door ene Els Olden. Ik heb het nog niet ingekeken. Ik hoop dat het vanavond niet te laat wordt.’

Ze reden de Prins Bernhardlaan in. Een tiental meters voor een zijlaan parkeerde Vledder de Volkswagen aan de kant van de rijbaan, schuin op de wortels van een eerbiedwaardige eik. Ze stapten wat verkreukeld uit en slenterden terug de laan in. Bij de imposante villa op nummer 73 liepen ze het brede grindpad op. Voor de glimmende bruingelakte toegangsdeur bleven ze staan.

De Cock nam zijn hoedje af, bracht een droevige trek op zijn gezicht en belde aan.

Het duurde niet lang. Al na enkele seconden werd de deur door mevrouw Van Ieperen geopend. Ze droeg dezelfde hooggesloten japon als bij hun vorige bezoek. Ook de zilveren broche ontbrak niet.

Mevrouw Van Ieperen liet haar blik even over de beide mannen dwalen. Zonder iets te zeggen draaide ze zich om en liep voor de rechercheurs uit naar het ruime studeervertrek. Met een hooghartig gebaar wuifde ze naar de comfortabele leren fauteuils. ‘Gaat u zitten.’ Daarna nam ze tegenover hen plaats… stijf, rechtop, haar knieën stijf tegen elkaar.

De Cock legde zijn hoedje naast zich op het eiken parket en zocht naar een opening. Hij liet zijn hoofd iets hangen en vouwde vroom zijn beide handen. ‘Het is mij een pijnlijke plicht om…’

Mevrouw Van Ieperen onderbrak hem. ‘Is hij dood?’ vroeg ze scherp.

De Cock keek naar haar op. ‘Waarom zegt u dat?’

Mevrouw Van Ieperen klemde haar lippen op elkaar. ‘U komt niet voor niets uit Amsterdam naar Baarn, meneer De Cock. Bovendien weet ik dat hij dood is.’

De oude rechercheur reageerde verrast. ‘Hoe?’

Mevrouw Van Ieperen sloot haar ogen en klemde haar knieën nog dichter tegen elkaar. ‘Ik heb het moment gevoeld,’ sprak ze zacht. ‘Het moment van zijn dood.’ Ze keek even op, snel, bijna schichtig. ‘Het was gisteravond… is het niet?’

De Cock knikte traag. ‘Het was gisteravond.’

‘Hoe stierf hij?’

‘Iemand heeft op hem geschoten.’

‘Net als Emile van den Aerdenburg?’

‘Ja.’

Mevrouw Van Ieperen schudde haar hoofd. ‘Jacques… hij was altijd belust op geld. Ik denk dat dat zijn ondergang is geworden.’

De Cock nam een lange pauze. Daarna boog hij zich iets naar haar toe. De uitdrukking op zijn gezicht was mild, meelevend. ‘Wij condoleren u met het verlies van uw man,’ sprak hij gedragen. ‘Het zal uw verdriet, uw smart niet lenigen… dat beseffen wij… maar het behoort tot onze taak om de man of de vrouw, die voor zijn dood verantwoordelijk is, te ontmaskeren en aan een rechter over te dragen… een aardse rechter.’ Hij zweeg even en spreidde zijn beide handen. ‘Van zo’n aardse rechter heeft uw man niets meer te vrezen… hij zal inmiddels al zijn geoordeeld door Hem, die alle feiten kent… ook de verzachtende omstandigheden.’ De oude rechercheur keek haar gespannen aan. ‘Wat ik u probeer duidelijk te maken, mevrouw Van Ieperen, is… dat u volkomen openhartig kunt zijn… dat u door uw uitspraken uw man niet meer kunt belasten… dat een mogelijk motief om iets voor ons te verzwijgen niet meer geldt.’

Om haar lippen gleed een wrange glimlach. ‘Bent u daar zo zeker van?’

De Cock gebaarde in haar richting. ‘Alleen als u zelf, in persoon, bij deze affaire bent betrokken, zou dat voor u een reden kunnen zijn om geen opening van zaken te geven.’

Mevrouw Van Ieperen keek hem aan. Haar blauwe ogen flikkerden kwaadaardig. Ze klapte met haar vlakke hand op de leuning van haar fauteuil. ‘Ik ben nergens bij betrokken,’ reageerde ze heftig. ‘Ik ben de wettige echtgenote van Jacques van Ieperen. Begrijpt u? Dat is mijn enige betrokkenheid.’

De Cock hield zijn blik strak op haar gericht. In de grijze speurder groeide de wil om niet op te geven. ‘Kent u de heer Harredijke… Arend Harredijke?’

‘Nee.’

‘Heeft u zijn naam wel eens horen noemen?’ ‘Nee.’

‘Die heer Harredijke heeft Emile van den Aerdenburg eens een interview afgenomen… hebt u dat interview destijds gelezen?’

Mevrouw Van Ieperen schudde haar hoofd en zuchtte. ‘Waarom neemt u niet zonder meer van mij aan dat ik geen bijzonderheden ken… dat het leven van mijn man voor mij een gesloten boek was.’ De Cock grijnsde. ‘Ik ken de nieuwsgierigheid van vrouwen. Vooral van vrouwen, die nog in alle oprechtheid van hun man houden. En u hield toch van uw man?’

Mevrouw Van Ieperen liet haar hoofd iets zakken. Haar weerstand leek weggevloeid. ‘Ik hield van mijn man,’ sprak ze zacht. ‘Zeker. God weet dat ik de waarheid spreek. Ik was alleen niet in staat om al zijn wensen te vervullen. Ik kon dat niet. Hij wekte weerstanden in mij op.’ Ze frunnikte aan haar zilveren broche. ‘Mijn man heeft al jaren een verhouding met een klein blond sletje uit de Amsterdamse hoerenbuurt.’

‘Dat wist u?’

‘Ja.’

‘Heeft hij het u verteld?’

Mevrouw Van leperen schudde haar hoofd. ‘Ik heb hem laten schaduwen.’

De Cock knikte begrijpend. ‘Kent u nog andere vrouwen uit zijn leven?’

‘Nee.’

De oude rechercheur kwam ver uit zijn fauteuil naar voren. ‘Denkt u eens goed na,’ sprak hij klemmend. ‘Uit ons onderzoek tot nu blijkt dat bij de moord op uw man en op Emile van den Aerdenburg een vrouw een belangrijke rol speelt. Die vrouw is vermoedelijk ook verantwoordelijk voor de dreigbrieven die uw man ontving. Dreigbrieven, die ook aan Emile van den Aerdenburg werden gestuurd. Die vrouw moet uw man en zijn compagnon goed hebben gekend. Ze was goed op de hoogte van hun doen en laten… hun gedrag. En wat mij het meest intrigeert is dat ze op een of andere manier een zekere invloed op de beide mannen had, macht over hen uitoefende.’

Hij keek haar bijna smekend aan. ‘Kent u een vrouw uit de omgeving van uw man, die hieraan voldoet?’’

Mevrouw Van Ieperen schudde haar hoofd. ‘Dat Amsterdamse sletje,’ sprak ze verbeten. ‘Verder waren er geen andere vrouwen.’

De Cock perste zijn lippen op elkaar. Hij hield de vrouw in de fauteuil voor hem in zijn blik gevangen. Ze mocht hem niet ontglippen. Zijn gevoel dat de vrouw hem verder kon brengen… nader tot de oplossing van het mysterie… dreef hem voort.

‘U liet uw man schaduwen, zei u?’

‘Ja.’

‘U zult van dat schaduwen ongetwijfeld rapporten of verslagen hebben ontvangen.’

‘Die heb ik verbrand.’

‘Wat is de naam van het detectivebureau dat u in de arm nam?’

‘Die naam ben ik vergeten.’

De Cock plukte aan zijn onderlip. Hij wist dat ze loog, maar besloot uit tactische overwegingen daar niet op in te gaan.

‘Wat deed u besluiten om uw man te laten schaduwen?’

Mevrouw Van Ieperen friemelde opnieuw aan haar broche. ‘Ik vermoedde ontrouw. Steeds vaker bleef hij hele nachten van huis weg.’

De Cock schonk haar een wrange glimlach. ‘Ik begrijp het,’ sprak hij vriendelijk. ‘U wilde uw man niet verliezen. U wilde weten waar hij die nachten doorbracht.’

‘Precies.’

De oude rechercheur keek haar schuins aan. ‘En toen u het wist… van dat hoertje… hebt u hem dat toen verweten?’

Mevrouw Van Ieperen strekte haar open rechterhand naar hem uit. ‘Ik gunde hem dat Amsterdamse sletje. Echt, dat gunde ik hem. Toen ik het wist, was ik daar, eerlijk gezegd, zelfs blij mee. Het betekende niets. Begrijpt u? Het was puur lichamelijk. Meer niet.’ Ineens veranderde haar houding en verstarde haar gezicht. ‘Ik was wel woedend toen mij werd bericht dat hij een paar avonden met een jonge journaliste had gedineerd.’

De Cock kneep zijn ogen half dicht. ‘Een journaliste?’

Mevrouw Van Ieperen knikte nadrukkelijk. ‘Een mooie jonge journaliste, stond er in dat bericht. Een zekere Tanja.’

De Cock keek haar onderzoekend aan. ‘Dat… eh, dat hebt u hem wel verweten?’

‘Ja.’

‘En wat zei uw man?’

Mevrouw Van Ieperen trok haar schouders iets op. ‘Hij grinnikte een beetje en zei: die stinkgriet.’

‘Hij zei: stinkgriet?’

Mevrouw Van Ieperen knikte traag. ‘Dat heb ik onthouden. Het maakte indruk op mij.’

‘Waarom?’

‘Jacques, mijn man, was een heer. Stinkgriet was een uitdrukking die hij nooit bezigde.’

Загрузка...