Het was stil in het schemerige lokaaltje op de hoek van de Achterburgwal en Barndesteeg, dat Smalle Lowietje al vele jaren zijn ‘bloedeigen etablissement’ noemde. Aan de halfronde bar hing niemand. Alleen ver in de zaal, achter een verschraald pilsje, zat ouwe Azen Appie. Een smoezelig spel kaarten in zijn hand. Zijn slanke vingers plukten verveeld aan azen, boeren en koningen. De tengere caféhouder stond achter de bar en spoelde glazen. Zijn vriendelijke muizensmoeltje straalde toen hij de rechercheurs zag binnenkomen. Hij stak blij zijn hand naar de rechercheur uit. ‘Meneer De Cock,’ zei hij hartelijk, ‘het is fijn dat u er weer bent. Ik vond dat u de laatste keer wat… eh, wat haastig bent weggegaan… te haastig naar mijn zin. Dat zat mij dwars.’ De Cock trok een ernstig gezicht. ‘Ik heb er ook nachten van wakker gelegen.’
Smalle Lowietje lachte. ‘U weet best wat ik bedoel.’ Hij pakte achter zich drie glazen van het rek en zette die op de bar voor de beide speurders neer. Daarna dook hij onder de tapkast naar de fles cognac Napoleon, die hij speciaal voor De Cock gereserveerd hield. Met een gebaar van grote routine schonk hij in. ‘Op… eh, op onze vriendschap,’ toostte hij wat onzeker. De Cock glimlachte fijntjes. ‘Op onze vriendschap,’ herhaalde hij warm.
Ze keken elkaar aan, namen zwijgend de glazen op en dronken met kleine teugjes. Vledder schoof onrustig op zijn kruk heen en weer. Hij was te ongedurig om van een goed glas cognac te kunnen genieten. Het ceremonieel prikkelde zijn zenuwen. Hij boog zich naar het tweetal toe.
‘We weten nog steeds niet wie de Baron heeft vermoord.’ Het klonk hard, geagiteerd.
Smalle Lowietje keek verstroord op. ‘Ik ook niet,’ zei hij strak. Vledder snoof. ‘In bepaalde kringen,’ zei hij gemelijk, ‘zal de moordenaar wel bekend zijn.’
Het muizensmoeltje van Lowie betrok. ‘In die bepaalde kringen,’ reageerde hij scherp, ‘weet men van deze moord niets af.’ De Cock kwam sussend tussenbeide. ‘Je moet het hem niet kwalijk nemen. Collega Vledder is van nature wat ongeduldig,’ vergoelijkte hij. ‘Als een onderzoek wat lang duurt…’ De tengere caféhouder knikte. ‘De jeugd,’ zei hij begrijpend. ‘Ik was vroeger net zo, liep altijd met mijn kop tegen de muur. Het heeft mij heel wat builen bezorgd.’ Hij zweeg even, zuchtte diep. ‘Over de Baron gesproken… het is dwaas om iemand zonder enige reden koud te maken. De Baron was een zwerver met een verleden… zo zijn er honderden. Wie had er belang bij zijn dood?’ Over zijn muizensmoeltje gleed een olijke trek. ‘Men had er juist belang bij dat hij in leven bleef.’
‘Je bedoelt in verband met die miljonair?’
Smalle Lowietje trok zijn wenkbrauwen op. ‘Dat weet je?’ De Cock knikte traag. ‘Jopie Stuff en de Baron hadden samen een plannetje om een miljonair uit Blaricum van zijn banktegoed af te helpen. Dat is ons bekend. Maar ze waren niet alleen. Ik bedoel… er was nog een derde man bij betrokken. Een zekere Raymond Verbruggen.’
Lowietje vatte de fles en schonk nog eens in. ‘Een Belg,’ vulde hij aan, ‘uit Antwerpen. Een vreemde, wat glibberige figuur. De meeste jongens uit de penoze vertrouwen hem niet erg.’ De Cock nipte peinzend aan zijn cognac. ‘Misschien vond hij de Baron dood toch aantrekkelijker dan in leven… minder gevaarlijk?’ Lowietje trok zijn smalle schouders op. ‘Dat is heel goed mogelijk. Maar ik heb er niets van gehoord.’
‘Hij handelt?’
‘Wie?’
‘Raymond Verbruggen.’
Smalle Lowietje knikte nadrukkelijk. ‘Hoofdzakelijk heroïne… komt hier binnen met een schuit uit Marseille.’
De Cock reageerde verbaasd. ‘Hoe weet je dat?’ vroeg hij scherp. De tengere caféhouder lachte geheimzinnig. ‘Je hebt toch belangstelling voor hem?’ Het klonk uitdagend, ontwijkend. De Cock wreef over zijn gezicht. ‘Ik heb belangstelling,’ zei hij loom.
Lowietje grijnsde. ‘Ik wist het.’ In zijn stem galmde triomf. ‘Jullie zitten al een tijd achter hem aan. ‘Hij wenkte naar achteren. Ouwe Azen Apie stond op en slofte langzaam naderbij. ‘Jij kent meneer De Cock?’
De oude valsspeler streek langs zijn neus. ‘Al eeuwen.’ ‘Vertel eens wat je weet?’
Azen Appie grijnsde, schoof duim en wijsvinger over elkaar. ‘Wat zit er voor mij aan?’ zei hij nors.
Het gezicht van Lowietje werd rood. Hij boog zich fel naar voren. ‘Dat regel ik met je,’ beet hij hem toe. ‘Dat hebben we toch afgesproken?’ Azen Appie likte met zijn tong langs zijn lippen. ‘Vannacht,’ zei hij onwillig, ‘komt de Black Swan.’
De Cock keek hem fronsend aan. ‘Wie of wat is de Black Swan?’
De jonge rechercheur Vledder boog zich over zijn aantekeningen. ‘De Black Swan,’ las hij luid, ‘een fraai passagiersschip, varende onder Panamese vlag, maakt veertiendaagse cruises over de Middellandse Zee en doet als laatste haven Marseille aan.’ De Cock streek over zijn grijze haar. ‘Daar gaat de heroïne aan boord.’
Vledder knikte. ‘Vannacht,’ las hij verder, ‘komt de Black Swan de pieren van IJmuiden binnenvaren. Na een kort oponthoud bij de sluizen vaart ze van IJmuiden verder naar de Amsterdamse Westhaven. Tijdens de tocht door het Noordzeekanaal wordt, zo rond de klok van twee uur, de partij heroïne in kleine hoeveelheden geplompt… aan schuimplastic drijvertjes, bestreken met een reflecterende verf. Een speedboat met twee sterke schijnwerpers vaart op enige afstand in het kielzog van de Black Swan en pikt de drijvers op.’
De Cock spreidde beide armen in een breed gebaar. ‘Simpel,’ grijnsde hij. ‘Zo simpel, dat alle spannende verhalen over drugsmokkel overbodig worden.’
Vledder keek zijn collega aan. ‘Wat doen we met dit verhaal?’ De Cock keek op zijn horloge. ‘Het is tegen negenen. We hebben ruim vijf uur de tijd om maatregelen te treffen. We zullen onze bevindingen aan hoofdinspecteur Everhardt doorspelen. Hij moet maar contact openemen met de Rijkspolitie te Water.’ ‘En wij?’
De Cock keek de jonge rechercheur vragend aan. ‘Wat bedoel je?’
‘Wat doen wij?’
‘Aan die heroïne?’
‘Natuurlijk.’
‘Niets, helemaal niets. Dat is werk voor de opiumploeg.’ Het gezicht van Vledder versomberde. Hij was duidelijk teleurgesteld. ‘Dan gaan zij met de eer strijken,’ zei hij triest. ‘Wij hebben toch die tip! Smalle Lowietje is een relatie van ons… van jou.’
De Cock knikte. ‘Ik hoop,’ zei hij gelaten, ‘dat ze een grote partij onderscheppen.’
Vledder kwam wat geagiteerd achter zijn bureau vandaan. ‘Dat kunnen wij toch ook? Als wij niet naar de Rijkspolitie te Water gaan, pakken wij de heroïne en arresteren wij Raymond Verbruggen.’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik denk er niet aan,’ zei hij beslist. ‘Ik zou het ook niet prettig vinden als de opiumploeg zich ongevraagd in mijn affaire ging mengen.’
Hij nam de telefoon en belde hoofdinspecteur Everhardt. In een kort, zakelijk gesprek legde hij uit wat hij wist. De namen van Smalle Lowietje en Azen Appie noemde hij niet.
Vledder kwam naast hem staan. ‘Zou Raymond Verbruggen vannacht zelf in de speedboat zitten?’
De Cock plukte peinzend aan zijn neus. ‘Ik denk het niet. Hij zal voor het gevaarlijke werk wel zijn mannetjes hebben, mensen die het spul bij hem thuisbezorgen.’
‘Aan het ’s Gravenhekje?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Nee. Bij dat pand wordt al een tijd gepost. En Raymond Verbruggen weet dat.’
Vledder reageerde verbaasd. ‘Hij weet dat?’
‘Natuurlijk. Dat heb je toch gehoord uit het verhaal van Smalle Lowietje? Vrijwel de hele penoze weet dat de opiumploeg achter hem aanzit.’
Vledder lachte schaapachtig. ‘Toch laat hij een partij heroïne naar Amsterdam komen.’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit. ‘Verbruggen voelt zich veilig. Terwijl bij het ’s Gravenhekje wordt gepost, verdwijnt het spul naar een ander adres.’
‘Welk?’
De Cock glimlachte. ‘Als ik dat wist…’
‘… gaf je het door aan Everhardt.’ De stem van Vledder had een bittere klank.
De Cock keek hem aan. ‘Het zit je nogal dwars, geloof ik.’ Het gezicht van Vledder kleurde. ‘Ik zou die Raymond Verbruggen graag een paar vragen stellen. En niet alleen over heroïne.’ ‘Waarover dan wel?’
Vledder gebaarde heftig. ‘Over alles,’ riep hij fel. ‘Het zou mij niets verbazen als hij de man was achter al die moorden. Hij kan Van Maanenfeldt hebben omgebracht. Het is helemaal niet ondenkbaar dat hij middels tante Aleida en nicht Abigail bij de miljonair en zijn vrouw werd geïntroduceerd. Ook de moord op zuster Martha kan gemakkelijk door hem zijn gepleegd. En dat hij de Baron heeft gekend, daarvan zijn we nu toch wel overtuigd.’ De Cock plooide zijn lippen in een tuitje. ‘Het klinkt wat emotioneel, vind je niet? Weinig doordacht.’ Hij schudde droef zijn hoofd. ‘Ik ben niet zo blij met die tip over heroïne. Het is een surrogaat… een tweede keus.’
‘Ik begrijp je niet.’
De Cock zuchtte. ‘Toen wij de voorlaatste keer wat abrupt bij Lowietje wegliepen, wat was toen het onderwerp van ons gesprek?’ ‘De moordenaar van de Baron.’
De Cock knikte. ‘Precies. Ik probeerde Lowietje ertoe te brengen in penozekringen na te gaan wie verantwoordelijk was voor de dood van de Baron. Lowietje heeft navraag gedaan. Ik weet dat. Hij heeft onder meer met Rooie Marie gesproken, het vroegere vriendinnetje van Jopie Stuff. Omdat hij met alle geweld de goede betrekkingen tussen mij en hem wilde herstellen, heeft hij zelfs tipgeld beloofd.’ Hij zweeg even. ‘En wat is het uiteindelijk resultaat?’
Vledder streek peinzend langs zijn nek. ‘Een tip over heroïne.’ De Cock kneep zijn lippen op elkaar. ‘Surrogaat, tweede keus. Over de dood van de Baron kon Smalle Lowietje niets ontdekken… was dus in penozekringen niets van bekend. Wel stuitte Lowie bij zijn onderzoek op Raymond Verbruggen en kwam erachter dat de politie belangstelling voor hem heeft.’ Vledder knikte begrijpend. ‘En om toch niet met lege handen te komen, bracht hij voor jou een kostbare tip over heroïne mee.’
‘Zo is het… kostbaar. Geloof maar dat Azen Appie niet goedkoop is.’
‘Hoe zou hij aan die inlichting komen?’
De Cock trok wat nonchalant zijn schouders op. ‘Azen Appie komt in alle gokhuizen van de stad. En zijn oren staan altijd wijdopen.’
‘Wie komen er in gokhuizen?’
‘Beroepsgokkers en mensen die wat te verteren hebben.’ ‘Raymond Verbruggen?’
‘Mogelijk. Gokhuizen worden ook als afzetgebieden voor drugs gebruikt. Het is helemaal niet zo vreemd dat de tip uit die richting komt.’
‘Azen Appie kan ons vast meer vertellen. Zullen we hem nog eens aan de tand voelen?’
De Cock schudde traag zijn hoofd. ‘Dat heeft weinig zin. Ik ken onze vriend langer dan vandaag.’
Vledder slikte. ‘Hij weet toch waar hij die inlichtingen heeft gekregen en van wie?’
De Cock knikte gelaten. ‘Van een mannetje op het achterbalkon van lijn zeven.’
‘Wat?’
De Cock lachte om het onnozele gezicht van Vledder. ‘Het antwoord van Azen Appie… in twintig jaar onveranderd.’ De deur van de recherchekamer ging open en brigadier Bijkerk, de wat gezette wachtcommandant, kwam binnen. Hij had een briefje in zijn hand. Half verbaasd, half lachend keek hij naar De Cock.
‘Ik dacht dat je er niet was. Ik wilde een briefje op je bureau leggen.’
‘Wat voor een briefje?’
Bijkerk keek naar de notitie in zijn hand. ‘Een berichtje van dokter Bieshuyzen.’
‘Van het Wilhelmina Gasthuis?’
De wachtcommandant knikte. ‘Hij vraagt of je contact met hem wil opnemen.’
‘Waarover?’
‘Een patiënt… Archibald van de Wheerlingen.’
De Cock keek hem gespannen aan. ‘Wat is daarmee?’ De wachtcommandant raadpleegde zijn notities. ‘Hij is uit het ziekenhuis weggelopen.’
Rechercheur De Cock legde de hoorn op het toestel terug. Zijn gezicht had een sombere expressie. De rimpels in zijn voorhoofd waren verdiept.
‘Neef Archibald heeft zich, kort nadat hij uit zijn coma is ontwaakt, aangekleed en is weggelopen. Een verpleegster die hem wilde tegenhouden, heeft hij van zich afgeschud. Dokter Bieshuyzen maakt zich ernstige zorgen. Hij vroeg of ik wist waar Van de Wheerlingen kon zijn. Hij moet zo spoedig mogelijk naar het ziekenhuis terug. Zijn lichamelijke toestand is zorgwekkend. Hij heeft dringend medische begeleiding nodig.’ Hij zuchtte diep. ‘We moeten hem vinden. Snel! Als hij sterft voor we met hem hebben gesproken…’ Hij maakte zijn zin niet af, staarde voor zich uit.
Vledder liep op hem toe. ‘Waar moeten we zoeken?’ De Cock krabde zich in zijn nek. ‘Bel in ieder geval de politie in Blaricum en vraag of ze de villa in de gaten willen houden. Ik denk niet dat hij daar zal terugkeren, maar we mogen die mogelijkheid niet uitsluiten.’ Hij slofte naar de kapstok en greep zijn oude hoedje. ‘Als je klaar bent, pak je bij de wachtcommandant een walkie-talkie en volgt mij naar het ’s Gravenhekje.’ Hij weifelde even. ‘Neem een pistool mee.’
Vledder liep wat verward achter hem aan. ‘Het ’s Gravenhekje… een pistool… Wat moet je daar doen?’ In zijn stem trilde onbegrip en verbazing.
De Cock wurmde zich in zijn jas. ‘Daar scharrelde Van de Wheerlingen rond,’ mompelde hij. ‘Herinner je je? Tot morfine en een tik op zijn kruin hem in slaap wiegde.’ Langzaam, in zijn zo typische slenterpas, waggelde hij de recherchekamer uit. Bij de deur draaide hij zich om. ‘Weet je, neef Archibald heeft nog iets recht te zetten.’
Ze liepen van de Binnen Bantammerstraat naar de Oude Waal. Het regende zacht maar gestaag. De iepen aan de walkant dropen. Gladde straatstenen glommen in het schaarse licht van de oude lantaarns. Zacht klotste het water tegen de schuiten aan de kant. De Cock trok de kraag van zijn jas omhoog en schoof zijn hoed tot op zijn stoppelige wenkbrauwen. Zijn hersenen werkten op volle toeren. Hij wist dat de ontknoping nabij was, dat de laatste fase was ingegaan. Hij hoopte op een vredig slot, kalm, zonder strijd, zonder geweld. Maar hij was er niet gerust op. Vledder stapte naast hem voort. Onder zijn nylonjas puilde de walkie-talkie. Hij overwoog wat De Cock verwachtte, maar zijn gedachten dansten in het duister, tastten in het niets. Om zijn onwetendheid te verbergen, zweeg hij.
Aan het einde van de Oude Waal, bij de Montelbaanstoren, bleef De Cock staan. Dicht tegen de leuning van de brug stond de rode recherchewagen, waarmee Robert Antoine van Dijk was vertrokken. De portieren waren op slot. De rechercheur was er niet. De oude speurder slenterde van de wagen weg. Bij het water, in de schaduw van de toren, bleef hij staan en wenkte Vledder dichterbij.
‘Roep Robert Antoine op.’
Vledder knoopte zijn jas los, schoof een antenne uit en draaide aan knoppen. De walkie-talkie kraakte.
‘Van Dijk, meld je.’
Na een paar seconden kwam de stem van Robert door. ‘Hier Van Dijk.’
De Cock nam de walkie-talkie over. ‘Waar zit je?’
‘Op het Rembrandtsplein bij de arcade.’
‘Wat doe je daar?’
‘Ik let op een tent hier, de Berliner Hof. Daar zijn die twee naar binnengegaan.’
‘Wanneer?’
‘Een halfuurtje geleden.’
‘Zijn ze nog ergens anders geweest?’
‘Nee. Ze zijn van huis rechtstreeks hierheen gegaan. Ik heb voorzichtig navraag gedaan. Ze schijnen hier vaak te komen.’ ‘Hebben ze nog contact gehad met een man?’
‘Niet gezien. Ik kan ook niet voortdurend mijn neus tegen de ruit van die tent drukken.’
De Cock lachte. ‘Neem er een pilsje… op mijn rekening. Zodra die twee aanstalten maken om te vertrekken, meld je je. Begrepen?’ ‘Begrepen.’
‘Sluiten.’
De Cock gaf het apparaat weer aan Vledder over. Daarna liep hij terug naar de recherchewagen, opende de portieren en stapte in. Vledder grinnikte. ‘Hoe kom je aan die reservesleutels?’ ‘Meegenomen van de wachtcommandant.’
Vledder nam achter het stuur plaats. ‘Waar gaan we heen?’ ‘Nergens. We blijven hier. Wachten.’
‘Waarop?’
De Cock gebaarde in de richting van het ’sGravenhekje. ‘Tot Everhardt zijn troepen terugtrekt.’
‘Doet hij dat?’
De Cock knikte traag, zijn lippen in een tuitje. ‘De operatieNoordzeekanaal is niet zo eenvoudig. Hij moet beide walkanten in de gaten houden. Bovendien is er een aantal zijkanalen. Om alles goed af te grendelen, heeft hij nogal wat mensen nodig. En zoveel heeft hij er niet. Hij zal elke man moeten optrommelen.’ Vledder keek hem van terzijde aan. ‘Wilde je het daarom niet? Ik bedoel, gaf je de tip aan Everhardt door omdat de opgave te moeilijk is… te veel mensen vergt?’
De Cock antwoordde niet. Hij zakte behaaglijk onderuit, een tevreden grijns op zijn gezicht. ‘Zet af en toe de ruitenwissers aan en let op die grijze bestelauto.’
‘Welke?’
‘Aan de overkant, tegenover 37, aan het water.’
‘Wat is daarmee?’
‘Daar zitten ze in.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.’
‘De jongens van de opiumploeg?’
De Cock glimlachte. ‘Ik ken Everhardt. Ik weet hoe hij werkt.’ Ze zwegen. De tijd verstreek. Langzaam. Over de Prins Hendrikkade raasde zo nu en dan wat verkeer. Een eenzame rat scharrelde aan de wallenkant. Na ruim anderhalf uur kreeg hij gelijk. De grijze bestelauto zette zich plotseling in beweging en verdween via Rapenburg uit het gezicht. De Cock keek op zijn horloge. Het was kort na middernacht. Hij porde Vledder in de zij. ‘Rij naar de overkant.’
‘Waar die bestelauto stond?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Parkeer de wagen maar bij de oude pakhuizen van de Westindische Compagnie. Daar valt hij het minste op.’
Langzaam reed Vledder over de Kalkmarkt naar de Prins Hendrikkade. Over de brug zette hij de motor af en liet de wagen geruisloos langs het trottoir glijden. Dicht bij de pakhuizen stopte hij. De Cock stapte uit en schoof langs de gevels naar 37. Vledder kwam achter hem aan. De oude speurder voelde in zijn zakken naar het etuitje, waarin de koperen houder met een keur van sleutelbaarden. Met kennersblik monsterde hij het slot van de brede deur.
Vledder hijgde in zijn nek. ‘Wat wil je hier vinden?’ fluisterde hij. ‘Diepte.’
‘Wat?’
De Cock boog zich voorover. Hij stak een dun stalen stripje in het slot en tastte met zijn gevoelige vingers het stelsel van klavieren af. Daarna drukte hij uit de koperen houder een baard met een vreemd profiel. De hele operatie duurde slechts enkele minuten. Toen klikte het slot en week de deur. Omzichtig slopen ze naar binnen.
Het gele licht van De Cocks zaklantaarn gleed in wisselende ovalen langs het marmer van de gang, danste over mollige engeltjes op het plafond en werd aan het eind weerkaatst in een mensgrote, in een gouden lijst gevatte spiegel. Hij bleef ervoor staan, stram, nadenkend, bezag met een grijns zijn eigen spiegelbeeld. Hij schoof zijn hoedje wat naar achteren en krabde op zijn voorhoofd. Na een paar seconden bukte hij zich, scheen op de vloer en streek met zijn vingertoppen over het marmer. Daarna richtte hij zich weer op en liet het licht langs de gouden lijst schijnen. Vledder volgde zijn verrichtingen. ‘Wat bedoelde je met diepte?’ vroeg hij zacht.
De Cock antwoordde niet. De gouden lijst had al zijn aandacht. Zijn vingertoppen gleden tastend langs de rand, zochten naar een verborgen mechanisme. Plotseling was er beweging. Lijst en spiegel schoven langzaam draaiend weg. Gespannen keken de beide rechercheurs toe. Voor hen lag een ruw gemetselde gang. ‘Een diep pand,’ zei De Cock. ‘Ik dacht het al.’ Hij bewoog de scharnierende lijst en scheen met zijn zaklantaarn door het spiegelglas. Het licht trok door de spiegel heen. ‘Doorzichtig,’ stelde hij vast. ‘Heel geraffineerd. Elke bezoeker kon vooraf nauwkeurig worden beobserveerd,’
Vledder gebaarde naar de gang. ‘Waar leidt die heen?’ De Cock zuchtte. ‘Ik vermoed naar een achterhuis met een uitgang aan de Peperstraat. Die ligt hierachter.’
Vledder grinnikte zachtjes. ‘Nu begrijp ik waarom de mensen van de opiumploeg hem niet meer zagen. Raymond Verbruggen ging via deze gang het pand in en uit.’
De Cock knikte. ‘Ik had direct al het gevoel dat de Belg zijn zaken niet had opgedoekt. Toen Azen Appie vanmiddag van die nieuwe zending heroïne vertelde, had ik vrijwel zekerheid. Terwijl dit huis aan de voorkant in de gaten werd gehouden, ging de handel in drugs via de Peperstraat rustig door.’ Hij glimlachte fijntjes. ‘Het zal voor Everhardt een verrassing zijn. Ik denk niet dat hij…’
Ineens stokte hij. De walkie-talkie op de borst van Vledder kraakte. De rechercheur schoof de antenne uit. Robert Antoine van Dijk meldde zich. ‘Het is zover. Die twee hebben de Berliner Hof aan het Rembrandtsplein verlaten. Ze lopen nu door de Amstelstraat in de richting van de Blauwbrug.’
De oude speurder keek op zijn horloge. Het was drie minuten over een. Hij nam het apparaat van Vledder over.
‘Hier De Cock. Ik denk, Robert, dat ze te voet via de Nieuwe Uilenburgerstraat naar het ’s Gravenhekje teruggaan. Dan hebben we nog tien à vijftien minuten. Mochten ze eventueel een andere weg nemen, of in een taxi stappen, meld je dan onmiddellijk. Begrepen?’
‘Begrepen.’
De Cock wachtte even. ‘Nog geen man in hun omgeving gezien?’ ‘Nee. Moet dan dan?’
Het antwoord van de oude speurder bleef uit.
‘Als… eh, als er iets onverwachts gebeurt,’ zei hij toen weifelend, ‘aarzel dan niet. Roep de centrale post en vraag onmiddellijk om assistentie.’
‘Begrepen.’
‘Sluiten.’
Robert Antoine van Dijk schoof de antenne terug en duwde de walkie-talkie onder zijn jas. Aan de overkant van het trottoir, schuin voor hem, liepen tante Aleida en nicht Abigail. De jonge rechercheur hield zijn pas in, liet de afstand wat groter worden. Nauwlettend hield hij hen in het oog.
Er liepen op dat late uur meer mensen in de Amstelstraat. Onder hen een jongeman in een beige ribfluwelen kostuum. De kille avondlucht deed hem huiveren. Zijn gezicht zag grauw, vertrokken. Baardstoppels staken uit zijn kin. Een dronken man botste tegen hem op. Ruw duwde hij hem van zich af. Zijn roodomrande ogen tuurden voor zich uit, naar twee vrouwen die gearmd onder de fraaie luchters van de Blauwbrug schoven.
De rechercheurs trokken de gouden lijst met spiegel achter zich dicht. Behoedzaam, wiegend op hun tenen, liepen ze de gemetselde gang in. Het licht van De Cocks zaklantaarn tastte vooruit. Na een tiental meters stuitten ze op een afgesloten deur. Opnieuw haalde De Cock zijn apparaatje te voorschijn en peuterde in het slot. In luttele seconden had hij de deur open. Verbaasd staarden de rechercheurs in een grote brede ruimte. Een serie tl-lampen aan het plafond bescheen een mosgroene DS 21. Gestapeld langs de wanden stonden rijen dozen en kisten. Rechts was een kleine glazen wand met daarachter een stoel, een bureau en een telefoon.
De Cock wees op verse olievlekken op de vloer. ‘Hier heeft nog een wagen gestaan.’
Vledder slikte. ‘Van Raymond Verbruggen. Met die groene DS 21 kon hij zich niet meer vertonen.’
De oude speurder borg zijn zaklantaarn weg. Hij nam een kist van een stapel en wrikte met zijn zakmes het deksel los. Voorzichtig trok hij het weg.
Vledder boog zich over hem heen en keek toe. ‘Kameelzadels.’ De Cock snoof. ‘Smokkelzadels,’ verbeterde hij.
Met een krachtige haal sneed hij het rode zadelleer stuk. De weezoete geur van pure hasjiesj walmde hem tegemoet. Hij plukte een gedeelte uit de vulling en frommelde het in de buitenzak van zijn jas. Daarna drukte hij het dicht en tilde de kist op de stapel terug. Wat hijgend keek hij op zijn horloge. ‘We moeten nu zien dat we hier wegkomen,’ sprak hij gehaast. ‘Veel tijd hebben we niet meer.’
Ze liepen langs de groene DS 21 naar de brede garagedeuren. De Cock monsterde het slot. Plotseling hoorden ze buiten een auto. De remmen knarsten. Een portier sloeg dicht. Snelle voetstappen kwamen naderbij.
De beide rechercheurs liepen behoedzaam terug, verborgen zich achter een stapel kisten. De jonge Vledder trok zijn pistool. Het geblauwde staal glansde in het kale licht van de lampen. De brede deuren schoven open en in de opening verscheen een man. De Cock herkende hem direct… Raymond Verbruggen. Vledder sprong naast hem weg. Het pistool in de hand. ‘Handen omhoog! Ik arresteer u!’
De Belg bukte in een flits. Vrijwel op hetzelfde moment kraakte een schot. Verbijsterd zag De Cock hoe het pistool uit Vledders hand gleed en kletterend op de betonnen vloer viel. Een moment leek de oude speurder verlamd, toen gleed zijn hand onder zijn linkeroksel. Traag tilde hij zijn eigen FN uit de holster. Raymond Verbruggen kwam uit zijn gebukte houding overeind. Met zijn pistool dreigend voor zich uit, stapte hij op de weerloze Vledder toe. In zijn donkere ogen lag een kille blik. De Cock bracht zijn arm omhoog en richtte. In de keep van zijn vizier schemerde de gestalte van de Belg. Hij aarzelde. Zweetdruppels parelden op zijn voorhoofd. Het was al meer dan twintig jaar geleden dat hij voor het laatst op een mens had geschoten. Het moment flitste door hem heen. Fel bonsde zijn bloed tegen zijn slapen. Langzaam drukte hij de veiligheidspal weg en trok de haan naar zich toe, kalm, in een hem wezensvreemde gemoedsrust. Een tweede schot kraakte. Het geluid resoneerde door de ruimte, smoorde in kisten en dozen. In een wild, grotesk gebaar wierp Verbruggen beide armen omhoog. Wankelend schoof hij verder op Vledder toe. Toen zakte hij voorover en gleed langzaam naar de vloer.
Verbaasd staarde De Cock naar de FN in zijn hand. Hij wist dat hij niet had geschoten, dat de haan het drukpunt nog niet had bereikt. Vanaf zijn schuilplaats tussen de kisten keek hij naar buiten. Tussen de brede garagedeuren stond een bleke jongeman. Een ribfluwelen kostuum hing slobberig om zijn magere lijf. In zijn gestrekte rechterhand beefde een oude revolver. Om zijn mond danste een grijns.
Enigszins zwaaiend, in een komische draf, stormde De Cock naar voren. Tijdens zijn ren naar de deuren schopte hij een pistool buiten bereik van de zieltogende Raymond Verbruggen. Daarna, in een flitsend gebaar, vatte hij Archibald van de Wheerlingen in een greep en nam hem zijn oude revolver af. De jongeman keek hem dof aan. ‘Het was een zwijn,’ zei hij mat. ‘Het waren twee zwijnen.’
De Cock knikte en leidde hem de garage uit. In de verte loeiden sirenes.