Albert Cornelis Baantjer De Cock en de dwaze maagden

1

Te midden van een stroom haastige reizigers sjokte rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat op zijn gemak vanaf het Stationsplein, waar hij uit de tram was gestapt, naar het brede trottoir van het Damrak.

Het was aangenaam weer, zo laat in mei, een zacht verkwikkend briesje deed de vlaggen aan de steigers van de rondvaartboten wapperen en een vrolijk lentezonnetje scheen tussen de vlaggenmasten door onbekommerd naar de eeuwenoude geveltjes, die zich spiegelden in het zacht rimpelende water. Slechts een enkel dartel schapenwolkje aan een verder vlekkeloos blauwe hemel, herinnerde eraan dat het in Amsterdam ook wel eens regende.

De Cock voelde de lente in zich woelen. Voor zijn doen luchtig gekleed — de ’r’ was niet meer in de maand dus de eigengebreide trui mocht uit — blikte hij om zich heen naar de meisjes en jonge vrouwen die, na een bar en boze winter, gestoken in vluchtige toiletjes weer getuigden van een oprecht geloof in hun eigen bekoorlijkheden.

De Cock hield van de lente, van het prille jonge groen aan de bomen langs de grachten, van de vitale natuur, die de winterse soberheid van zich af had geschud.

Met louter vrolijke gedachten in zijn hoofd sjokte hij voort. Op het Damrak, kort voor de Oudebrugsteeg speelde een straatorgel een wals van Strauss met fraaie trillers en tromgeroffel. Voor de rammelende manser bleef De Cock staan en graaide in zijn broekzak naar een muntstuk. Tot zijn verwondering bleek het er een van vijf gulden. De oude rechercheur keek er even naar. In momenten van besluiteloosheid leed zijn zuinige calvinistische ziel een overtuigende nederlaag. Met een gulle lach om zijn mond wierp hij het muntstuk bij de manser in de koperen centenbak.

Secondenlang overwoog hij om vandaag niet naar de Warmoesstraat te gaan, om gewoon door te lopen, verder het Damrak af, langs het Rokin, de Munt en verder de Amstel langs nog voorbij Zorgvlied totdat hij de oude binnenstad met al haar problemen ver achter zich had gelaten. Hij trok gelaten zijn schouders op, maakte een grimas en stak voor een aanstormende tramtrein van lijn 9 het Damrak over naar de Oudebrugsteeg. Een tegemoetkomend hoertje lachte. De Cock in draf was een koddig gezicht.

In de Warmoesstraat zag hij tot zijn verbazing een penozejongen die hij in de bajes waande, met een glimlach op zijn gezicht aan hem voorbijgaan. De Cock schudde de verbazing van zich af en liep het bureau binnen. Joviaal groette hij de wachtcommandant en nam opmerkelijk kwiek de twee stenen trappen naar de recherchekamer. Toen hij de deur openzwaaide trof hij Vledder achter zijn computer.

Op het moment dat hij De Cock in het oog kreeg, draaide Vledder zich om en keek verstoord op.

’Je bent laat,’ riep hij vertoornd. ’Meer dan een half uur. Het lijkt wel of er elke dag een paar minuten bij komen.’ Hij schudde geërgerd zijn hoofd. ’Ik schat dat je op een zekere dag helemaal niet meer komt.’

De Cock grijnsde breed.

’Maak je geen zorgen. Dat is de zoete schijn van mijn charme.’ Vledder bromde.

’Larie. Het heeft niets met jouw charme te maken. Je moet gewoon op tijd komen, zoals iedere doodgewone ambtenaar.’ De Cock wierp zijn oude hoedje missend naar de kapstok, raapte het van de vloer en wurmde zich uit zijn regenjas. Daarna slenterde hij naar zijn bureau. De accolades rond zijn mond dansten een samba.

’Ben ik een doodgewone ambtenaar?’

Vledder keek gelaten naar hem op.

’Wat dan… de kroonprins?’

’Ik ben een door ervaring gelouterd speurder,’ glunderde De Cock. ’Het wordt hoog tijd dat de koningin mij tot ridder slaat.’

’Een ridder van de droevige figuur, een Don Quichot de La Mancha, zul je bedoelen.’

De Cock knikte met een twinkeling in zijn ogen.

’Dan ben jij Sancho Panza, zijn boertige knecht.’

De blijde uitdrukking gleed van zijn gelaat. Het gezicht van de oude rechercheur versomberde plotseling.

’Misschien heb je wel gelijk,’ sprak hij triest. ’Strijden tegen misdrijf is een donquichotterie, geboren uit een onnozel verlangen om het kwaad voor eeuwig uit te bannen, maar in feite een dwaas gevecht tegen windmolens.’

Hij maakte een vermoeid gebaar.

’Het wordt tijd dat onze bewindvoerders, onze regerende ministers, het fraaie werk van Miguel de Cervantes Saavedra eens aandachtig doorlezen. Het is de moeite waard. En wellicht, wellicht trekken ze de juiste conclusies.’

’Welke conclusies?’

De Cock gebaarde heftig.

’Dat zij de Don Quittes bij de politie meer hulpmiddelen moeten geven,’ riep hij opgewonden. ’Meer dan een kreupele Rocinante! Om de misdaad adequaat te kunnen bestrijden, dienen wij, beschimpte en belasterde gezagdragers, over meer gezag, macht en middelen te kunnen beschikken. De overheid behoort ons te bevrijden van het verlammende gevoel dat wij een bij voorbaat verloren strijd voeren.’

Vledder keek hem verwonderd aan.

’Wat een ernst, zo ineens,’ sprak hij verrast. ’Je komt vanmorgen als een vrolijke flierefluiter de recherchekamer binnen huppelen en plotseling begin je onze lieve en geduldige vaderlijke ministers schromelijk verzuim te verwijten.’

De Cock knikte.

’Het komt door Don Quichot,’ sprak hij kort. ’Sinds ik het verhaal van Don Quichot en Dulcinea heb gelezen, ben ik van die man gaan houden.’

Verder reageerde hij niet. Hij wees naar de computer op het bureau van Vledder.

’Waar ben je mee bezig?’

De jonge rechercheur maakte een hulpeloos gebaar.

’Een rapport, het zoveelste uitgebreide rapport over de dood van de chiromantiste en haar beide dochters.[1] Die affaire heeft nogal wat stof doen opwaaien. Uit onderzoek blijkt dat er in ons landje op uitgebreide schaal onbevoegd de geneeskunde wordt uitgeoefend, dat er soms medische adviezen worden gegeven die catastrofale gevolgen hebben. Er is nog steeds geen veroordeling in die zaak. Het schijnt dat de moordenaar Andries Korremans onder vele leden van ons volk op ruime sympathie kan rekenen.’

De Cock knikte.

’Ik was ook onder de indruk van de dood van Elisa, zijn kleine dochtertje, die…’ Plotseling stokte hij. Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt en Vledder riep:

’Binnen.’ De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen de gestalte van een jonge vrouw met een weelde aan lichtblonde lokken, die licht golvend tot aan haar schouders reikten. De Cock schatte haar op achter in de twintig. Ze droeg een roodlederen rokje, strak en zo kort, dat haar fraaie slanke benen volledig tot hun recht kwamen. Haar witzijden blouse met volanten toonde wulpse rondingen, die, zo overdacht de oude rechercheur, hofschilder Peter Paul Rubens verheugd naar zijn palet hadden doen grijpen om haar in helder en warm koloriet te vereeuwigen. Toen ze naderbij schreed hield De Cock, zichtbaar betoverd, even zijn adem in. Ze was mooi, was zijn conclusie, uitzonderlijk mooi.

De jonge vrouw keek van Vledder naar De Cock en terug.

’Waar mag ik gaan zitten?’

Haar wat hese stem deed het hart van de grijze speurder bijkans smelten. Haastig kwam hij half overeind en wees naar de stoel naast zijn bureau.

’Neemt u plaats.’

Ze ging zitten en sloeg haar lange slanke benen over elkaar.

’Mijn vriend is verdwenen.’

De Cock maakte een afwerend gebaar.

’Voor u verdergaat, wie bent u?’

Ze keek hem glimlachend aan.

’Mariandel… Mariandel von Liechtenstein.’

’Van adel?’

Haar onderlip schoof iets vooruit.

’Mijn vader was,’ sprak ze grappend, ’een zwoegende groenteman. Ik heb nooit iets adellijks aan hem kunnen ontdekken.’ De Cock wuifde het onderwerp weg.

’Uw vriend is verdwenen?’

’Ja.’

’Wanneer?’

’Ongeveer een week geleden.’

’Weggelopen?’

Over het gezicht van Mariandel viel een schaduw.

’Een man loopt niet bij mij weg,’ antwoordde ze bits. ’Dat gebeurt niet. Er is nog nooit een man bij mij weg-ge-lo-pen.’ De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

’Ik wilde u niet kwetsen. Mannen hebben vaak neiging tot ontrouw.’

Mariandel von Liechtenstein schudde resoluut haar hoofd.

’Bij mij niet.’

De Cock onderdrukte een glimlach.

’Hoelang was u al met hem bevriend?’

Mariandel boog zich iets naar hem toe.

’Bijna vijf jaar.’ Haar ogen flikkerden. ’In die tijd heeft Matthias nooit een nacht in het bed van een ander doorgebracht.’

’Matthias?’

’Matthias von Ravensburg.’

De Cock bedwong de neiging om opnieuw naar adellijke afkomst te informeren.

’Oud?’

’Zevenendertig jaar.’

’Getrouwd… getrouwd geweest?’

Mariandel schudde haar hoofd.

’Matthias deed bij mij zijn eerste ervaringen op.’

De Cock vroeg niet welke.

’Waren er onenigheden tussen u en Matthias?’

’Nee.’

’Vreest u een ongeval?’

’Nee.’

De Cock zuchtte.

’Hebt u enig idee waarom uw vriend Matthias bij u wegblijft?’

’Niet vrijwillig.’

’Gedwongen?’

’Absoluut.’

’Door wie, om wat?’

Mariandel von Liechtenstein sloot even haar ogen.

’Matthias is een paar maal gezien in gezelschap van een jonge vrouw.’

’Toch ontrouw?’

Ze draaide zich naar hem toe. Furieus.

’Mannen lopen niet bij mij weg,’ snauwde ze, ’en mannen zijn mij niet ontrouw.’

De Cock liet haar kritiek langs zich heen gaan.

’Wat weet u van die jonge vrouw met wie Matthias een paar maal is gezien?’

Mariandel greep haar handtasje en nam daaruit een notitie.

’Ze heet Henriëtte, Henriëtte de Waal en ze woont aan de Binnenkant nummer 753 op de tweede etage.’

’Hoe komt u aan die gegevens?’

’Die heeft Matthias mij doorgebeld.’

De mond van De Cock viel halfopen.

’Doorgebeld?’

In zijn stem trilde verwondering.

’Ja.’

’Motiveerde hij zijn wegblijven bij u?’

Mariandel schudde haar hoofd.

’Matthias zei alleen: als er wat met mij gebeurt… informeer bij haar.

’Meer niet?’

’Nee. Hij brak onmiddellijk af. Zijn stem klonk wat rauw, nerveus, opgewonden.’

’En?’

’Wat?’

’Bent u gaan informeren?’

Mariandel von Liechtenstein liet haar hoofd iets zakken. Haar blonde haren vielen als een gordijn voor haar gezicht.

’Ik ben een paar maal bij haar aan de deur geweest,’ sprak ze traag. ’De bel klinkt in het huis, maar niemand reageert.’

’De buren?’

Mariandel begon zacht te huilen.

’Er zijn geen buren,’ antwoordde ze snikkend. ’De panden er naast zijn als opslagruimten in gebruik.’

’Het adres was goed?’

Ze knikte traag.

’Op de huisdeur was een geschilferd emaillen naamplaatje met ”riëtte de Waal”. Het ”Hen” Van Henriëtte was verdwenen.’ De Cock knikte begrijpend.

’Het adres klopte.’

Mariandel keek met een betraand gezicht naar hem op.

’Ik heb dagen achtereen als een verliefde puber uren over de Binnenkant gewandeld in de hoop een glimp van hem te zien.’ Ze greep hem bij de mouw van zijn colbert vast.

’Ik… eh, ik wil Matthias terug,’ sprak ze hortend. ’Ik wil weten wat er met hem is gebeurd, wat hij heeft met die Henriëtte de Waal.’

De Cock keek haar schattend aan, registreerde elke uitdrukking van haar gelaat.

’U twijfelt toch niet?’

’Waaraan?’

’Uw… eh, uw eigen, uw eigen vrouwelijke invloed op Matthias?’

Mariandel von Liechtenstein trok haar kin iets op.

’Geen moment.’

Toen de jonge vrouw uit de recherchekamer was verdwenen, stond De Cock achter zijn bureau op en slenterde naar de kapstok. Vledder liep op hem af.

’Waar ga je heen?’

De Cock draaide zich naar hem toe.

’Naar de Binnenkant.’

’Naar die Henriëtte de Waal?’

’Ja.’

De jonge rechercheur grinnikte vreugdeloos.

’Dat is toch geen zaak voor ons,’ riep hij kriegel. ’Die Matthias is een andere vrouw tegengekomen en heeft zijn Mariandel laten zitten. Zulke dingen gebeuren in het leven. Als wij ons daarmee zouden moeten gaan bemoeien, dan…’

Hij maakte zijn zin niet af.

De Cock keek hem strak aan.

’Het is anders.’

’Wat?’

’Het is geen simpele liefdesbreuk.’

’Wat is het dan?’

De Cock trok zijn schouders op.

’Geen idee.’

Ze slenterden via de Lange Niezel en de Stormsteeg naar de Binnen Bantammerstraat en vandaar via de brug over de Eilandsgracht naar de Binnenkant. Voor nummer 753 bleven ze staan. De Cock nam het pand in ogenschouw. Het huis zag er oud en vervallen uit. De verf was van de kozijnen verdwenen en de buitendeur hing scheef in haar scharnieren.

De Cock duwde de deur open en besteeg de smalle houten trap. De treden kraakten onder zijn gewicht en zijn handen kleefden aan de vettig aanvoelende leuning. Vledder volgde mopperend.

’Het is onzin,’ gromde hij. ’We hebben hier niets te zoeken.’ De Cock reageerde niet. Op het portaaltje van de eerste etage bleef hij even staan, bracht zijn ademhaling wat op peil en hees zijn negentig kilo verder omhoog naar de tweede etage. De waarnemingen van Mariandel von Liechtenstein klopten. Op de deur van de tweede etage was een geschilferd wit emaillen naamplaatje geschroefd met ’riëtte de Waal’ in zwarte krulletters. De Cock keek er even naar. Er was een kleine dissonant die hem trof. Rechts van de deur was een koperen bouton. Hij drukte en in het inwendige van het huis klonk een bel. Het geluid klonk schel, resoneerde tegen wanden.

Omdat niemand reageerde drukte De Cock voor de tweede maal. Langer ditmaal. Toen het geluid was weggeëbd en niemand zich meldde, voelde hij aan de kruk. De deur was op slot. De Cock weifelde even, toen tastte hij in zijn broekzak naar het apparaatje dat hij eens, lang geleden, van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen toen die besloot het smalle pad der deugd te gaan bewandelen. Het was een koperen houdertje met daarin een keur van sleutelbaarden.

Vledder keek hem van terzijde aan.

’Je zou het apparaatje in mijn bijzijn niet meer gebruiken, heb je mij beloofd.’

De Cock zuchtte diep.

’Nood breekt wet,’ mompelde hij zacht.

Vledder schudde zijn hoofd.

’Van ”nood” is geen sprake. Er is niemand in nood.’ Hij zuchtte. ’Hoe wil je het binnendringen in de woning later verantwoorden? Er is geen enkele indicatie van een misdrijf.’ De Cock monsterde het slot. Het leek nieuw. Met kennersblik koos hij de juiste sleutelbaard.

’Wij vonden de woningdeur,’ legde hij uit, ’tot onze verbazing half openstaan en zijn puur uit ambtelijke nieuwsgierigheid naar binnen gegaan.’

Vledder snoof.

’Die deur is op slot,’ riep hij koppig. ’Dat apparaatje van jou bezorgt ons nog eens grote moeilijkheden.’

De Cock stoorde zich niet aan de opmerking van zijn jonge collega. Hij boog zich iets voorover, voelde de klavieren van het mechanisme en in enkele seconden had hij het slot geopend. Voorzichtig drukte hij met zijn knie tegen de woningdeur. De scharnieren krijsten een zacht protest.

Omzichtig, op alles voorbereid, duwde hij de deur verder open. De kamer die hij betrad, was schaars gemeubileerd. Er waren vier stoelen om een vierkante houten tafel op een vervuild vloerkleed. De wanden waren kaal. Van een van de muren was het behang verdwenen. De Cock begreep waarom de bel zo schel had geklonken. Het geluid werd door niets gedempt. Er was in de kille kamer vrijwel geen spoor van een permanente bewoning. Van een houten kast aan de wand hingen de deurtjes open.

De Cock keek om zich heen. Een half geopende deur gunde een blik in de keuken. De oude rechercheur koos de deur in het verlengde van de kamer. Hij voelde aan de ovalen houten kruk en draaide zachtjes. De deur gaf mee.

Ineens verstarde hij. In een bed, tegen de wand, ontwaarde hij onder een gebloemd dekbed de contouren van een menselijk lichaam.

Behoedzaam liep hij vooruit, pakte tussen duim en wijsvinger het dekbed vast en trok het naar zich toe.

Een moment deinsde hij terug. Het bleke gelaat van een jonge vrouw staarde hem met dode ogen aan. De verwarring bij de grijze speurder duurde maar even. Hij trok het dekbed geheel opzij en boog zich over het slachtoffer. In de hals van de jonge vrouw ontdekte hij blauwpaarse strangulatieplekken. Vledder hijgde in zijn nek.

’Dood?’ vroeg hij overbodig.

De Cock zuchtte.

’Gewurgd, met de hand.’

’Moord?’

’Absoluut.’

’Is het… eh, is het Henriëtte de Waal?’

De oude rechercheur kwam overeind, wierp nog een vluchtige blik op de dode en knikte traag.

’Dat vermoed ik.’

Загрузка...