Met Vledder aan het stuur reden ze met hun Golf vanaf de houten steiger achter het politiebureau naar de Oudebrugsteeg en vandaar rechts het Damrak op. Het was druk op de weg en warm in de wagen. De jonge rechercheur trok zijn kin omhoog en streek met de vingers van zijn linkerhand tussen zijn hals en de strakke boord van zijn overhemd.
’Wanneer krijgen wij bij de politie,’ gromde hij, ’ook eens auto’s met airco. Als onze Golf een poosje op de steiger in de zon heeft gestaan, is het in de wagen niet te harden van de hitte.’ Hij blikte opzij.
’Heb jij er geen last van?’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Ik ben tijdens een hittegolf geboren.’
’Scheelt dat?’
De Cock grinnikte.
’Absoluut.’
Een poosje reden ze zwijgend door. Vledder had aan zijn kant het portierraam een eindje opengedraaid. De hitte trok langzaam uit de Golf weg.
De Cock drukte zich iets omhoog.
’Ben je nog iets te weten gekomen?’
Vledder schudde zijn hoofd.
’Niet veel. Matthias von Ravensburg staat ingeschreven op de Bloemgracht.’
De Cock knikte begrijpend.
’De woning van Mariandel von Liechtenstein. Zij woonden samen.’
’Precies. Al enige jaren. Er is geen ander adres van hem bekend.’
’En Henriëtte de Waal?’
’Die woont, woonde op de Herenmarkt tegenover het West Indisch Huis.’
’Niet aan de Binnenkant?’
Vledder schudde zijn hoofd.
’Daar woont niemand. Officieel is het gehele huis onbewoond. Het pand is een tijdje gekraakt geweest. Het werd drie maanden geleden door de politie ontruimd. Tezamen met de twee belendende percelen, zo werd mij gezegd, zal het pand binnenkort worden gerenoveerd. Een verzoek om er nieuwbouw te plaatsen is door de gemeente afgewezen.’
’Strafblad?’
Vledder glimlachte.
’Het zijn lieverdjes. Een blanco register. Matthias von Ravensburg en Henriëtte de Waal komen in onze administratie niet voor.’
’Weet je al iets van de burgerlijk staat van Henriëtte de Waal?’
’Ze heeft de Nederlandse nationaliteit en was nog ongehuwd. Ze had volgende maand vierentwintig jaar moeten worden.’ De jonge rechercheur staarde enige tijd voor zich op de weg. Op zijn gezicht lag een sombere trek.
’Te mooi en te jong om te sterven.’
De Cock liet zich weer onderuitzakken.
’Daar,’ sprak hij hoofdschuddend, ’heeft haar moordenaar blijkbaar anders over gedacht.’
Vledder stuurde de wagen de ringweg op.
’We hebben samen al vele moorden behandeld, toch kan ik nog steeds niet wennen aan het idee dat de ene mens de andere mens doodt.’
De Cock negeerde de opmerking.
’We zullen straks eens een kijkje gaan nemen in haar woning aan de Herenmarkt,’ sprak hij praktisch. ’Ook moeten we haar ouders nog inlichten.’
Vledder knikte.
’Als onze dode van de Binnenkant inderdaad Henriëtte de Waal heet.’
’We zullen het straks weten, hoop ik.’
Vledder wees op de A4 in de buurt van Schiphol naar een groot grijs gebouw met de letters RDCA boven een gestileerde vleugel. De jonge rechercheur glimlachte.
’Real Dutch Continental Airlines,’ riep hij enthousiast. ’Ze vliegen met Boeings 747.’
De receptioniste achter de balie in het lichtblauw en zonder kepie keek vragend van De Cock naar Vledder en terug. De oude rechercheur lichtte beleefd zijn hoedje.
’Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ’De Cock, met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ’En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie, verbonden aan het bureau Warmoesstraat. Wij hadden graag een onderhoud met de directeur van deze onderneming.’
’De directeur?’
’Ja.’
’Kan ik de directeur zeggen waarover u hem wenst te spreken?’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Dat kunt u niet. Dat vertellen we hem zelf wel.’
De receptioniste voerde een kort telefoongesprek. Daarna stond ze van haar stoel op.
’De heer Van der Horst,’ sprak ze minzaam, ’is bereid u te ontvangen.’
Ze wees voor zich uit.
’Daar is de lift. U gaat naar de negende etage. Vanuit de lift neemt u de gang naar rechts. Aan het eind van die gang is het kantoor van de heer Van der Horst.’
De Cock knikte haar dankbaar toe, draaide zich om en liep over een glimmende tegelvloer naar de liftdeuren. Vledder volgde. Op de negende etage stapten ze uit.
De Cock blikte verrast om zich heen.
Aan de wanden van de brede gang hingen prachtige schilderijen. Hij herkende de stijl van Oudhollandse meesters en ontdekte werken van Franse impressionisten. In het midden van de gang hing een fraaie Monet, die hij van reproducties kende, naast een verrukkelijk landschap van Auguste Renoir. Vledder liep voor hem uit. De jonge rechercheur maande hem om op te schieten, maar De Cock was zo geïmponeerd door al het schoons om zich heen, dat hij telkens opnieuw verrast bleef staan. Het leek alsof hij door een geliefd museum dwaalde. Aan het eind van de lange brede gang stond een teakhouten deur halfopen. De Cock stapte binnen. Vledder volgde op een meter.
De heer Van der Horst bleek een knap ogende man in een fijngesneden driedelig kostuum van een licht glimmende donkerblauwe stof. Hij gebaarde beminnelijk naar een zitje in een hoek van zijn kantoor.
’Neemt u plaats,’ jubelde hij. ’Het is bepaald een eer om de beroemde speurder De Cock te mogen ontvangen. Vertel mij waarom onze onderneming zich in uw belangstelling mag verheugen.’
De Cock liet zich in een fauteuil zakken en legde zijn hoedje naast zich op het tapijt.
’Laat ik u eerst feliciteren,’ sprak hij opgetogen, ’met de prachtige collectie schilderijen die u buiten op de gang hebt hangen. Buitengewoon. Volgens mij vertegenwoordigen ze een vermogen.’
De heer Van der Horst nam tegenover hem plaats en knikte.
’Dat hebt u juist gezien.’
Hij glimlachte. Het licht in zijn grijze ogen twinkelde.
’Ik heb nooit geweten dat rechercheurs van politie ook kunstminded waren.’
De Cock knikte.
’Ik bewonder de Franse impressionisten. Als ik er geld voor had, dan schafte ik mij een origineel aan.’
’Deze werken zijn origineel.’
’Hebt u die prachtige collectie zelf verzameld?’
De heer Van der Horst schudde zijn hoofd.
’De oprichter van onze airline was een groot kunstverzamelaar. Hij had de werken die u in de gang hebt bewonderd, thuis in zijn woning in Heemstede.’
De heer Van der Horst maakte een triest gebaar.
’Toen zijn vrouw stierf heeft hij zijn villa in Heemstede verkocht en zijn gehele collectie schilderijen naar zijn kantoor laten overbrengen.’
’En daar hangen ze nog.’
De heer Van der Horst stak gebarend de wijsvinger van zijn rechterhand omhoog.
’Opnieuw. Toen we dit gebouw betrokken, het oude werd te klein, hebben we de traditie voortgezet. Het was ook de wil van de oude heer Franken. Hij heeft kort voor hij stierf in zijn testament laten opnemen dat het zijn wil was, dat de collectie in het kantoor van de onderneming tentoongesteld bleef. Ik denk dat het zijn manier was om ook na zijn dood bij onze onderneming betrokken te blijven.’
De heer Van der Horst maakte een charmant gebaartje.
’Ik… eh, ik neem aan dat dit niet het onderwerp is waarover u mij wilde spreken.’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Wij hebben vanmorgen een jonge vrouw dood aangetroffen. Vermoord. Wij zijn uiteraard op zoek naar de dader. De jonge vrouw was gekleed in een lichtblauw kostuum en in haar nabijheid troffen wij een kepie met het logo van uw onderneming.’
’Een lid van mijn personeel.’
De Cock knikte.
’Dat nemen we aan.’
’Haar naam?’
’Henriëtte… Henriëtte de Waal.’
De heer Van der Horst trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
’De naam komt mij bekend voor. Ik kan er niet zo gauw een gezicht bij bedenken. Ik ken niet al mijn personeelsleden persoonlijk.’ Hij stond op en liep naar zijn bureau. ’Ik zal de heer De Koning laten komen. Hij beheert ons personeelbestand. De Koning heeft haar beslist in zijn computer. Ik zal hem vragen om een uitdraai mee te nemen. Hoe was de naam ook weer?’ De Cock kwam uit zijn fauteuil omhoog en liep hem na. ’Henriëtte de Waal, en vraag aan die heer De Koning of hij ook een duidelijke foto van haar heeft. Haar identiteit staat nog niet geheel vast.’
De heer Van der Horst knikte begrijpend en belde.
Na enkele minuten kwam met slepende tred een wat stoffige, reeds kalende man het kantoor van de directeur binnen. Hij droeg een vormloos kostuum van donkerbruine corduroy. Het colbert toonde slijtplekken aan de onderarmen. Hij gaf een Aviertje aan Van der Horst.
De directeur keek naar hem op.
’Ken jij die Henriëtte de Waal?’
De heer De Koning knikte.
’Ik heb haar zelf aangenomen.’
’Is ze al lang bij ons in dienst?’
De heer De Koning schudde zijn hoofd.
’Een paar maanden, schat ik. De dag van haar indiensttreding staat op dat A-viertje. Ook haar foto. Die is niet zo duidelijk op de uitdraai, maar ik heb ook het origineel meegenomen.’ De Cock kwam tussenbeide.
’De Koning?’ vroeg hij streng. ’Voornaam?’
’Lubbert de Koning.’
’Wanneer hebt u Henriëtte de Waal voor het laatst gezien?’ De heer De Koning keek hem wantrouwend aan. In zijn staalblauwe ogen trilde meer levenskracht dan zijn uiterlijk deed vermoeden.
’Is er wat met haar?’ vroeg hij kort.
De Cock trok zijn gezicht strak.
’Ze werd vermoord.’
’Dus toch.’
De Cock monsterde de expressie op zijn gelaat.
’U bedoelt?’ vroeg hij indringend.
De heer De Koning zuchtte.
’Ze belde mij een paar dagen geleden op en zei dat ze voorlopig niet op kantoor kwam. Bent u ziek? vroeg ik. Ik ben niet ziek, antwoordde ze, maar ik word met de dood bedreigd.’ De Cock keek hem onderzoekend aan.
’Met-de-dood-bedreigd,’ herhaalde hij klemmend.
De heer De Koning knikte.
’Dat zei ze. En voor ik verder iets kon vragen, had ze opgehangen.’
’Heeft u iemand van dat gesprek verwittigd… de politie ingeschakeld?’
De heer De Koning schudde traag zijn hoofd.
’Inzake personeelsperikelen ben ik niet meer te schokken. Zelfs niet als iemand zegt dat hij of zij met de dood wordt bedreigd.’
Ze reden van Schiphol naar de snelweg. Vledder had moeite om bij het voortrazende verkeer in te voegen. Hij foeterde luidkeels, maar onthield zich van beledigende manualen. De Cock stoorde zich niet aan het verkeer. Hij pakte uit de binnenzak van zijn colbert de foto die hij van de heer De Koning had gekregen en bekeek die aandachtig.
’Het is Henriëtte de Waal. Zonder twijfel.’
’Laat eens zien?’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Let jij maar op het verkeer. Als we aan de kit zijn, krijg je tijd genoeg om haar te bekijken.’
Hij stopte de foto weer in zijn binnenzak.
’Ik vond het een gênante vertoning.’
’Wat?’
’Dat Van der Horst zijn ondergeschikte uitkafferde in ons bijzijn. Dat was niet netjes.’
Vledder trok zijn schouders op.
’Volgens Van der Horst had De Koning hem over dat telefoontje van Henriëtte de Waal moeten inlichten. En daar is wel wat voor te zeggen.’
’De Koning heeft die kreet van Henriëtte de Waal niet serieus genomen. Jammer. Ik had graag geweten wie haar bedreigde en waaruit die bedreiging bestond.’
Vledder blikte opzij.
’Gaan we nu naar de Herenmarkt of wil je eerst naar de kit.’
’De kit. Misschien zijn er al reacties op ons telexbericht.’
Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters De Cock met een kromme vinger. De grijze speurder liep met opgestoken wijsvinger quasi dreigend op hem toe.
’Als je een lijk voor ons hebt, ga ik gillen.’
De wachtcommandant schudde lachend zijn hoofd.
’Geen lijk. Boven zit een man op je te wachten.’
’Wat voor een man.’
’Geen flauw idee.’
’Heb je niet naar zijn naam gevraagd?’
Jan Kusters schudde zijn hoofd.
’Ik had klanten aan de balie. Hij was al naar boven voor ik er erg in had.’
’Zit hij er al lang?’
’Een kwartiertje, niet langer.’
De Cock liep van hem weg en nam de trap naar de tweede etage. Vledder volgde.
Op de bank bij de deur naar de grote recherchekamer zat een slanke man. De Cock schatte hem op achter in de dertig. Hij was gekleed in een bruin kostuum van ruige tweed. Toen hij de grijze speurder in het oog kreeg, stond hij van de bank op en liep naar hem toe.
’Ik kom me bij u melden.’
De Cock keek hem schattend aan, bezag zijn olijfkleurige huid en zijn zwarte golvende haren.
’Melden?’
De man knikte.
’U hebt toch mijn opsporing verzocht?’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
’Wie bent u?’
’Matthias, Matthias von Ravensburg.’
De Cock bedwong een lichte rilling. Uiterlijk onbewogen beduidde hij de man hem te volgen. De oude rechercheur liet hem plaatsnemen op de stoel naast zijn bureau. Rustig deed hij zijn regenjas uit en hing zijn oude hoedje aan de kapstok. In slome tred liep hij naar zijn bureau en ging zitten.
’Hoe weet u,’ opende hij, ’dat ik belangstelling voor u heb?’
’Een vriend had uw telexbericht gelezen.’
’Een vriend?’
Matthias von Ravensburg knikte.
’Een politieman. Hij vroeg aan mij of ik onschuldig was. Toen ik dat bevestigde, raadde hij mij aan om mij bij u te melden.’ Hij zweeg even.
’De naam van die politieman,’ sprak hij bedachtzaam, ’noem ik u niet.’
De Cock knikte begrijpend.
’U bent onschuldig?’
’Ja.’
’Waaraan?’
’De dood van Henriëtte de Waal.’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
’Hoe weet u van haar overlijden?’
Matthias von Ravensburg zuchtte diep.
’Ik heb haar gevonden.’
’Dood?’
’Ja, met striemen in haar nek.’
’Waar?
’In dat hok aan Binnenkant. Ze voelde nog warm. Ik heb mond-op-mondbeademing op haar toegepast… heb geprobeerd haar te reanimeren… maar niets hielp. Toen heb ik haar op dat bed gelegd, haar handen gevouwen en haar toegedekt.’
’Meer niet?’
Matthias von Ravensburg keek hem verwonderd aan.
’Wat had ik meer moeten doen?’
De Cock voelde hoe de ergernis in zijn aderen kroop.
’U had 112 moeten bellen, de politie moeten waarschuwen, een ambulance.’
De oude rechercheur struikelde haast over zijn woorden.
’U kunt toch niet zomaar een moord verdoezelen?’ Matthias von Ravensburg liet zijn hoofd zakken.
’Ik was totaal in de war. In een soort trance heb ik de deur afgesloten en ben weggegaan.’
De Cock grinnikte vreugdeloos.
’U hebt toch tijd genoeg gehad om tot bezinning te komen. Als wij haar lijk niet hadden ontdekt, lag Henriëtte de Waal nog steeds onder dat dekbed. Waarom hebt u later geen melding gemaakt van haar dood.’
’Ik durfde niet. Ik was bang dat men mij van die moord zou beschuldigen.’
De Cock negeerde de opmerking.
’Henriëtte heeft vermoedelijk kort voor haar dood met haar werkgever gebeld. Ze zei dat ze voorlopig niet op kantoor kwam. Bent u ziek?’ vroeg men haar. En toen antwoordde Henriëtte: Ik ben niet ziek, maar ik word met de dood bedreigd.’ De oude rechercheur keek hem strak aan.
’Bent u die bedreiger?’
’Nee.’
’Heeft Henriëtte tegen u iets over die bedreiging met de dood gezegd?’
’Nee.’
’U bent wellicht de laatste die Henriëtte nog in leven heeft gezien, maakte ze op u de indruk dat ze voor haar leven vreesde?’ Matthias von Ravensburg schudde zijn hoofd.
’Ik heb niets aan haar gemerkt.’
De Cock strekte zijn rechterwijsvinger naar hem uit.
’Wat had u met haar?’
’Niets.’
De Cock spreidde zijn handen.
’U bent in haar gezelschap gezien, u kende dat adres aan de Binnenkant. Er was toch sprake van een relatie.’
Matthias von Ravensburg schudde opnieuw zijn hoofd.
’Geen relatie zoals u bedoelt.’
De Cock snoof.
’Hoe bedoel ik het?’
’Een seksuele relatie, die was er niet.’
’Wat was er dan.’
’Daar laat ik mij niet over uit.’
De Cock boog zich naar hem toe.
’Henriëtte de Waal werd vermoord.’ In zijn stem trilde wanhoop. ’En ik ben op zoek naar haar moordenaar. En daarbij verwacht ik van u alle medewerking.’
Matthias von Ravensburg trok zijn gezicht strak.
’Ik ben onschuldig aan de dood van Henriëtte de Waal en met deze simpele mededeling zult u het moeten doen.’