Ze reden met een matig gangetje door de IJtunnel, Vledder, aan het stuur, blikte opzij naar De Cock, die stil voor zich uit staarde.
‘Hadden we niet beter kunnen wachten tot Ben Kreuger met dat handtasje klaar was? Misschien kenden we dan de identiteit van het slachtoffer.’
De grijze speurder schudde zijn hoofd.
‘Ik wil het niet te laat maken voor Sandra. Haar ouders hebben de goede gewoonte om vroeg naar bed te gaan.’
‘Heeft Ben Kreuger nog iets gevonden?’
‘Waar?’
‘Hier achter, in onze Volkswagen.’
De Cock knikte vaag.
‘Een paar redelijke afdrukken op de plastic bekleding van de rugleuning en verder nog een fragmentje van een handpalm op de zijruit.’
‘Genoeg?’
De Cock plooide zijn lippen in een tuitje.
‘Ben Kreuger dacht dat hij wel voldoende had voor een classificatie. En dan maar afwachten of wij hem in ons bestand hebben.’
‘Acht je die kans groot?’
‘Eerlijk gezegd, niet. Die lifter leek mij geen man die wel eens iets met de politie van doen heeft gehad. Maar dat is zuiver gevoelsmatig. Ik heb Kreuger wel gevraagd om de vingerafdrukken uit onze Volkswagen zo snel mogelijk te vergelijken met de vingerafdrukken die hij in de Volvo aantrof.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Dacht je,’ vroeg hij voorzichtig, ‘dat er een verband bestaat tussen die twee moorden?’
De Cock keek verrast op.
‘Wie spreekt er al van twéé moorden? Ik houd nog steeds ernstig rekening met de mogelijkheid dat de vrouw op de vluchtstrook dezelfde is als de vrouw op het parkeerterrein bij het Havengebouw.’
‘Waar baseer je dat op?’
‘De waarnemingen van Sandra. Het beeld dat zij schetste van de dode vrouw die ze had gezien, komt overeen met hetgeen wij vanmiddag hebben aangetroffen.’
‘Kan het?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Ze is toch niet opgelost? De vrouw op de vluchtstrook moet toch ergens zijn gebleven?’
Vledder grinnikte.
‘Ze zat in een Mercedes en we vinden haar terug in een Volvo. Als dat juist is, dan moet men toch uitgebreid met dat lijk hebben gezeuld.’
De Cock zuchtte diep.
‘Sandra zal uitkomst moeten brengen. Alleen zij kan zeggen of het dezelfde vrouw is. Herkent Sandra haar niet, dan moeten we inderdaad rekening houden met een tweede moord.’‘Door één en dezelfde dader?’
De Cock zwaaide afwerend.
‘Het is nog veel te vroeg om daar nu al iets zinnigs over te zeggen.’ Bij het Schouw sloegen ze linksaf en reden de Jaagweg op. Vledder gebaarde voor zich uit.
‘Ik kan deze weg zo langzamerhand wel dromen. Het lijkt alsof wij met onze onderzoeken steeds vaker in Purmerend terechtkomen.’*
De Cock gniffelde.
‘Men noemt Purmerend niet voor niets de overloop van Amsterdam… hoewel ik volhoud dat er alleen maar nette mensen wonen.’
‘Dokter Jan van Aken… bijvoorbeeld.’
‘Precies.’
Ze reden een tijdje zwijgend voort. Even voorbij Ilpendam verbrak Vledder de stilte.
‘Durf je het aan?’
‘Wat?’
‘Dat lijk aan jouw Sandra laten zien? Die dode juffrouw in de wagen bij het Havengebouw zag er niet zo prettig uit.’ De Cock klemde zijn lippen op elkaar.
‘Die dode juffrouw op de vluchtstrook vermoedelijk ook niet.’ Op zijn gezicht kwam een smartelijke trek. ‘Maar wat moet ik!’ riep hij fel, geëmotioneerd. ‘Ik heb geen keus… geen andere mogelijkheid.’ Hij zweeg even en gunde zich de tijd om zijn emoties wat te verwerken.
‘Die arme meid zal nog eens de dag berouwen dat ze aan die Victor Mauritz van de radio als wens te kennen gaf om met mij in contact te komen.’
Vledder grijnsde.
‘Ik had haar direct al kunnen zeggen dat het een stomme keus was.’
De Cock reageerde niet. Hij voelde weinig lust tot een zinloze discussie.
Vanaf de Gorslaan in Purmerend reden ze langs een monumentaal vliegtuig de Purmer in… een nieuwe wijk met vriendelijk ogende laagbouw. Vledder minderde snelheid, tot bijna stapvoets.
‘Weet je nog waar het is?’
De Cock wees voor zich.
‘Aan het einde van deze weg, links. Een woonerfje. Daar woont ze.’
‘Zou ze thuis zijn?’
‘Dat hoop ik. Ik wil Sandra de vrouw laten zien voor dokter Rusteloos morgen aan het lijk gaat peuteren.’
‘Dat begrijp ik.’
Vledder plaatste de oude Volkswagen op een parkeerstrook en de beide rechercheurs stapten uit. Langs een smal pad, geflankeerd door kleine voortuinen, stapten ze naar nummer 99. Er brandde licht en De Cock belde aan.
Het duurde even voor er werd opengedaan. Een man verscheen in de deuropening. Wat wantrouwend keek hij van De Cock naar Vledder en terug.
De oude rechercheur lichtte zijn hoedje.
‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ‘De Cock met ceeooceekaa.’ Hij wenkte opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder.’ De blik van de man verhelderde.
‘Sandra was bij u.’
De Cock knikte.
‘Een hele dag. En ik heb haar ’s avonds weer netjes bij u voor de deur afgezet.’
De man schonk hem een flauwe glimlach.
‘Vrij laat.’
De Cock maakte een verontschuldigend gebaartje.
‘Dat… eh, dat was niet helemaal mijn schuld.’ Hij krabde zich wat verlegen achter in de nek. ‘Ik… eh, ik wilde Sandra opnieuw… nu voor korte tijd… ik schat een uur of twee… meenemen naar Amsterdam.’
De man slikte. Zijn adamsappel wipte op en neer.
‘Dat gaat niet.’
De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘Waarom niet?’
De man trok een somber gezicht.
‘We hebben u vanavond nog proberen te bereiken… op het bureau… maar u was er niet.’
Angst kroop De Cock naar zijn keel.
‘Is… eh, is er wat gebeurd?’ vroeg hij beverig.
De man slikte opnieuw.
‘Mijn dochter… Sandra ligt in het ziekenhuis.’
‘In het ziekenhuis?’
De man knikte traag. ‘In Amsterdam.’
‘Waarom?’
‘Een man… een man heeft haar neergeslagen.’
De beide rechercheurs reden in een zware mineurstemming over de Jaagweg terug naar Amsterdam. Felle regenvlagen hadden zich plotseling met de herfststormen van de laatste dagen vermengd. De hemel zag angstaanjagend grauw met donkere jagende wolken voor een soms even doorbrekende volle maan.
Vledder zette de ruitenwissers van de Volkswagen op de tweede stand. De Cock keek er geboeid naar en zag dat ze het neergutsende regenwater nauwelijks konden verwerken. Om aan de hypnotische werking van het trage bewegingsritme te ontkomen, schoof hij na enkele seconden zijn vilten hoedje tot ver over zijn ogen en liet zich zuchtend onderuitzakken. Vledder blikte opzij.
‘Wat zou er precies zijn gebeurd?’
De oude rechercheur bromde vanonder zijn hoedje. ‘Je hoorde het toch van haar vader, een of andere vent heeft haar in Amsterdam op het Stationsplein neergeslagen.’‘Zomaar?’
De Cock trok wat onwillig zijn schouders op.
‘Weet ik veel.’ Er klonk ergernis in zijn stem. ‘Amsterdam zit nu eenmaal vol gekken. Misschien was er wel iemand die vond dat zij een te knap smoeltje had.’
Vledder porde hem onzacht met zijn rechterelleboog tegen zijn schouder. ‘Je liegt, De Cock,’ riep hij fel. ‘Je weet best dat het anders is.’
De oude speurder drukte zich omhoog en schoof zijn hoedje terug. Zijn gezicht zag rood. ‘Wat weet ik meer!’ riep hij kwaad. ‘Wat weet ik meer dan jij? Een taxichauffeur heeft haar met zijn wagen vanaf het Stationsplein naar het Slotervaart Ziekenhuis gebracht. Daar heeft men haar onderzocht en achtte men een opname wenselijk. Toen heeft men vanuit het ziekenhuis haar vader in Purmerend ingelicht. En dat is het dan.’
Vledder staarde voor zich uit op de weg.
‘En vader,’ vulde hij smalend aan, ‘reed geschrokken als een bezetene naar het ziekenhuis… vroeg wanhopig wat er was gebeurd… waarna dochter Sandra haar lippen stijf op elkaar hield.’ Hij keek opzij. ‘En weet je waarom?’ riep hij snauwerig. ‘Omdat jij dat in haar lieve hersentjes hebt geprent.’ Het klonk als een beschuldiging.
De Cock liet zich weer onderuitzakken. De beschuldigende woorden van zijn jonge collega deerden hem niet. Toch had het feit dat Sandra Verloop door een man was neergeslagen en in een ziekenhuis was opgenomen, hem diep getroffen. Vanaf het moment, bij het Ajax-stadion, dat zij hem had verteld dat zij in de wagen van de mysterieuze lifter het lijk van een vrouw had gezien, had hij het beklemmende gevoel dat Sandra gevaar liep… ernstig gevaar liep om het slachtoffer te worden van een nietsontziende moordenaar en dat hij, De Cock, onmachtig was om haar voldoende te beschermen.
Vledder naast hem snoof.
‘En wat doen we nu?’
‘Hoe bedoel je?’
‘We kunnen haar nu het lijk van de vrouw in de Volvo niet laten zien.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik weet niet hoe ernstig wij de toestand van Sandra Verloop moeten inschatten. Laten we hopen dat het meevalt en dat de medische staf van het Slotervaart Ziekenhuis ons morgen toestemming geeft om Sandra te bezoeken en te verhoren. We nemen dan de foto’s mee, die Bram van Wielingen van het slachtoffer heeft gemaakt.’ Hij spreidde zijn beide handen. ‘Het is wettelijk misschien niet zo overtuigend, maar met een positieve fotoherkenning kunnen we toch ook verder.’
Ze reden Amsterdam binnen en Vledder parkeerde de Volkswagen op de houten steiger achter het politiebureau. De beide rechercheurs stapten uit en liepen via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. Toen ze de hal van het bureau binnenstapten, wenkte vanachter de balie Jan Kusters. De oude rechercheur slenterde naar hem toe.
‘Wat is er?’
De wachtcommandant wees omhoog.
‘Er zit boven een man op je te wachten.’
‘Wat voor een man?’
Brigadier Kusters trok een grimas.
‘Hij heeft mij zijn naam niet genoemd en ik heb er niet naar gevraagd. Hij kwam hier een halfuur tje geleden aan de balie. Hij vroeg naar jou… De Cock, en zei dat hij je dringend moest spreken.’ De oude rechercheur knikte begrijpend en met Vledder in zijn kielzog klom hij de trappen op naar de tweede etage. Op de bank bij de deur van de grote recherchekamer zat een man. Hij droeg een soort schipperspet met een geborduurde meanderrand en een korte stoffen klep. Toen hij de grijze speurder in het oog kreeg, nam hij haastig zijn pet af en liep op hem toe. ‘Meneer De Cock?’
De oude rechercheur antwoordde niet direct. Koel, scherp observerend, nam hij de man in zich op. Hij schatte hem op achter in de veertig. Hij had donkerblond, reeds grijzend haar, een kort voorhoofd en een doorgroefd gelaat, waarin een paar kleine groene ogen hem helder en pienter aanblikten.
‘Met… eh, met ceeooceekaa,’ reageerde De Cock haast automatisch. ‘Waarmee zou ik u van dienst kunnen zijn?’
De man plukte wat nerveus aan de rand van zijn colbert. ‘Als het u gelegen komt… ik wilde graag een getuigenverklaring afleggen.’
De oude rechercheur keek op zijn horloge.
‘Nu?’
‘Ja.’
‘Inzake?’
De man trok een ernstig gezicht.
‘Een vrij zware mishandeling. Ik weet dat er in Amsterdam tegenwoordig veel mag… daarvan zie ik dagelijks op straat voorbeelden genoeg… maar dit gaat mij toch even te ver.’‘Die mishandeling?’
De man knikte heftig.
‘Zomaar… voor niks… een vrouw neerslaan…’
‘Waar?’
De man wuifde wat vaag in de ruimte.
‘Op het Stationsplein.’
De grijze speurder monsterde de kleding van de man. Ineens verhelderde zijn blik. ‘U bent taxichauffeur,’ riep hij blij, bijna vrolijk.
De man knikte.
‘Janszen… met es-zet… Simon Janszen.’
De Cock tikte de man met zijn wijsvinger op de borst. ‘U bent de taxichauffeur die het meisje vanaf het Stationsplein naar het Slotervaart Ziekenhuis heeft gebracht.’
‘Dat weet u al?’
Het klonk wat timide.
De Cock knikte.
‘We komen net terug uit Purmerend. We hebben met haar vader gesproken.’
Het gezicht van de man betrok.
‘Ze… eh, ze vertelde mij, dat ze het niet aan haar vader zou vertellen… dat het niet kon.’
De Cock kneep zijn ogen half dicht.
‘Wat niet?’
Simon Janszen reageerde wat verward.
‘Het kan natuurlijk zijn dat ik haar niet goed heb begrepen,’ sprak hij bezorgd. ‘Ze was door de klap nogal in de war. Maar volgens mij mocht haar vader niet weten dat het die man was.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Haar vader mocht niet weten dat ze door een man was neergeslagen?’
De taxichauffeur knikte nadrukkelijk.
‘Precies. Ik heb begrepen dat het beslist geheim moest blijven… een geheim tussen u en haar. Daarom vroeg ze tijdens de rit naar het ziekenhuis aan mij om het vooral aan niemand te zeggen… alleen aan u… rechercheur De Cock.’
‘Wat?’
‘Dat hij het was… hij… dan wist u genoeg.’