Van alle kamers in de Grote Donjon van Winterfel waren de slaapkamers van Catelyn het warmst. Ze hoefde zelden de haard aan te steken. Het kasteel was boven natuurlijke hete bronnen gebouwd, en het gloeiende water stroomde door de muren en kamers als bloed door een menselijk lichaam. Het verdreef de kilte uit de stenen kamers, vulde de tuinkassen met een vochtige warmte en voorkwam dat de grond bevroor. In een twaalftal kleine binnenhoven steeg dag en nacht de stoom van open vijvers op. ’s Zomers was dat een onbeduidend detail, ’s winters het verschil tussen leven en dood.
Catelyns bad was altijd dampend heet en haar muren voelden warm aan. Die warmte deed haar aan Stroomvliet denken, aan zonnige dagen met Lysa en Edmar, maar Ned kon de hitte niet verdragen. De Starks waren op kou berekend, placht hij tegen haar te zeggen, en dan zei ze lachend tegen hem dat ze in dat geval hun kasteel beslist op de verkeerde plaats hadden gebouwd.
Dus na afloop rolde Ned van haar af en klom van haar bed, zoals hij al duizendmaal had gedaan. Hij liep de kamer door, trok de zware wandkleden opzij en gooide een voor een de hoge, smalle raampjes open om de nachtlucht binnen te laten.
De wind blies om hem heen terwijl hij met zijn gezicht naar het donker stond, naakt en met lege handen. Catelyn trok de bontvellen op tot haar kin en sloeg hem gade. Om de een of andere reden zag hij er kleiner en kwetsbaarder uit, net de jongeling met wie ze veertien lange jaren geleden in de sept van Stroomvliet was getrouwd. Haar lendenen waren nog pijnlijk, zo heftig had hij de liefde met haar bedreven. Het was een aangename pijn. Ze voelde zijn zaad binnen in zich. Ze bad dat het daar tot leven zou komen. Sinds Rickon waren er drie jaar verstreken. Ze was nog niet te oud. Ze zou hem nog een zoon kunnen schenken.
‘Ik ga nee tegen hem zeggen,’ zei Ned terwijl hij zich weer naar haar toekeerde. Zijn blik was opgejaagd, zijn stem schor van twijfel. Catelyn ging rechtop in het bed zitten. ‘Dat kan niet. Dat mag je niet doen.’
‘Mijn plichten liggen hier in het noorden. Ik wens Roberts Hand niet te zijn.’
‘Dat zal hij niet begrijpen. Hij is nu koning, en koningen zijn anders dan andere mannen. Als je weigert hem te dienen zal hij zich afvragen waarom, en vroeg of laat gaat hij je ervan verdenken dat je tegen hem bent. Zie je niet in welk gevaar je ons daarmee zou brengen?’
Ned schudde zijn hoofd, want dat weigerde hij te geloven. ‘Robert zou mij of de mijnen nooit iets aandoen. We stonden elkaar nader dan broers. Ik ben hem dierbaar. Als ik weiger zal hij brullen, vloeken en tieren, en een week later zullen we er samen om lachen. Ik ken de man!’
‘Je kende de man,’ zei ze. ‘De koning is een vreemde voor je.’ Catelyn moest denken aan de schrikwolvin die dood in de sneeuw had gelegen, met die afgebroken geweistang diep in haar keel. Ze moest ervoor zorgen dat hij het begreep. ‘Trots is alles voor een koning, heer. Robert is helemaal hierheen gekomen om u te bezoeken, om u al die eer te bewijzen. Die kunt u niet botweg van de hand slaan.’
‘Eer?’ Ned lachte bitter.
‘In zijn ogen wel,’ zei ze.
‘En in de jouwe?’
‘Én in de mijne,’ stoof ze op, woedend nu. Waarom begreep hij het niet? ‘Hij biedt onze dochter de hand van zijn eigen zoon aan, hoe wilt u dat anders noemen? Op een dag wordt Sansa misschien koningin. Haar zonen kunnen heersen van de Muur tot de bergen van Dorne. Wat is daar zo verkeerd aan?’
‘Goden nog aan toe, Catelyn, Sansa is pas elf,’ zei Ned. ‘En Joffry… Joffry is…’
Zij maakte de zin voor hem af ‘… de kroonprins, en erfgenaam van de ijzeren troon. En ik was pas twaalf toen ik door mijn vader aan jouw broer Brandon werd beloofd.’
Bij die woorden vertrok Ned verbitterd zijn mond. ‘Brandon. Ja. Brandon zou wel weten wat hem te doen stond. Dat wist hij altijd. Het was allemaal voor Brandon bestemd. Jij, Winterfel, alles. Hij was voorbestemd om Hand des Konings en vader van vorstinnen te worden. Ik heb er nooit om gevraagd uit deze beker te drinken.’
‘Misschien niet,’ zei Catelyn. ‘Maar Brandon is dood, en de beker is in jouw handen overgegaan en je moet eruit drinken, of je wilt of niet.’
Ned keerde zich van haar af, naar de nacht toe. Hij tuurde het duister in en keek misschien naar de maan en de sterren, of misschien wel naar de wachtposten op de muur. De aanblik van zijn pijn vermurwde Catelyn. Eddard Stark was met haar getrouwd in plaats van Brandon, zoals het gebruik voorschreef, maar de schaduw van zijn dode broer lag nog tussen hen in, net als die andere, de schaduw van de vrouw wier naam hij nooit noemde, de vrouw die hem zijn bastaardzoon had gebaard. Ze stond op het punt naar hem toe te gaan toen de klop op de deur kwam, luid en onverwacht. Ned draaide zich met gefronste wenkbrauwen om. ‘Wat is er?’
Desmonds stem klonk door de deur heen. ‘Heer, Maester Luwin staat buiten en verzoekt dringend om gehoor.’
‘Weet hij dat ik uitdrukkelijk heb gezegd dat ik niet gestoord wilde worden?’
‘Ja heer. Maar hij staat erop.’
‘Goed. Laat hem binnenkomen.’
Ned liep naar de garderobe en schoot een dik kledingstuk aan. Ineens merkte Catelyn hoe koud het geworden was. Ze ging rechtop in bed zitten en trok de bentvellen op tot haar kin. ‘Misschien moeten we de ramen sluiten,’ opperde ze.
Ned knikte afwezig. Maester Luwin werd binnengelaten. De maester was een kleine, grijze man. Zijn ogen waren grijs en vlug, en ze zagen veel. Zijn haar was grijs, dat wil zeggen, het beetje dat hij in de loop der jaren had overgehouden. Zijn gewaad was van grijze wol en omzoomd met wit bont, de kleuren van de Starks. In de grote, wijde mouwen zaten zakken verborgen. Luwin stopte er altijd van alles in, om er weer andere dingen uit te halen: boeken, berichten, vreemde artefacten, speelgoed voor de kinderen. Met al die spullen die in zijn mouwen verstopt zaten verbaasde het Catelyn dat Maester Luwin zijn armen nog op kon tillen.
De maester wachtte tot de deur achter hem gesloten was voordat hij het woord nam. ‘Heer,’ zei hij tegen Ned, ‘vergeef me dat ik uw rust verstoor. Maar er is een bericht bij mij achtergelaten.’
Ned keek geërgerd. ‘Achtergelaten? Door wie? Is er een ruiter geweest? Daar heb ik niets over gehoord.’
‘Er is geen ruiter geweest, heer. Slechts een bewerkt houten kistje dat op een tafel in mijn observatorium is achtergelaten terwijl ik een dutje deed. Mijn bedienden hebben niemand gezien, maar iemand uit het gezelschap van de koning moet het hebben gebracht. We hebben geen ander bezoek uit het zuiden gehad.’
‘Een houten kistje, zei u?’ vroeg Catelyn.
‘Er zat een fraaie nieuwe lens voor het observatorium in, zo te zien uit Myr. De lenzenslijpers van Myr zijn niet te evenaren.’
Ned fronste zijn wenkbrauwen. Hij kon weinig geduld opbrengen voor zulke dingen, wist Catelyn. ‘Een lens,’ zei hij. ‘Wat heb ik daar mee te maken?’
‘Die vraag was ook al bij mij opgekomen,’ zei Maester Luwin. ‘Er stak duidelijk meer achter dan het leek.’
Catelyn huiverde onder het loden gewicht van haar bentvellen.
‘Een lens is een instrument dat ons helpt om beter te zien.’
‘Inderdaad.’ Hij betastte de band van zijn orde, een zware kraag die onder het gewaad dicht om de nek gedragen werd en waarvan elke schakel van een ander metaal was gesmeed.
Catelyn voelde opnieuw hoe een bange vrees de kop opstak. ‘Wat moeten we beter zien?’
‘Precies datzelfde heb ik mij ook afgevraagd.’ Maester Luwin haalde een stevig opgerold stuk papier uit zijn mouw. ‘Toen ik het kistje waarin de lens was bezorgd uit elkaar haalde trof ik in de dubbele bodem de echte boodschap aan. Maar hij is niet voor mijn ogen bestemd.’
Ned stak zijn hand uit. ‘Geef hem dan aan mij.’
Luwin verroerde zich niet. ‘Vergeef me, heer. Het bericht is evenmin voor u. Er staat op dat het uitsluitend voor vrouwe Catelyn bestemd is, en voor niemand anders. Mag ik dichterbij komen?’
Catelyn knikte, want ze vertrouwde haar stem niet. De maester legde het papier op de tafel naast het bed. Het was verzegeld met een kleine klodder blauwe was. Luwin boog en maakte aanstalten om zich terug te trekken.
‘Blijf hier,’ beval Ned hem ernstig. Hij keek Catelyn aan. ‘Wat is het voor iets? Vrouwe, u beeft.’
‘Ik ben bang,’ bekende ze. Ze stak een hand uit en pakte met trillende handen de brief aan. Vergeten gleden de bentvellen van haar naakte lichaam af. In de blauwe was zweefde een valk voor een volle maan langs. Het wapenteken van het Huis Arryn. ‘Hij komt van Lysa.’ Catelyn keek haar echtgenoot aan. ‘Dit zal ons niet blij maken,’ zei ze tegen hem. ‘Er schuilt verdriet in dit bericht, Ned. Ik voel het.’
Ned fronste zijn voorhoofd en zijn gezicht versomberde. ‘Maak open.’
Catelyn verbrak het zegel.
Ze liet haar ogen over de woorden glijden. Aanvankelijk kwamen ze haar inhoudsloos voor. Toen schoot het haar weer te binnen. ‘Lysa heeft geen enkel risico genomen. Toen we nog kinderen waren hadden we een geheimtaal, zij en ik.’
‘Kun je die lezen?’
‘Ja,’ gaf Catelyn toe.
‘Vertel het ons dan.’
‘Zal ik me niet liever terugtrekken?’ zei Maester Luwin.
‘Nee,’ zei Catelyn. ‘We zullen uw raad nodig hebben.’ Ze gooide de bontvellen van zich af en klom uit bed. De nachtlucht op haar naakte huid was kil als het graf toen ze door de kamer liep. Maester Luwin wendde zijn ogen af. Zelfs Ned keek geschokt.
‘Wat doe je nou?’ vroeg hij.
‘Ik ga vuur maken,’ zei Catelyn. Ze pakte een kamerjapon en schoot die aan. Toen knielde ze bij de koude haard.
‘Maester Luwin…’ begon Ned.
‘Maester Luwin heeft al mijn kinderen gehaald,’ zei Catelyn. ‘Dit is niet het juiste moment voor valse bescheidenheid.’ Ze schoof het papier tussen het aanmaakhout en legde de zwaardere blokken daar bovenop.
Ned liep de kamer door, greep haar bij een arm en trok haar overeind. Zo hield hij haar vast, zijn gezicht maar een paar duim van het hare af. ‘Vertel me, vrouwe, wat behelsde dat bericht?’
Catelyn verstrakte in zijn greep. ‘Een waarschuwing,’ zei ze zacht.
‘Als we oren hebben om te horen.’
Zijn blikken gingen onderzoekend over haar gezicht. ‘Ga door.’
‘Lysa zegt dat Jon Arryn vermoord is.’
Zijn vingers omknelden haar arm nog steviger. ‘Door wie?’
‘De Lannisters,’ zei ze. ‘De koningin.’
Ned liet haar arm los. Er zaten donkerrode striemen op haar huid.
‘Bij de goden,’ fluisterde hij. Zijn stem was schor. ‘Je zuster is gek geworden van verdriet. Ze weet niet wat ze zegt.’
‘Dat weet ze wel,’ zei Catelyn. ‘Lysa is inderdaad impulsief, maar dit bericht was zorgvuldig voorbereid en goed verborgen. Ze wist dat het haar dood zou zijn als het bericht in verkeerde handen viel. Als ze slechts verdenking koesterde zou ze zo’n risico niet genomen hebben.’ Catelyn keek haar man aan. ‘Nu hebben we echt geen andere keus meer. Je moet Roberts Hand worden. Je moet met hem naar het zuiden gaan om de waarheid te achterhalen.’
Ze zag meteen dat Ned tot een heel andere slotsom was gekomen.
‘De enige waarheid die ik ken ligt hier. Het zuiden is een addernest dat ik beter kan mijden.’
Luwin pulkte aan zijn halsketen waar die tegen de zachte huid van zijn keel schuurde. ‘De Hand des Konings heeft een grote macht, heer. De macht om de waarheid over heer Arryns dood te achterhalen en koninklijke gerechtigheid aan de moordenaars te voltrekken. De macht om vrouwe Arryn en haar zoon te beschermen, mocht het allerergste waar zijn.’
Hulpeloos keek Ned het slaapvertrek rond. Catelyns hart ging naar hem uit, maar ze wist dat ze hem op dat moment niet in haar armen kon nemen. Eerst moest de overwinning bevochten worden, omwille van haar kinderen. ‘Je zegt dat je Robert liefhebt als een broer. Zou je je broer midden tussen de Lannisters achterlaten?’
‘De Anderen mogen jullie beiden halen,’ prevelde Ned duister. Hij keerde zich van hen af en liep naar het raam. Zij zei niets, en de maester evenmin. Ze stonden rustig te wachten terwijl Eddard Stark het thuis dat hem zo dierbaar was stilzwijgend vaarwel zei. Toen hij zich ten slotte van het raam afkeerde was zijn stem moe en vol melancholie, en in zijn ooghoeken was vaag een vochtige glinstering te zien. ‘Mijn vader is ooit eens op bevel van een koning naar het zuiden gegaan. Hij kwam niet meer terug.’
‘Een andere tijd,’ zei Maester Luwin. ‘Een andere koning.’
‘Ja,’ zei Ned dof. Hij ging in een stoel bij de haard zitten. ‘Catelyn, jij blijft hier in Winterfel.’
Zijn woorden sneden als een ijzige tochtvlaag door haar hart.
‘Nee,’ zei ze, plotseling bang. Was dit haar straf? Dat ze zijn gezicht nooit meer zou zien, noch zijn armen om zich heen zou voelen?
‘Ja,’ zei Ned, en zijn woorden duldden geen tegenspraak. ‘Jij moet in mijn plaats het noorden besturen, terwijl ik Roberts zaakjes opknap. Er hoort altijd een Stark in Winterfel te zijn. Robb is veertien. Binnenkort is hij volwassen. Hij moet leren heersen, en ik zal er niet voor hem zijn. Maak hem deelgenoot van je overleggingen. Als zijn tijd komt moet hij goed voorbereid zijn.’
‘Als de goden willen duurt dat nog vele jaren,’ mompelde Maester Luwin.
‘Maester Luwin, ik vertrouw u als mijn eigen vlees en bloed. Sta mijn vrouw in alle dingen, groot en klein, met uw raadgevingen terzijde. Leer mijn zoon wat hij moet weten. De winter komt.’
Maester Luwin knikte ernstig. Toen viel er een stilte, tot Catelyn moed vatte en de vraag stelde waarop ze het antwoord het meest vreesde. ‘En de andere kinderen?’
Ned stond op, nam haar in zijn armen en hield haar gezicht dicht tegen het zijne. ‘Rickon is nog erg jong,’ zei hij vriendelijk. ‘Hij kan beter hier blijven, bij jou en Robb. De anderen neem ik liever mee.’
‘Dat kan ik niet verdragen,’ zei Catelyn sidderend.
‘Maar het moet,’ zei hij. ‘Sansa moet met Joffry trouwen, dat is nu wel duidelijk. We mogen ze geen aanleiding geven, onze toewijding in twijfel te trekken. En het wordt hoog tijd dat Arya de omgangsvormen van een zuidelijk hof leert. Over een paar jaar heeft zij ook de leeftijd om te trouwen.’
Sansa zou schitteren in het zuiden, dacht Catelyn bij zichzelf, en de goden wisten dat Arya wel enig raffinement kon gebruiken. In haar hart liet ze hen aarzelend los. Maar niet Bran. Dat nooit. ‘Ja,’ zei ze, ‘maar alsjeblieft Ned, omwille van de liefde die je voor me voelt, laat Bran hier in Winterfel blijven. Hij is pas zeven.’
‘Ik was acht toen mijn vader me als pleegkind naar het Adelaarsnest zond,’ zei Ned. ‘Ik hoor van ser Rodrik dat Robb en prins Joffry elkaar niet mogen. Dat is een kwalijke zaak. Bran kan die kloof overbruggen. Hij is een beste jongen, goedlachs en innemend. Laat hem opgroeien met de prinsen, laat hem vriendschap met hen sluiten zoals Robert met mij. Des te veiliger voor ons Huis.’
Catelyn wist dat hij gelijk had. Het maakte de pijn er niet draaglijker op. Dus ze raakte hen alle vier kwijt: Ned, de beide meisjes, en haar lieve, aanhankelijke Bran. Ze zou alleen nog Robb en de kleine Rickon overhouden. Ze voelde zich nu al eenzaam. Winterfel was zo uitgestrekt. ‘Hou hem dan wel van de muren vandaan,’ zei ze dapper. ‘Je weet hoe dol Bran op klimmen is.’
Ned kuste de tranen van haar ogen voordat ze konden vallen.
‘Heb dank, mijn vrouwe,’ fluisterde hij. ‘Ik weet hoe moeilijk dit is.’
‘En Jon Sneeuw, heer?’ vroeg Maester Luwin.
Catelyn verstijfde bij het horen van de naam. Ned voelde haar boosheid en deed een stap achteruit.
Veel mannen verwekten bastaardkinderen. Catelyn was met die wetenschap opgegroeid. Het was in haar eerste huwelijksjaar niet als een verrassing voor haar gekomen dat Ned een kind had verwekt bij een meisje dat hij toevallig tijdens een veldtocht had ontmoet. Hij had uiteindelijk de behoeften van een man, en ze hadden dat jaar gescheiden doorgebracht, Ned in de oorlog in het zuiden en zij veilig in haar vaders kasteel in Stroomvliet. Ze had vaker aan Robb gedacht, de zuigeling aan haar borst, dan aan de man die ze nauwelijks kende. Hij moest tussen de veldslagen door maar zo veel mogelijk vertroosting zoeken. En als zijn zaad ontkiemde zou hij wel in de behoeften van het kind voorzien, nam ze aan.
Hij had meer gedaan. De Starks waren anders dan andere mannen. Ned had zijn bastaard mee naar huis genomen en hem ten overstaan van heel het noorden zijn zoon genoemd. Toen de oorlogen eindelijk voorbij waren en Catelyn naar Winterfel reisde hadden Jon en zijn min al hun intrek in de kinderkamer genomen. Dat had haar diep gekwetst. Ned weigerde ook maar met één woord over de moeder te spreken, maar een kasteel kent geen geheimen, en Catelyn hoorde haar dienstmeiden de verhalen doorvertellen die ze uit de mond van de soldaten van haar man hadden vernomen. Ze fluisterden over ser Arthur Dayn, het Zwaard van de Morgen, de dodelijkste van alle zeven ridders van Aerys’ koningsgarde, en hoe hun jeugdige heer hem in een tweegevecht had verslagen. En ze vertelden hoe Ned na afloop ser Arthurs zwaard had teruggebracht bij diens knappe jonge zuster, die hem opwachtte in een kasteel genaamd Sterrenval aan de oever van de Zomerzee. Vrouwe Ashara Dayn, rijzig en schoon, met betoverende purperen ogen. Ze had twee weken nodig gehad om haar moed te verzamelen, maar ten slotte had Catelyn haar man op een avond in bed naar de waarheid gevraagd, zonder omwegen. In alle jaren dat ze samen waren was dat de enige keer geweest dat Ned haar bang had gemaakt. ‘Stel nooit vragen over Jon,’ had hij ijzig gezegd. ‘Hij is bloed van mijn bloed. Meer hoef je niet te weten. En nu vertel je me waar je die naam hebt gehoord, vrouwe.’
Ze had beloofd te gehoorzamen en ze had het hem verteld, en sinds die dag was er een eind gekomen aan het gefluister en werd de naam van Ashara Dayn in Winterfel nimmer meer vernomen.
Wie Jons moeder ook geweest mocht zijn, hij moest haar vurig hebben bemind, want wat Catelyn ook zei, niets kon hem ertoe brengen de jongen weg te sturen. Het was het enige dat ze hem niet kon vergeven. Ze was haar echtgenoot van ganser harte gaan liefhebben, maar ze had zich er nooit toe kunnen brengen van Jon te gaan houden. Omwille van Ned had ze wel een dozijn bastaarden door de vingers willen zien, zo lang ze maar uit het gezicht bleven. Jon was nooit uit het gezicht, en toen hij groter werd leek hij meer op Ned dan de wettige zonen die zij hem had gebaard. Om de een of andere reden maakte dat het erger. ‘Jon moet mee,’ zei ze nu.
‘Hij en Robb staan elkaar erg na,’ zei Ned. ‘Ik had gehoopt…’
‘Hij kan hier niet blijven,’ onderbrak Catelyn hem. ‘Hij is jouw zoon, niet de mijne. Ik wil hem niet.’ Dat was hard, wist ze, maar desondanks waar. Ned zou de jongen geen dienst bewijzen door hem hier in Winterfel achter te laten.
Ned wierp haar een gekwelde blik toe. ‘Je weet dat ik hem niet mee naar het zuiden kan nemen. Voor hem is aan het hof geen plaats. Een jongen met een bastaardnaam… je weet hoe hij over de tong zal gaan. Hij zal gemeden worden.’
Catelyn staalde haar hart tegen het onuitgesproken pleidooi in de ogen van haar man. ‘Ze zeggen dat je vriend Robert zelf meer dan tien bastaarden heeft verwekt.’
‘En geen van hen is ooit aan het hof gezien!’ voer Ned uit. ‘Daar heeft dat mens van Lannister voor gezorgd. Hoe kun je zo afgrijselijk wreed zijn, Catelyn? Hij is nog maar een jongen. Hij…’
Hij was aan woede ten prooi. Hij had misschien nog meer gezegd, en nog ergere dingen, als Maester Luwin hem niet in de rede gevallen was. ‘Er doet zich een andere oplossing voor,’ zei hij kalm. ‘Uw broer Benjen wilde me een paar dagen geleden spreken over Jon. Het schijnt dat de jongen zijn zinnen op het zwart heeft gezet.’
Ned keek geschokt. ‘Heeft hij gevraagd om bij de Nachtwacht te mogen?’
Catelyn zei niets. Hierover moest Ned met zichzelf in het reine zien te komen. Haar inbreng zou nu niet welkom zijn. Toch had ze de maester op dat moment het liefst omhelsd. Zijn oplossing was volmaakt. Benjen Stark was een Gezworen Broeder. Jon zou als een zoon voor hem zijn, het kind dat hij nooit zou hebben. En te zijner tijd zou de jongen ook de eed afleggen. Hij zou geen zonen verwekken die op een dag met Catelyns eigen kleinkinderen om Winterfel zouden strijden. Maester Luwin zei: ‘Het is heel eervol om op de Muur te dienen, heer.’
‘En zelfs een bastaard kan het bij de Nachtwacht ver brengen,’ peinsde Ned. Maar toch klonk zijn stem bezwaard. ‘Jon is nog zo jong. Als hij hier als volwassen man om had gevraagd zou het anders liggen, maar een jongen van veertien…’
‘Een zwaar offer,’ beaamde Maester Luwin. ‘Maar het zijn zware tijden, heer. Zijn lot is niet wreder dan het uwe of dat van uw vrouwe.’
Catelyn dacht aan de drie kinderen die ze noodgedwongen zou verliezen. Op dat ogenblik was het niet eenvoudig om te blijven zwijgen. Ned wendde zich van hen af en staarde uit het raam, zijn lange gezicht onbeweeglijk en peinzend. Ten slotte zuchtte hij en keerde zich weer om. ‘Goed dan,’ zei hij tegen Maester Luwin. ‘Het zal wel het beste zijn. Ik zal met Ben spreken.’
‘Wanneer zullen we het tegen Jon zeggen?’ vroeg de maester.
‘Als het moet. Er moeten voorbereidingen worden getroffen. Het duurt nog twee weken voor we klaarstaan om te vertrekken. Ik laat Jon liever nog van deze laatste dagen genieten. De zomer zal snel genoeg voorbij zijn, net als zijn kindertijd. Als het ogenblik daar is zal ik het hem zelf vertellen.’