De Cock liet zijn blik nog eens over de dode dwalen. Ze had een knap, regelmatig, symmetrisch gelaat met iets oplopende jukbeenden, een wat spitse neus en helblauwe ogen. Haar kastanjebruine haren lagen op het kussen als een krans om haar gezicht. Toen Vledder het kamertje binnenkwam, draaide hij zich om.
’Heb je de meute gewaarschuwd?’
Vledder knikte.
’Via de centrale post aan het hoofdbureau. Ik kon onze eigen wachtcommandant niet te pakken krijgen. Zijn lijn was voortdurend bezet.’
De Cock grijnsde.
’En zo’n druk bureau wil de korpsleiding opheffen. Dwaas. Het politiebureau aan de Warmoesstraat is een begrip, een noodzakelijkheid.’
De oude rechercheur blikte om zich heen.
’Kijk eens of je hier in de woning ergens papieren, bescheiden vindt, waaruit haar identiteit blijkt. Er staat wel ”riëtte de Waal” op de deur, maar of die dode jonge vrouw ook werkelijk Henriëtte de Waal is, weten we niet.’
Vledder knikte begrijpend. Hij wees naar de dode vrouw op het bed.
’De moordenaar heeft haar toegedekt, duidt dat op enig sentiment, enige betrokkenheid met de dode?’
De Cock trok zijn schouders op.
’Misschien kon hij de aanblik van haar starende ogen niet verdragen.’
Vledder gebaarde voor zich uit.
’Ze is geheel gekleed, in het hemelsblauw, het lijfje, de rok. Het lijkt wel een soort uniform. In die kledij gaat men toch niet slapen?’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Kijk naar haar gevouwen handen. Ik schat dat ze elders in de woning is gewurgd en dat de moordenaar haar na zijn daad op dit bed heeft gelegd en haar handen heeft gevouwen.’ Vledder keek zijn oudere collega van terzijde aan.
’Toch betrokkenheid en sentiment.’
De Cock glimlachte.
’Dick, je wordt steeds beter. Nog even en ik kan met een gerust hart met pensioen.’
Vledder glunderde onder de lof.
’Blijf nog maar een poosje bij mij. Ik vind dat wel zo vertrouwd.’
Hij wees opnieuw naar de dode vrouw op het bed.
’Moeten we haar niet weer toedekken, de situatie herstellen zoals wij die hier aantroffen?’
’Doe maar.’
Terwijl Vledder het dekbed vastpakte en over het lijk drapeerde, stapte Bram van Wielingen het vertrek binnen. De Cock keek hem verwonderd aan.
’Dat is snel.’
De fotograaf grinnikte.
’Ik reed over de Prins Hendrikkade toen ik het bericht kreeg dat jij mij nodig had.’
De Cock duimde over zijn schouder.
’Hier pal achter.’
’Precies.’
Bram van Wielingen zette zijn aluminiumkoffertje op de vloer en keek om zich heen.
’Hoe komen jullie hier zo terecht?’
De Cock trok een stalen gezicht.
’Vledder en ik waren aan de wandel… een inspectietochtje. We troffen beneden aan de Binnenkant een deur halfopen… gingen de trap op… vonden hier een ongesloten deur en ontdekten een lijk.’
Bram van Wielingen keek hem grijnzend aan.
’Maak dat de kat wijs.’
De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.
’Het spijt mij, maar ik kan je geen ander verhaal vertellen.’ De fotograaf wees naar Vledder, die nog bezig was het lijk toe te dekken.
’Wat doet hij?’
’Wij herstellen de situatie zoals wij die aantroffen en die moet jij fotograferen. Als je dat gedaan hebt, trekken we het dekbed er weer af. Ik wil een goed portret van haar gezicht.’
’Jij weet nog niet wie zij is?’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Vermoedelijk heet ze Henriëtte de Waal, maar zeker weet ik dat niet.’
Hij zweeg even.
’Komt Ben Kreuger nog? Ik wil wel dat deze woning op dactyloscopische sporen wordt onderzocht. Het is niet ondenkbaar dat de moordenaar hier ergens zijn vingerafdrukken heeft achtergelaten.’
Bram van Wielingen knikte.
’Ben heeft nog ’n klussie bij een inbraak hier in de buurt. Ik verwacht hem binnen een kwartier.’
Terwijl de fotograaf het flitslicht op zijn Hasselblad monteerde, kwam dokter Den Koninghe het kamertje binnen. Achter hem torenden twee onaandoenlijke broeders van de Geneeskundige Dienst met een brancard.
De Cock drukte dokter Den Koninghe hartelijk de hand. De oude rechercheur had een zwak voor de excentrieke dokter met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwarte jacquet en zijn verfomfaaide groen uitgeslagen garibaldihoed.
’Hoe maakt u het?’ vroeg hij opgewekt.
Door zijn ronde brilletje met metalen montuur keek de dokter naar de grijze speurder op.
’Best,’ antwoordde hij met krakende stem. ’De dood waart om mij heen.’
De Cock lachte.
’Dat, zo schat ik, is het droevige lot van een beproefd lijkschouwer.’
De dokter knikte.
’Dit wordt voor vandaag al mijn vierde schouw,’ sprak hij bedaard. ’Het is onbegrijpelijk. Buiten schijnt de zon, de lente bruist, de wil om te blijven leven zou toch bij eenieder moeten domineren.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
’Veel zelfmoorden?’
Dokter Den Koninghe liep hem knikkend voorbij naar de dode jonge vrouw. De Cock stapte achter hem aan en wees naar de vloer.
’We vonden haar onder dat dekbed.’
De lijkschouwer hurkte bij het gezicht van de jonge vrouw en bezag haar hals. Met de rug van zijn hand voelde hij aan haar wangen. Vervolgens schoof hij iets opzij, deed haar schoenen uit en betastte haar tenen. Hij schoof weer terug. Na een kleine aarzeling drukte hij met zijn duim en middelvinger haar oogleden toe. Het was een lief, devoot gebaar. Met gesloten ogen leek de gelaatsexpressie van de dode veel vriendelijker. Toen de oude lijkschouwer omhoog kwam, kraakten zijn knieën. Met trage bewegingen nam hij zijn bril af, pakte zijn pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste zijn glazen.
’Zij is dood,’ sprak hij laconiek.
De Cock knikte.
’Dat… eh, dat vermoedde ik al,’ reageerde hij simpel. ’Hoe vond zij de dood?’
’Strangulatie, met krachtige handen. Als ik de afdrukken in haar hals bezie, dan zijn vrijwel alle kraakbeenringetjes van haar luchtpijp gebroken of ernstig gekneusd.’
De Cock knikte begrijpend.
’Kunt u iets zeggen over het tijdstip van overlijden?’ vroeg hij voorzichtig.
Dokter Den Koninghe gebaarde naar de dode.
’Vermoedelijk al enkele dagen.’
’Enkele dagen?’
De oude lijkschouwer knikte traag.
’Het is in dit geval uiterst moeilijk om daar iets zinnigs over te zeggen,’ antwoordde hij bedachtzaam. ’Door de beslotenheid van het dekbed is haar lichaamstemperatuur uiterst langzaam gedaald. Toch is de lijkstijfheid al geheel verdwenen, zelfs aan de tenen. En dat, zo behoor jij als oudgediende te weten, gebeurt eerst na de derde dag van overlijden.’
Dokter Den Koninghe zette zijn bril weer op en borg zorgvuldig zijn pochet weg. Hij wierp nog een blik op de dode. Toen trok hij van onder zijn jacquet, uit een zakje van zijn parelgrijze vest, een knol van een horloge aan een zware zilveren ketting te voorschijn, klikte een deksel open en bekeek de cijferplaat.
’Ik vraag mij af hoeveel ik er vandaag nog te schouwen krijg,’ bromde hij. ’Het is pas twaalf uur.’ Hij schudde bedroefd zijn hoofd. ’Doodgaan, het is gewoon zonde van het fraaie weer.’ Hij borg zijn horloge weer weg, wuifde een groet en verliet het kamertje.
De Cock keek hem even na. Daarna draaide hij zich om en keek toe hoe Bram van Wielingen zijn aluminiumkoffertje sloot. ’Ben je klaar?’
’Ja.’
’Ik wil nog een foto van dit pand buiten, compleet met die scheef aan zijn scharnieren hangende halfopen buitendeur.’ Bram van Wielingen grijnsde.
’Ik begrijp het, ter bevestiging van dat zotte verhaal van jou, een in-spec-tie-tochtje.’
In zijn stem trilde de spot.
De Cock knikte glimlachend.
’Exact.’
Ben Kreuger kwam binnen, zette zijn koffertje op de vloer en spreidde zijn handen in een verontschuldigend gebaar.
’Sorry, ik ben laat. Ik zat opgesloten in het verkeer. Het Damrak zat muurvast.’
De Cock snoof.
’Het verkeer in Amsterdam lijdt al jaren aan een zwaar hartinfarct.’
Ben Kreuger grinnikte.
’En er is geen bypass meer te vinden.’
De dactyloscoop liet zijn blik langs de deur en het lijstwerk glijden.
’Er is volgens mij wel wat te kwasten,’ constateerde hij verheugd. ’Ik denk dat er heel wat prentjes vanaf komen.’ De Cock glimlachte.
’Doe je best. Jouw vrouw krijgt van mij een bloemetje als jij de vingertjes[2] van de dader vindt.’
’Dat heb je mij wel eens meer beloofd.’
De Cock ging aan de opmerking voorbij.
’Ik wil ook dat je vingertjes van het slachtoffer neemt.’
’Weet je wie zij is?’
De Cock plukte aan zijn onderlip.
’Vermoedelijk heet ze Henriëtte de Waal. Maar zij lijkt mij niet het type dat in ons dactyloscopisch bestand voorkomt. Wel lijkt het mij zinnig om aan de hand van haar vingerafdrukken vast te stellen of zij hier min of meer permanent woonde. Deze woning lijkt meer op een vluchtadres.’
’Voor wie?’
De Cock wees naar de dode.
’Voor haar.’
Ben Kreuger fronste zijn wenkbrauwen.
’Met een naamplaatje op de deur?’
De Cock wreef over zijn kin.
’Er is iets vreemds met het naamplaatje. Het plaatje zelf is oud… het ”Hen” van Henriëtte is geschilferd, maar de koperen schroefjes zijn nieuw.’
Ben Kreuger hurkte bij zijn koffertje, pakte zijn dikke glasplaat met inkt en keek omhoog.
’Jouw sores.’
De Cock reageerde niet.
Toen Ben Kreuger de handen van het slachtoffer had losgemaakt en haar vingerafdrukken had genomen, schoof de oude rechercheur de vingers weer in elkaar. Daarna wenkte hij de broeders van de Geneeskundige Dienst naderbij en gebaarde dat zij hun gang konden gaan.
Zij tilden de dode jonge vrouw behoedzaam van het bed op de brancard, drapeerden een laken over haar heen, sloegen de canvasflappen dicht en sjorden de riemen vast. Zacht wiegend droegen ze haar het kamertje uit.
De Cock keek naar Vledder, die vanuit het woonvertrek naar het slaapkamertje kwam.
’Heb je iets gevonden?’
Vledder hield een hemelsblauwe muts omhoog, een soort kepie met aan beide zijden in goudborduursel RDCA gevolgd door een gestileerd vleugeltje.
’Dit is alles wat ik heb gevonden. Vermoedelijk hoort het bij het hemelsblauwe uniformpje dat ze droeg.’
De Cock bekeek de kepie.
’Wat betekent RDCA?’
Vledder liet het topje van zijn rechterwijsvinger over het borduursel glijden.
’Samen met het vleugeltje vormt het een logo, het logo van Real Dutch Continental Airlines.’
’Bekend?’
Vledder knikte overtuigend.
’Ik heb er wel eens mee gevlogen.’
In tintelend lenteweer slenterden de rechercheurs van de Binnenkant via de Binnen Bantammerstraat, de Stormsteeg en Lange Niezel terug naar de Warmoesstraat. Vledder lachte.
’Ik heb Ben Kreuger nog nooit zo horen foeteren. Vet, riep hij steeds, vet. Alles is vet. Er komt geen behoorlijk greepje af.’ De Cock glimlachte.
’Ben Kreuger is bezeten van de dactyloscopie. Hij hoopt altijd het beslissende spoortje te vinden. Als de oppervlakken, zoals vaak in oude woningen en kraakpanden, te vet zijn, komen er alleen maar vieze smeervegen op de folie.[3]’
Vledder blikte opzij. Zijn gezicht stond ernstig.
’Ik heb bewondering voor je, dat je ondanks mijn afwijzende, bijna cynische houding, doorzette. Wist jij dat wij daar een lijk zouden vinden?’
’Hoe bedoel je, door-zet-te?’
Vledder maakte een vaag gebaar.
’Ik… eh,’ sprak hij schuchter, ’ik zou na zo’n melding van Mariandel von Liechtenstein… een weinig opwindende zaak over een verdwenen geliefde… niet direct op pad zijn gegaan.’ De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
’Dat zou dan niet verstandig zijn geweest. Ik zag voldoende reden om de zaak direct aan te pakken. Geloof me, ik heb daar aan de Binnenkant niet direct een lijk verwacht. Maar mij bekroop vrijwel onmiddellijk een gevoel van onbehagen.’
’Intuïtie?’
De Cock maakte een afwerend gebaar.
’Het interesseert mij niet hoe je het noemen wil. Het verhaal van Mariandel von Liechtenstein bevatte elementen die mij gruwelijk nieuwsgierig maakten. Al had ik aan de Binnenkant die deur op de tweede etage open moeten trappen, dan had ik het gedaan.’
Vledder lachte.
’Je bent gelukkig met de erfenis van je vriend Handige Henkie.’
’Beslist.’
’Wat waren die elementen, waarvan je sprak?’
De Cock gebaarde voor zich uit.
’Niet zozeer het feit dat Matthias von Ravensburg aan de zijde van de knappe en erotisch gewilde Mariandel was verdwenen, maar dat hij haar had gebeld met de mededeling dat de jonge vrouw met wie hij was gezien, ene Henriëtte de Waal was, woonachtig op de Binnenkant met de toevoeging: als er wat met mij gebeurt… informeer bij haar.’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
’We behoeven bij haar niet meer te informeren.’ Hij zweeg even. ’Zou die Matthias von Ravensburg betrokken zijn bij de moord op Henriëtte de Waal?’
’Hoe?’
’Als dader?’
De Cock keek hem verrast aan.
’Als de man die haar wurgde?’
Vledder knikte.
’Als we straks aan de kit zijn, kunnen we hem op de telex zetten.’ De Cock schudde zijn hoofd.
’Geen ooaaveetje,[4]’ sprak hij beslist. ’Niet als verdacht van moord. Daarvoor zie ik nog geen argumenten, geen motieven. Het feit dat Matthias de naam van Henriëtte de Waal aan Mariandel doorbelde, compleet met haar adres, wijst niet in de richting dat hij het plan had haar te doden. Wat mij wel verbaast, is dat Matthias von Ravensburg zich nog steeds niet bij Mariandel heeft gemeld. Die jonge vrouw aan de Binnenkant, als dat Henriëtte de Waal is, stierf al enige dagen geleden.’
’Je bedoelt dat zijn mededeling aan Mariandel: als er iets met mij gebeurt… informeer bij haar al enige dagen zinloos is.’ De Cock knikte instemmend.
’De enige verklaring zou kunnen zijn, dat hij nog niet weet wat de jonge vrouw aan de Binnenkant is overkomen.’ Het gezicht van de oude rechercheur verhardde.
’Toch…’ sprak hij strak, ’het gedrag van die Matthias von Ravensburg intrigeert mij. Doe straks maar wat navraag, bij onze administratie, bij het bevolkingsregister en verstuur een telex met het verzoek tot opsporing van zijn verblijfplaats.’
’Meer niet?’
’Nee.’
’Wat doen we verder?’
’We gaan op bezoek.’
’Bij wie?’
Het gezicht van De Cock vergleed in een zoete grijns.
’The Real Dutch Continental Airlines, vragen of ze een personeelslid missen.’