‘Hoog!’ riep Syrio Forel en haalde uit naar haar hoofd. Klak, deden de houten zwaarden toen Arya zijn slag afweerde.
‘Links,’ schreeuwde hij, en zijn kling kwam al aansuizen. De hare schoot erop af, en bij het klak klikten zijn tanden tegen elkaar.
‘Rechts,’ zei hij, en ‘laag’, en ‘links’, en weer ‘links’, steeds sneller en sneller, terwijl hij opdrong. Arya week voor hem terug en pareerde iedere slag.
‘Uitval!’ waarschuwde hij, en toen hij toestootte deed ze een stap opzij, sloeg zijn kling weg en haalde naar zijn schouder uit. Ze raakte hem bijna, bijna, en ze grijnsde, zo weinig had het gescheeld. Een haarsliert viel voor haar ogen, slap van het zweet. Ze veegde hem weg met de rug van haar hand.
‘Links,’ galmde Syrio. ‘Laag.’ Zijn zwaard was een vage trilling, en het geklak echode door de Kleine Zaal. ‘Links. Links. Hoog. Links. Rechts. Links. Laag. Links!’
De houten kling trof haar hoog op de borst, een plotselinge steek die des te pijnlijker was omdat hij van de verkeerde kant kwam.
‘Au!’ riep ze uit. Tegen de tijd dat ze ging slapen, ergens op zee, zou daar een verse blauwe plek zitten. Een blauwe plek is een lesje, hield ze zichzelf voor, en van iedere les worden we beter. Syrio deed een stap naar achteren. ‘Nu ben je dood.’
Arya trok een gezicht. ‘Je hebt vals gespeeld,’ zei ze verhit. ‘Je zei links en je ging naar rechts.’
‘Precies. En nu ben jij een dood meisje.’
‘Maar je loog!’
‘Mijn woorden waren gelogen. Mijn ogen en mijn arm spraken luidkeels de waarheid, maar jij zag het niet.’
‘Wel waar,’ zei Arya. ‘Ik heb je aan één stuk door in het oog gehouden.’
‘In het oog houden is iets anders dan zien, dood meisje. Een waterdanser ziet. Kom, leg dat zwaard neer, nu is het tijd om te luisteren.’
Ze liep achter hem aan naar de muur, waar hij zich op een bank liet zakken. ‘Syrio Forel was het eerste zwaard van de Zeeheer van Braavos, en heb jij er weet van hoe dat zo kwam?’
‘Jij was de beste zwaardvechter in de stad.’
‘Precies, maar waarom. Anderen waren sterker, sneller, jonger, waarom was Syrio Forel de beste? Dat zal ik je nu vertellen.’ Hij raakte met de punt van zijn pink heel even zijn ooglid aan. ‘Het zicht, het ware zicht, dat is de kern van de zaak.
Luister. De schepen van Braavos varen zover de wind waait, naar landen, vreemd en wonderlijk, en als ze weerkeren halen hun kapiteins rare beesten voor de menagerie van de Zeeheer. Beesten zoals jij nog nooit hebt gezien: paarden met strepen, grote, gevlekte dingen met nekken zo lang als stelten, harige muizenvarkens, als koeien zo groot, stekende manticora’s, tijgers die hun jongen in een buidel dragen, verschrikkelijke wandelende hagedissen met klauwen als zeisen. Sylvio Forel heeft die dingen gezien.
Op de dag waarvan ik spreek was het eerste zwaard juist dood, en de Zeeheer riep mij bij zich. Vele bravo’s waren bij hem gekomen en evenzovelen weer weggestuurd. Niemand wist waarom. Toen ik voor hem trad zat hij met een dikke, gele kat op schoot. Hij vertelde mij dat een van zijn kapiteins hem dat beest had gebracht, van een eiland aan gene zijde van de zonsondergang. “Heb je ooit haars gelijke gezien?” vroeg hij me.
En ik zei terug: “In de stegen van Braavos zie ik er elke nacht duizenden zoals hij,” en de Zeeheer lachte, en op die dag werd ik tot eerste zwaard benoemd.’
Arya kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Dat begrijp ik niet.’
Syrio klikte met zijn tanden. ‘Die kat was een doodgewone kat, meer niet. De anderen verwachtten een fabeldier, dus dat is wat ze zagen. Wat een groot beest, zeiden ze. Hij was niet groter dan andere katten, alleen maar dik en vadsig, want de Zeeheer voerde hem eten van zijn eigen tafel. Wat een merkwaardig kleine oortjes, zeiden ze. Die oren waren aangevreten toen hij als jong katje gevochten had. En het was duidelijk zichtbaar een kater, maar toch zei de Zeeheer “zij”, en dat is wat de anderen zagen. Luister je?’
Arya dacht na. ‘Jij zag wat er was.’
‘Precies. Je ogen openen, dat is alles wat er nodig is. Het hart liegt en het hoofd houdt ons voor de gek, maar de ogen zien wat er is. Kijk met je ogen. Luister met je oren. Proef met je mond. Ruik met je neus. Voel met je huid. Daarna komt het denken, naderhand, en langs die weg is het dat je de waarheid leert kennen.’
‘Precies,’ zei Arya met een grijns.
Syrio Forel veroorloofde zich een glimlach. ‘Wat ik denk is dat als we Winterfel bereiken, dat het dan tijd wordt dat jij die naald van jou ter hand neemt.’
‘Ja!’ zei Arya gretig. ‘Wacht maar tot ik Jon laat zien…’
Achter haar vlogen de grote houten deuren van de Kleine Zaal met een galmende klap open. Arya draaide zich met een ruk om. Een ridder van de koningsgarde stond onder de boog van de deur, met achter zich vijf Lannister-wachters op een rij. Hij was in volle wapenrusting, maar zijn vizier was omhoog. Arya herinnerde zich zijn mistroostige blik en roestkleurige bakkebaarden van toen hij met de koning naar Winterfel was gekomen: ser Meryn Trant. De roodmantels droegen maliënhemden over verhard leer, en stalen helmkappen met een leeuw erop. ‘Arya Stark,’ zei de ridder, ‘kom met ons mee, kind.’
Arya kauwde onzeker op haar lip. ‘Wat wilt u?’
‘Je vader wil je spreken.’
Arya deed een stap naar voren, maar Syrio Forel greep haar bij haar arm. ‘En waarom is het dat heer Eddard Lannister-mannen stuurt in plaats van de zijne? Dat vraag ik me af’
‘Je vergeet je plaats, dansmeester,’ zei ser Meryn. ‘Dit is jouw zaak niet.’
‘Mijn vader zou ü niet sturen,’ zei Arya. Ze graaide haar houten zwaard van de grond. De Lannisters lachten.
‘Leg die stok neer, meisje,’ zei ser Meryn tegen haar. ‘Ik ben een gezworen broeder van de koningsgarde, de Witte Zwaarden.’
‘Dat was de Koningsmoordenaar ook toen hij de vorige koning doodsloeg,’ zei Arya. ‘Ik hoef niet met u mee als ik niet wil.’
Ser Meryn Trant verloor zijn geduld. ‘Grijp haar,’ zei hij tegen zijn mannen. Hij sloeg zijn helmvizier dicht.
Drie mannen kwamen naar voren. Hun maliën rinkelden zachtjes bij iedere stap. Ineens was Arya bang. Vrees treft dieper dan het zwaard, hield ze zichzelf voor om het bonzen van haar hart tegen te gaan.
Syrio Forel stapte tussen hen in en tikte met zijn houten zwaard losjes tegen zijn laars. ‘Jullie gaan hier stoppen. Zijn jullie mensen of honden, dat jullie een kind bedreigen?’
‘Uit de weg, ouwe man,’ zei een van de roodmantels.
Syrio’s stok kwam fluitend omhoog en sloeg galmend tegen zijn helm. ‘Ik ben Syrio Forel, en jullie gaan nu met meer respect tegen mij spreken.’
‘Kale smeerlap.’ De man rukte het zwaard uit de schede. De stok kwam weer in beweging, verblindend snel. Arya hoorde een luid gekraak en het zwaard viel kletterend op de stenen vloer. ‘Mijn hand!’
jankte de wachter en drukte zijn gebroken vingers tegen zich aan.
‘Je bent snel voor een dansmeester,’ zei ser Meryn.
‘U bent langzaam voor een ridder,’ antwoordde Syrio.
‘Dood die Braavosi en breng me het meisje,’ beval de ridder in de witte wapenrusting.
Vier Lannister-wachters trokken hun zwaard. De vijfde, die met de gebroken vingers, spuwde en haalde met zijn linkerhand een dolk te voorschijn.
Syrio Forel klikte met zijn tanden en nam de waterdansershouding aan, met alleen zijn zijkant naar de vijand toegekeerd. ‘Arya kind,’ riep hij, zonder ook maar één moment te kijken en zonder zijn ogen van de Lannisters af te wenden, ‘voor vandaag is het dansen gedaan. Het is beter dat je nu gaat. Snel naar je vader.’
Arya wilde hem verlaten, maar hij had haar geleerd te doen wat ze zei. ‘Snelvoetig als een ree,’ fluisterde ze.
‘Precies,’ zei Syrio Forel terwijl de Lannisters kwamen opzetten. Arya week naar achteren, haar eigen houten zwaard stevig in haar hand geklemd. Terwijl ze hem nu gadesloeg besefte ze dat Syrio tijdens hun tweegevechten alleen maar met haar had gespeeld. De roodmantels kwamen van drie kanten op hem af met staal in de hand. Hun armen en borst waren met maliën bedekt en in hun broeken waren stalen kleppen genaaid, maar om hun benen zat slechts leer. Ze hadden blote handen en de helmkappen die ze droegen hadden neusbeschermers, maar geen vizier voor de ogen.
Syrio wachtte niet tot ze bij hem waren maar draaide naar links. Arya had nog nooit iemand zo snel zien bewegen. Hij weerde één zwaard met zijn stok af en ontweek een tweede. De tweede man, uit balans gebracht, botste tegen de eerste op. Syrio gaf met zijn laars een zet tegen zijn rug en de roodmantels sloegen samen tegen de vloer. De derde wachter sprong over hen heen en haalde uit naar het hoofd van de waterdanser. Syrio dook onder zijn kling door en stootte omhoog. Met een schreeuw viel de wachter neer terwijl het bloed opwelde uit het vochtige rode gat waar zijn linkeroog had gezeten. De mannen die gevallen waren begonnen overeind te komen. Syrio trapte er een’ in het gezicht en griste de stalen kap van het hoofd van de ander. De man met de dolk stak op hem in. Syrio ving de dolkstoot met de helm op en verbrijzelde met zijn stok de knieschijf van de man. De laatste roodmantel vloekte en viel aan. Hij liet zijn zwaard met beide handen neerdalen. Syrio rolde naar rechts en de slagershouw trof de man zonder helm tussen nek en schouder toen hij net op zijn knieën was gekrabbeld. Het lange zwaard knarste door maliën, leer en vlees heen, en de man op zijn knieën krijste. Voordat degene die hem had gedood zijn kling kon loswrikken gaf Syrio hem een stoot tegen zijn strottenhoofd. De wachter slaakte een gesmoorde kreet en wankelde naar achteren terwijl hij naar zijn keel greep. Zijn gezicht werd donker.
Tegen de tijd dat Arya het achterdeurtje naar de keuken bereikte lagen er vijf man op de vloer, dood of stervend. Ze hoorde ser Meryn Trant vloeken. ‘Stomme zakken,’ schold hij en trok zijn zwaard. Syrio Forel nam zijn positie weer aan en klikte met zijn tanden.
‘Arya kind,’ riep hij, zonder ook maar even naar haar te kijken, ‘maak nu dat je wegkomt.’
Kijk met je ogen, had hij gezegd. En ze zag: de ridder, van top tot teen in zijn lichte wapenrusting gehuld, benen, keel en handen met metaal bekleed, ogen verborgen achter zijn hoge witte helm, en scherp staal in de hand. Daartegenover: Syrio met een leren vest aan en een houten zwaard in zijn hand. ‘Syrio, wégwezen!’ gilde ze.
‘Het eerste zwaard van Braavos gaat er niet vandoor,’ zong hij terwijl ser Meryn naar hem uithaalde. Syrio danste onder zijn houw vandaan. Zijn stok bewoog te snel om met het oog te kunnen volgen. Binnen één hartslag had hij de ridder slagen op zijn slaap, zijn handschoen en zijn halsstuk toegebracht. Arya stond als aan de grond genageld. Ser Meryn drong op, Syrio week achteruit. Hij pareerde de volgende slag, ontweek de daaropvolgende en sloeg de derde opzij. De vierde doorkliefde zijn stok. Het hout versplinterde en de loden kern werd doorgesneden. Snikkend draaide Arya zich om en rende weg.
Ze stoof in blinde paniek de keukens en de provisiekamer door, links en rechts om koks en keukenjongens heen. Een bakkershulpje liep met een houten blad voor haar langs. Arya smeet haar omver zodat de geurige, versgebakken broden over de grond vlogen. Achter zich hoorde ze schreeuwen, en ze dook om een gezette slager heen die haar met een hakmes in zijn hand stond aan te gapen. Zijn armen waren rood tot aan de ellebogen. Alles wat Syrio Forel haar had geleerd maalde door haar hoofd. Snelvoetig als een ree. Stil als een schaduw. Vrees treft dieper dan het zwaard. Vlug als een slang. Kalm als stille wateren. Vrees treft dieper dan het zwaard. Sterk als een beer. Woest als een veelvraat. Vrees treft dieper dan het zwaard. Wie bang is om te verliezen heeft al verloren. Vrees treft dieper dan het zwaard. Vrees treft dieper dan het zwaard. Vrees treft dieper dan het zwaard. Het gevest van haar houten zwaard was glibberig van het zweet, en Arya hijgde toen ze de wenteltrap bereikte. Even bleef ze stokstijf staan. Omhoog of omlaag? Boven was de overdekte brug die het kleine binnenhof naar de Toren van de Hand overspande, maar ze zouden ongetwijfeld verwachten dat ze die kant koos. Nooit doen wat ze verwachten, had Syrio eens gezegd. Arya ging naar beneden, rond en rond, en nam de smalle stenen treden met twee en drie tegelijk. Ze kwam uit in een spelonkachtige, gewelfde kelder tussen biervaten die twintig voet hoog opgestapeld waren. Het enige licht kwam door smalle, schuine raampjes hoog in de muur. De kelder liep dood. Ze kon er alleen uit via de weg waarlangs ze gekomen was. Ze durfde de trap niet meer op, maar ze kon hier ook niet blijven. Ze moest haar vader zien te vinden om hem te vertellen wat er was gebeurd. Haar vader zou haar beschermen. Arya stak haar houten zwaard achter haar riem en begon te klimmen. Ze sprong van vat naar vat, totdat ze bij het raam kon. Ze greep met beide handen de steen vast en trok zichzelf op. De muur was drie voet dik, het raam een tunnel die schuin omhoog en naar buiten liep. Arya werkte zich naar het daglicht toe. Toen haar hoofd de begane grond bereikte gluurde ze over het binnenhof j e naar de Toren van de Hand.
De stevige houten deur bungelde er versplinterd bij, als door bijlen stukgehakt. Een dode lag met het gezicht omlaag languit op de trap, boven op zijn verkreukelde mantel, de rug van zijn maliënhemd rood en doorweekt. De mantel van het lijk was van grijze wol, afgezet met wit satijn, zag ze plotseling tot haar ontzetting. Ze kon niet zien wie het was.
‘Néé,’ fluisterde ze. Wat was er aan de hand? Waar was haar vader? Waarom waren de roodmantels haar komen halen? Ze wist nog wat de man met de gele baard had gezegd, die dag dat ze de monsters had gevonden. Als er een Hand kan sterven, waarom dan geen tweede? Tranen sprongen Arya in de ogen. Ze hield haar adem in om te luisteren en hoorde de geluiden van een gevecht door de ramen van de Toren van de Hand naar .buiten komen: geroep, geschreeuw, het gekletter van staal tegen staal. Ze kon niet terug. Haar vader…
Arya sloot haar ogen. Even was ze te bang om zich te verroeren. Ze hadden Jory en Wyl en Huard gedood, en die wachter op de trap, wie hij ook was geweest. Ze konden ook haar vader doden, en haar, als ze haar te pakken kregen. ‘Vrees treft dieper dan het zwaard,’ zei ze hardop, maar het hielp niet om te doen of ze een waterdanser was. Syrio was een waterdanser geweest, en de witte ridder had hem waarschijnlijk gedood, en zij was trouwens maar een klein meisje met een houten stok, alleen en bang.
Ze glipte de binnenplaats op en gluurde behoedzaam om zich heen terwijl ze overeind krabbelde. Het kasteel maakte een verlaten indruk. De Rode Burcht was nooit verlaten. Alle mensen moesten zich binnen verborgen houden, hun deuren vergrendeld. Arya wierp een verlangende blik omhoog naar haar slaapkamer en liep toen bij de Toren van de Hand vandaan. Terwijl ze zo dicht mogelijk bij de muur bleef glipte ze van schaduw naar schaduw. Ze deed alsof ze op katten joeg… behalve dan, dat zij nu de kat was, en als ze haar vingen zouden ze haar doden.
Langs gebouwen en over muren, de steen zoveel mogelijk in de rug, zodat niemand haar kon verrassen, bereikte Arya bijna zonder incident de stallen. Een twaalftal goudmantels, geharnast en in maliën, rende haar voorbij toen ze over het grote binnenplein schoof, maar niet wetend aan wiens kant ze stonden bleef ze ineengedoken in de schaduwen zitten en liet hen passeren.
Hullen, die zo lang Arya zich kon herinneren de stalmeester van Winterfel was geweest, lag ineengezakt bij de staldeur. Hij had zoveel messteken opgelopen dat het leek of er een patroon van scharlakenrode bloemen op zijn tuniek zat. Arya was ervan overtuigd dat hij dood was, maar toen ze dichterbij schoof gingen zijn ogen open.
‘Arya Onderweg,’ fluisterde hij. ‘Je moet… je vader… waarschuwen…’ Schuimend rood speeksel bubbelde uit zijn mond. De stalmeester sloot zijn ogen weer en zei niets meer. Binnen lagen nog meer lichamen: een paardenknecht met wie ze had gespeeld en drie man van haar vaders hofwacht. Een wagen, beladen met vaten en kisten, stond verlaten naast de staldeur. De doden moesten bezig zijn geweest die in te laden voor de rit naar de haven toen ze werden aangevallen. Arya sloop erheen. Een van de lijken was Desmond, die haar zijn lange zwaard had laten zien en beloofd had haar vader te beschermen. Hij lag op zijn rug en staarde zonder iets te zien naar de zoldering. De vliegen kropen over zijn ogen. Vlak bij hem lag een dode met de roodmantel en de leeuwenhelm van de Lannisters. Maar niet meer dan één. Elke noorderling is tien van die zuidelijke zwaarden waard, had Desmond haar gezegd. ‘Leugenaar!’’ zei ze en gaf in plotselinge razernij een trap tegen zijn lichaam. De dieren stonden onrustig in hun boxen, hinnikend en snuivend, omdat ze bloed roken. Arya’s enige plan was een paard te zadelen en te vluchten, weg uit het kasteel en de stad. Ze hoefde alleen maar op de Koningsweg te blijven en die zou haar naar Winterfel terugbrengen. Ze nam een hoofdstel en een zadel van de muur. Toen ze achter de wagen langsliep viel haar oog op een gevallen kist. Die moest in het gevecht zijn omgegooid, of op de grond gesmakt bij het laden. Het hout was gespleten en het deksel opengegaan, zodat de inhoud van de kist over de grond slingerde. Arya herkende zijden en fluwelen kledingstukken die ze nooit had gedragen. Maar misschien zou ze op de Koningsweg behoefte hebben aan warme kleren… en afgezien daarvan… Arya knielde in het stof naast de rondgestrooide kleren. Ze vond een mantel van zware wol, een fluwelen rok, een zijden tuniek en wat ondergoed, een jurk die haar moeder voor haar had geborduurd en een zilveren babyarmband die ze misschien zou kunnen verkopen. Nadat ze het kapotte deksel opzij had geschoven tastte ze in de kist naar Naald. Die had ze helemaal onderin verstopt, onder al het andere, maar haar spullen waren volledig door elkaar geraakt toen de kist was gevallen. Even was Arya bang dat iemand het zwaard had gevonden en gestolen. Toen stuitten haar vingers onder een satijnen japon op hard metaal.
‘Daar heb je d’r,’ siste een stem vlak achter haar.
Arya schrok en draaide zich met een ruk om. Achter haar stond een staljongen met een zelfgenoegzaam lachje op zijn gezicht. Zijn smerige witte ondertuniek piepte onder een vlekkerig buis uit. Zijn laarzen zaten onder de mest en hij had een mestvork in zijn ene hand.
‘Wie ben jij?’ vroeg ze.
‘Zij kan mij niet,’ zei hij, ‘maar ik kan haar wel, hoor. Het wolvenmeisje.’
‘Help me om een paard te zadelen,’ zei Arya smekend en reikte achter zich in de kist naar Naald. ‘Mijn vader is de Hand des Konings, hij zal je belonen.’
‘Je pa is dood,’ zei de jongen. Hij schuifelde op haar af. ‘Die beloning krijg ik wel van de koningin. Kom hier, meisje.’
‘Blijf uit mijn buurt!’ Haar vingers sloten zich om het gevest van Naald.
‘Kom, zei ik.’ Hij greep haar arm stevig beet.
Alles wat Syrio Forel haar had geleerd verdween in één hartslag. In dat ogenblik van plotselinge ontzetting kon Arya zich alleen nog de les herinneren die Jon Sneeuw haar had geleerd, de allereerste. Ze trof hem met de punt en dreef de kling met woeste, hysterische kracht omhoog. Naald doorboorde zijn leren buis en het witte vlees van zijn buik en kwam tussen zijn schouderbladen weer naar buiten. De jongen liet de mestvork vallen en maakte een zacht geluidje, iets tussen hijgen en zuchten in. Zijn handen sloten zich om het wapen. ‘O goden,’ kreunde hij toen zijn ondertuniek rood begon te kleuren. ‘Trek het eruit.’
Toen ze het eruit trok stierf hij.
De paarden gilden. Arya stond over het lijk gebogen, roerloos en bang bij de aanblik van de dood. Bloed was uit de mond van de jongen gegutst toen hij in elkaar zakte, en uit de snee in zijn buik kwam nog meer bloed, dat een plas naast zijn lichaam vormde. Zijn handpalmen waren opengehaald, daar waar hij de kling had gegrepen. Langzaam week ze achteruit, Naald rood in haar hand. Ze moest weg, naar een plek ver van hier, ergens waar ze onbereikbaar was voor de beschuldigende blik van de staljongen.
Ze greep opnieuw het hoofdstel en het zadel en rende naar haar merrie, maar terwijl ze het zadel op de rug van het paard tilde drong het met een plotseling, misselijkmakend gevoel van schrik tot Arya door dat de slotpoorten dicht zouden zijn. Zelfs de zijpoortjes werden waarschijnlijk bewaakt. Misschien herkenden de wachters haar niet. Als ze haar voor een jongen hielden, misschien dat ze haar dan… nee, ze zouden wel orders hebben om niemand naar buiten te laten. Het maakte niet uit of ze haar herkenden of niet.
Maar er was een andere uitweg uit het kasteel…
Het zadel gleed uit Arya’s handen en viel met een plof en een stofwolk op de grond. Zou ze die kamer met de monsters weer kunnen vinden? Zeker wist ze het niet, maar ze wist wel dat ze het moest proberen.
Ze zocht de kleren op die ze had verzameld en hulde zich in de mantel, met Naald tussen de plooien verborgen. Haar overige spullen rolde ze op en knoopte ze vast. Met het bundeltje onder de arm sloop ze naar de andere kant van de stal. Ze deed de achterdeur van de klink en gluurde angstig naar buiten. In de verte hoorde ze het gerinkel van zwaarden en aan de overkant van het binnenplein de huiveringwekkende jammerklacht van een man die het uitschreeuwde van de pijn. Ze zou de kronkeltrap af moeten, langs de kleine keuken en de varkensloop. Zo was ze de vorige keer gelopen toen ze die zwarte kater achternazat… alleen zou ze dan pal langs de barakken van de goudmantels moeten. Die weg kon ze niet nemen. Arya probeerde een andere te bedenken. Als ze naar de andere kant van het kasteel ging zou ze langs de riviermuur kunnen sluipen, en door het kleine godenwoud… maar dan zou ze eerst de binnenplaats over moeten steken, recht in het zicht van de wachters op de muren.
Ze had nog nooit zoveel mannen op de muren gezien. Voor het merendeel Goudmantels, gewapend met speren. Sommigen kenden haar van gezicht. Wat zouden die doen als ze haar over de binnenplaats zagen rennen? Van bovenaf zou ze heel klein lijken. Zouden ze kunnen zien wie ze was? Zou het ze iets kunnen schelen?
Ze moest nu weg, zei ze bij zichzelf, maar toen het moment kwam was ze te bang om zich te verroeren.
Kalm als stille wateren, fluisterde een stemmetje in haar oor. Arya schrok zo dat ze haar bundeltje bijna liet vallen. Verwilderd keek ze om zich heen, maar in de stal was niemand anders dan zijzelf, de paarden en de doden.
Stil als een schaduw, hoorde ze. Was het haar eigen stem of die van Syrio? Ze wist het niet, maar op de een of andere manier werd haar angst er minder door.
Ze stapte de stal uit.
Het was het meest angstaanjagende wat ze ooit had gedaan. Ze wilde wegrennen en zich verstoppen, maar ze dwong zich over de binnenplaats te lopen, langzaam, voetje voor voetje, alsof ze alle tijd van de wereld had en geen reden om ook maar iemand te vrezen. Ze had het idee dat ze hun ogen kon voelen, als insecten die onder haar kleren over haar vel kropen. Arya keek niet één keer op. Als ze hen zou zien kijken zou al haar moed haar in de steek laten, wist ze, en zou ze het bundeltje kleren laten vallen en wegrennen, huilend als een klein kind, en dan hadden ze haar. Ze hield haar blikken op de grond gericht. Tegen de tijd dat ze in de schaduw van de koninklijke sept aan de andere kant van de binnenplaats was beland was Arya koud van het zweet, maar niemand had alarm geslagen. De sept stond open en was leeg. Binnen brandden een vijftigtal gebedskaarsen in een welriekende stilte. Het leek Arya dat de goden er wel twee konden missen. Ze schoof ze in haar mouwen en vertrok via een raam aan de achterkant. Terugsluipen naar het steegje waar ze de kater met het ene oor in het nauw had gedreven was makkelijk, maar daarna verdwaalde ze. Ze kroop ramen in en uit, sprong over muren en liep op de tast door donkere kelders, stil als een schaduw. Eén keer hoorde ze een vrouw huilen. Het kostte haar meer dan een uur om het lage, smalle raampje te vinden dat omlaagliep naar de kerker waarin de monsters wachtten. Ze smeet haar bundeltje erdoor en keerde op haar schreden terug om haar kaars aan te steken. Dat was riskant. Het brandende vuur dat ze zich herinnerde was tot sintels gedoofd, en terwijl ze in de kolen blies hoorde ze stemmen. Met haar hand om de flakkerende kaarsvlam verdween ze via het raam terwijl zij binnenkwamen door de deur zonder zelfs maar even te zien wie het was.
Ditmaal joegen de monsters haar geen angst aan. Het leken bijna oude vrienden. Arya hield de kaars hoog op. Bij iedere stap die ze zette bewogen de schaduwen over de muren, alsof ze haar volgden met hun blik. ‘Draken,’ fluisterde ze. Ze haalde Naald onder haar mantel vandaan. De slanke kling leek heel klein en de draken heel groot, en toch voelde Arya zich prettiger met staal in haar hand. De lange, vensterloze zaal achter de deur was even pikdonker als in haar herinnering. Ze hield Naald in haar linkerhand, de zwaardhand, en de kaars in haar rechtervuist. Hete was droop over haar knokkels. De toegang tot de put was links geweest en dus ging Arya naar rechts. Een deel van haar wilde hardlopen, maar ze was bang dat haar kaars dan uit zou waaien. Ze hoorde het zachte gepiep van ratten en ontwaarde een paar kleine, glimmende oogjes aan de rand van het licht, maar voor ratten was ze niet bang. Wel voor andere dingen. Wat zou het makkelijk zijn zich hier te verstoppen, zoals ze zich voor de tovenaar en de man met de gevorkte baard had verstopt. Ze kon de staljongen bijna tegen de muur zien staan, zijn handen tot klauwen gekromd, het bloed nog druipend uit de diepe sneden die Naald in zijn handpalmen had gemaakt. Misschien stond hij te wachten om haar te grijpen als ze voorbijkwam. Hij zou haar kaars al van verre zien aankomen. Misschien was ze zonder dat licht beter af…
Vrees treft dieper dan bet zwaard, zei die kalme stem in haar binnenste. Plotseling moest Arya denken aan de crypten van Winterfel. Die waren veel griezeliger dan deze plek, hield ze zichzelf voor. Toen ze ze voor het eerst had gezien was ze nog maar een klein meisje. Haar broer Robb had hen mee naar beneden genomen; haar, Sansa en de kleine Bran, die niet groter was dan Rickon nu. Ze hadden met zijn allen maar één kaars, en Bran had ogen als schoteltjes opgezet toen hij naar de stenen gezichten van de Winterkoningen staarde, met hun wolven aan hun voeten en hun ijzeren zwaarden over hun schoot.
Robb had ze helemaal tot het einde toe door laten lopen, langs grootvader, Brandon en Lyanna, zodat ze hun eigen graftomben konden zien. Sansa keek voortdurend naar het kaarsstompje, bang dat het uit zou gaan. Ouwe Nans had haar verteld dat hierbeneden spinnen waren, en ratten, zo groot als honden. Robb glimlachte toen ze dat zei. ‘Er zijn ergere dingen dan spinnen en ratten,’ fluisterde hij.
‘Dit is waar de doden rondwaren.’ Op dat moment hoorden ze het geluid, zacht, laag, huiveringwekkend. De kleine Bran greep Arya’s hand vast.
Toen de geest uit de open graftombe oprees, bleekwit en kreunend van bloeddorst, was Sansa gillend naar de trap gerend en had Bran zich snikkend aan Robbs been vastgeklampt. Arya hield stand en gaf de geest een stomp. Het was Jon maar, van top tot teen met meel bestoven. ‘Jij bent stom,’ zei ze tegen hem, ‘je hebt het kleintje bang gemaakt.’ Maar Robb en Jon hadden dubbel gelegen van het lachen, en al snel waren ook Bran en Arya in de lach geschoten. Arya glimlachte bij de herinnering, en daarna joeg de duisternis haar geen angst meer aan. De staljongen was dood, zij had hem gedood, en als hij haar besprong zou ze hem nog eens doden. Ze ging naar huis. Als ze eenmaal thuis was, veilig en wel achter de granieten muren van Winterfel, zou alles weer beter gaan. Haar voetstappen lieten zachte echo’s voor haar uit snellen toen Arya nog dieper het duister indook.