7

De Cock krabde zich achter het oor.

’De zaak wordt steeds mysterieuzer, steeds geheimzinniger. Er is geen touw meer aan vast te knopen. Henriëtte de Waal werd bedwelmd voordat ze werd gewurgd?’

Vledder knikte.

’Daar gaat dokter Rusteloos voorlopig van uit. Hij zegt dat hij beschadigingen van lever en nieren na bedwelming door chloroform in de praktijk wel meer is tegengekomen, in andere moordzaken uit het verleden. De beschadigingen die kunnen voorkomen, zijn ook de redenen waarom chloroform vrijwel niet meer voor anesthesie wordt gebruikt.’

De Cock wreef over zijn kin.

’Ik kan mij niet herinneren,’ sprak hij nadenkend, ’dat ik de combinatie bedwelming en verwurging wel eens tegen ben gekomen.’

’Heeft het zin?’

’Bedwelmen?’

’Ja.’

De Cock knikte.

’Een bewusteloos, weerloos slachtoffer is uiteraard gemakkelijker te verwurgen dan iemand die nog tegen kan spartelen.’

’Hebben wij iets aan dat gegeven?’

De Cock glimlachte.

’We moeten gewoon iemand zoeken die over chloroform kan beschikken. Ik denk niet dat het eenvoudig is om het spul in Nederland legaal te verkrijgen. Je moet eens informeren…’ De oude rechercheur stokte.

’Ik bedenk plotseling dat Matthias von Ravensburg niets over chloroform heeft gezegd. Hij beweerde dat Henriëtte nog warm aanvoelde toen hij haar in dat krot aan de Binnenkant vond. Hij had in een poging om haar te reanimeren mond op mond beademing toegepast. Volgens mij had hij die weeïg zoete geur van chloroform moeten opmerken.’

Vledder gromde.

’Jij liet hem onbelemmerd gaan,’ sprak hij afkeurend, ’maar Matthias von Ravensburg heeft vele van onze vragen onbeantwoord gelaten. Dat heb jij getolereerd. Als hij haar zelf heeft vermoord, is het begrijpelijk dat hij zweeg over chloroform.’ De Cock proefde de terechtwijzing.

’Hij komt nog wel eens aan de beurt.’

Het klonk dreigend. Vledder keek hem gespannen aan. ’Annette van Dijk.’

’Wat is er met Annette van Dijk?’

Vledder grabbelde in een lade van zijn bureau en nam daaruit een notitie.

’Hier heb ik het. Omdat Annette van Dijk had gelogen over Etienne Vandenbosch, de nieuwe vriend van Henriëtte de Waal, die ze blijkbaar wel kende, heb ik haar eens nagetrokken. Ik kon in onze administratie niets ten nadele van haar vinden, maar ze werkt als verpleegster in het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam.’

De Cock knikte begrijpend.

’En zou wellicht in het bezit van chloroform hebben kunnen zijn.’ De oude rechercheur keek hem schattend aan.

’Zie jij in haar een dader?’ vroeg hij ongelovig.

’Zolang het motief voor ons nog duister is,’ antwoordde Vledder geprikkeld, ’blijft iedereen verdacht. Als Annette van Dijk liegt over Etienne Vandenbosch, dan kan haar bewering dat zij het adres aan de Binnenkant niet kende, ook een leugen zijn. Het zou mij niets…’

Vledder stokte.

Er werd op de deur geklopt en de jonge rechercheur riep:

’Binnen.’

De deur werd geopend en Herman Frederiks kwam groot, breed en met dreunende tred de recherchekamer binnen. Hij stapte naar het bureau van De Cock en liet zich onmiddellijk op de stoel naast zijn bureau zakken.

’Ik heb erover nagedacht,’ sprak hij gehaast. ’Ik wil u helpen. Ik wil u helpen om de moordenaar van Henriëtte te vinden. Ik beschouw dat als mijn plicht. Vanmiddag heb ik…’ De Cock stak afwerend zijn hand op.

’Wacht even, Herman. Ik wil je eerst voorstellen aan mijn jonge collega Dick Vledder. Hij was naar de sectie toen ik bij jou op bezoek was.’

Herman Frederiks stond op, gaf Vledder een hand en ging weer zitten.

’Is dat uw hulpje?’

De Cock lachte.

’Mijn collega.’

’Aardige jongen.’

De Cock knikte instemmend.

’Voor je mij uiteen gaat zetten op welke wijze je mij wilt helpen, eerst een vraag die ik jou vanmorgen vergat te stellen. Heb jij Henriëtte wel eens met de dood bedreigd?’

Herman Frederiks keek hem geschrokken aan.

’Met de dood bedreigd?’

De Cock knikte.

’Heb jij wel eens gedreigd haar iets te zullen aandoen?’ Herman Frederiks maakte een wegwerpgebaar.

’Ach… met de dood bedreigd,’ sprak hij achteloos. ’Ik heb wel eens tegen Henriëtte gezegd: als je nog eens met vreemde kerels sjanst, sla ik de kop van je romp. Maar dat meende ik niet. Dat is zo’n kreet, weet je. Je zegt ook wel een krijg de tyfus. Daar denk je toch niet bij na dat het een vreselijke ziekte is.’ De Cock wuifde het onderwerp weg.

’Je zou mij nog wat vertellen?’

Herman Frederiks boog zich naar hem toe.

’U moet die twee meiden van de Herenmarkt,’ sprak hij bedachtzaam, ’niet zonder meer uitsluiten omdat het toevallig meiden zijn. Ze zijn volgens mij niet zo onschuldig. Ik heb het nooit zo goed begrepen, maar volgens mij hadden ze Henriëtte in hun macht. Ik heb zo vaak tegen Henriëtte gezegd dat ze bij die twee weg moest gaan, maar dat deed ze niet. Het leek wel of ze niet van die twee los kon komen.’

De Cock keek hem onderzoekend aan.

’Lesbiennes?’

Herman Frederiks lachte vrijuit.

’Allemensen, nee, Henriëtte in ieder geval niet. Henriëtte was geen lesbienne.’ Hij grinnikte. ’En ik kan het weten.’

’Waar vrijden jullie met elkaar… op de Herenmarkt in haar kamertje?’

Herman Frederiks schudde zijn hoofd.

’Bij mij thuis.’

’Op de Oude Waal?’

’Ja.’

’En keek ze wel eens uit het raam?’

Herman Frederiks grinnikte om zoveel onnozelheid.

’Allicht. U hebt vanmorgen gezien hoe mooi ons uitzicht is.’

’Ze moet dat pandje over het water aan de Binnenkant hebben gekend?’

Herman Frederiks knikte.

’Zeker. We hebben het er samen wel eens over gehad, dat het zo zonde was…’

Hij stokte.

’Ik heb vanmiddag uit het raam gekeken… dat wilde ik u vertellen. Er was daar een vrouwtje dat veel belangstelling voor het pandje had waar Henriëtte werd vermoord. Ze liep er telkens langs en keek.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Wat voor een vrouwtje?’

Herman Frederiks verschoof iets op zijn stoel.

’Ik ben naar buiten gegaan om haar eens van dichtbij te bekijken. Zo vanuit het raam is de afstand over het water wat groot.’

’Je bent naar de Binnenkant gelopen?’

Herman Frederiks knikte.

’Wauw, wat een meid. Een plaatje, gewoon een plaatje. Lang blond haar, een prachtige boezem en mooie lange slanke benen. Het regende, maar zelfs in het plastic was ze mooi.’


Toen Herman Frederiks uit de grote recherchekamer was verdwenen met de toezegging dat hij vanaf nu het pandje aan de Binnenkant in de gaten zou houden, keken de beide rechercheurs elkaar aan.

Het was Vledder die hun gedachten verwoordde.

’Wat doet Mariandel von Liechtenstein bij dat pandje aan de Binnenkant?’

De Cock knikte.

’De beschrijving die Herman Frederiks gaf, liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Er zijn gelukkig meer mooie vrouwen op deze aardkloot, maar ik ga er absoluut vanuit dat het Mariandel was die belangstelling toonde.’

Vledder zwaaide.

’Is haar betrokkenheid bij de moord op Henriëtte de Waal groter dan zij heeft toegegeven? In hoeverre heeft zij tegen ons gelogen? Door haar zijn wij naar de Binnenkant gestapt en hebben daar het lijk van Henriëtte de Waal ontdekt.’

De Cock knikte.

’Drie dagen na haar dood,’ sprak hij somber. ’Wij hebben die weeïg zoete lucht van chloroform niet meer kunnen ruiken. Die was al vervlogen.’

Vledder snoof.

’Wist Mariandel op dat moment al wat wij aan de Binnenkant zouden vinden?’

’Mogelijk.’

’Hoe?’

’Door haar vriend Matthias von Ravensburg.’

Vledder keek hem gretig aan.

’Zullen wij haar nog eens onder verhoor nemen, echt, met wat meer druk?’

’Wanneer?’

’Nu?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Het is gisteravond ook laat geworden.’

De oude rechercheur streek met de toppen van zijn vingers langs zijn hals.

’Ik heb een ander voorstel. Mijn dorstige keel snakt naar het fluweel van een cognackie.’

Vledder lachte vrolijk.

’Smalle Lowietje.’

Lowietje, ter aanduiding van zijn geringe borstomvang in penozekringen meestal Smalle Lowietje genoemd, trok zijn levendig muizensmoeltje in een vriendelijke plooi, veegde zijn vingers langs zijn morsig vest en stak de oude rechercheur spontaan zijn hand toe.

’Welkom in mijn nederig etablissement.’ De Cock hees zijn zware bovenlijf op een barkruk. ’Sinds wanneer spreek jij bescheiden van een nederig etablissement?’

Smalle Lowietje grinnikte.

’Sinds een of andere vent van de Warenwet toevallig ontdekte dat ik ondanks een verbod, mijn clientèle toch warme kroketten en bitterballen serveerde en hij mij opnieuw duidelijk maakte dat de inrichting van mijn kroeg voor het serveren van dergelijke versnaperingen niet deugt.’

’Gaan de kroketten en bitterballen er nu uit?’

Smalle Lowietje trok zijn schouders op.

’Nonsens. In ieder huishouden vind je op de kookplaat een pannetje frituurvet en in de koelkast kroketten en bitterballen. En dat mag ik in mijn etablissement niet hebben?’ De tengere caféhouder wuifde het onderwerp weg. Hij bracht een gulle lach. ’Hetzelfde recept?’

Zonder op antwoord te wachten dook hij onder de tapkast en kwam weer boven met een fles pure Franse cognac Napoleon, die hij met een haast devoot gebaar voor de rechercheurs neerzette.

’Ik heb nog steeds een leuk voorraadje,’ lispelde hij vergenoegd. ’Voorlopig kan ik je nog bedienen.’

Hij pakte drie diepbolle glazen en schonk in, statig, plechtig, als gold het een ceremonieel gebeuren.

Smalle Lowietje dronk altijd een glas mee.

De Cock keek vriendelijk glunderend toe. Hij hield van die momenten. En hoewel hij wist dat de tengere caféhouder een dief was, een heler, een man die in zijn leven vrijwel alles had gedaan wat God in zijn wijsheid had verboden, hield hij van Lowietje.

Toen Smalle Lowietje zijn ceremonie had voltooid, nam de grijze speurder het bolle glas op en warmde de cognac schommelend in de kom van zijn hand. Met gesloten ogen snoof hij de prikkelende geur en liet, met op zijn grof gezicht een expressie van opperste verrukking, het gouden vocht door zijn keel glijden.

’Dit nu,’ sprak hij hoofdknikkend, ’zijn van die schaarse momenten van hemels geluk, die wij hier op aarde al mogen beleven.’

Smalle Lowietje keek hem met een blik vol genegenheid aan.

’De Cock,’ sprak hij bewonderend, ’je zegt het zo mooi. In jou leeft een poëet. Carmiggelt zou het je niet verbeterd hebben.’ De grijze speurder zette zijn glas neer.

’Heb je gehoord dat de korpsleiding van de Amsterdamse politie het plan heeft om het bureau Warmoesstraat te sluiten?’ Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.

’Dat gebeurt niet,’ sprak hij ferm. ’De hele buurt is erop tegen. We hebben al een commissie gevormd om tegen die sluiting te protesteren. De burgemeester moet dat verbieden. En als die niet luistert, gaan we met spandoeken naar Den Haag.’ De Cock keek hem schuins aan.

’Zit jij in die commissie?’

Smalle Lowietje knikte nadrukkelijk.

’Ik ben penningmeester.’

De Cock gniffelde.

’Linke soep.’

De tengere caféhouder keek hem verontwaardigd aan.

’Niks vuile handjes. Dit wordt voor mij een eerlijke strijd. Bureau Warmoesstraat moet blijven.’

De Cock liet zich nog eens inschenken.

’Hoe… eh, hoe kom ik aan chloroform?’

’Chloroform?’

De Cock knikte.

’Dat goedje waarmee je iemand kan bedwelmen.’

’Heb jij dat nodig?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Wij zijn bezig met de moord op een jonge vrouw. Ze werd gewurgd, maar voordat iemand zijn of haar handen om haar nek sloeg, was zij, zo nemen wij met stelligheid aan, bedwelmd… weerloos gemaakt met chloroform.’

’Een rotstreek.’

De Cock grinnikte.

’Daar zijn we het over eens.’

’Waar gebeurde het?’

’In een kraakpandje aan de Binnenkant.’

Het muizensmoeltje van Smalle Lowietje werd gekweld door ernstig denkwerk.

’De Binnenkant. Daar tippelde Dolle Greet. Dat kraakpandje gebruikte ze als afwerkplek.’


Met de zachte gloed van cognac in hun aderen verlieten de twee rechercheurs het schemerig intieme lokaaltje van Smalle Lowietje en schuifelden te midden van een leger van behoeftigen over de oude Achterburgwal.

Het was donker en druk op de Wallen. Het seksbedrijf draaide op volle toeren. Vrijwel elk hoertje was bezet. Het leek alsof het voorjaar de heren der schepping prikkelde tot extra uitgaven. Voor de deur van het werkkamertje van een exotische schone uit de Soedan, die net een gordijn opentrok, stonden zelfs mannen in de rij.

Vanaf de Achterburgwal liepen ze door de smalle Oude Kennissteeg en staken daar de brug over naar het Oudekerksplein. Het begon te motregenen en De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog.

Vledder keek hem van terzijde aan.

’Ken jij Dolle Greet?’

De Cock knikte.

’Ik dacht niet dat ze nog wat deed. Ze is niet zo jong meer. Ze heeft nooit achter een raam gezeten. Ze tippelde altijd en bracht haar klantjes naar zo’n derderangs hotelletje.’

Vledder glimlachte.

’Een kraakpand is goedkoper.’

Bij de Sint Annendwarsstraat drukte De Cock een groene deur open en hees zijn negentig kilo een smalle, steile en krakende trap op.

Vledder kwam hem na.

’Wat doen wij hier?’ vroeg hij verbaasd.

Zijn oude collega klom verder.

’Kijken of Dolle Greet thuis is.’

Op het portaaltje van de eerste etage voelde De Cock aan de kruk van de woningdeur. Toen die meegaf, duwde hij de deur open en stapte meteen via het keukentje de woonkamer binnen. Op een lage bank, slechts gehuld in een zwarte peignoir, zat Dolle Greet. Het plotseling bezoek van de beide mannen bracht haar niet uit haar evenwicht. Ze keek naar De Cock op.

’Hee, ouwe dievenvanger. Moet je mij hebben?’

De Cock schudde lachend zijn hoofd.

’Ik heb niets tegen je, Greet.’ Hij keek haar onderzoekend aan. ’Moet je niet op pad vanavond?’

Dolle Greet wees naar haar keel.

’Ik heb een beetje last van astma en met dat natte weer, het gaat op je keel zitten.’

’Jij tippelt toch op de Binnenkant en brengt je klantjes naar een kraakpand?’

’Je bent goed geïnformeerd.’

De Cock negeerde de opmerking.

’We hebben in dat kraakpandje op de tweede etage een vrouwtje gevonden… vermoord.’

Dolle Greet sloeg een hand voor haar mond.

’Zo’n jong ding in een blauw uniform?’

’Ja.’

’Och God.’

’Heb je haar daar vaak gezien?’

Dolle Greet schudde haar hoofd.

’Een enkele keer. Ik had net op de eerste etage een klantje afgewerkt en schikte nog wat aan mijn kleren, toen ze langs de trap af naar beneden kwam. Ik heb maar een glimp van haar gezien.’

’Wanneer was dat?’

’Een dag of wat geleden. Dat weet ik niet meer zo precies.’

’Heb je wel eens iemand in haar gezelschap gezien?’

’Nee.’

’Heb je wel eens iemand… net als die meid… van boven van die trap zien komen?’

Dolle Greet knikte.

’Een man.’

’Wat voor een man?’

’Een heer. Een goedgeklede man.’

De Cock zuchtte.

’Heb je niet meer? Ik bedoel, kun je die man niet verder omschrijven?’

Dolle Greet schudde haar hoofd. Op haar gezicht lag een pijnlijke trek.

’Het was donker, aardedonker… ’s avonds een uur of elf. Ik… eh, ik tippel altijd in het donker. Dan valt mijn ouwe kop niet zo op.’


Ze liepen van de Sint Annendwarsstraat terug naar het Oudekerksplein en via de Enge Kerksteeg naar de Warmoesstraat. Vledder zuchtte.

’Dat bracht ook niet veel op. Wat is een heer, een net geklede man? Ze heeft geen gezicht gezien en kan verder niets zeggen over de kleding van die man.’

’Het is niet meer dan een impressie. In ieder geval weten we dat Henriëtte de Waal op dat late uur nog bezoek kreeg.’ Vledder blikte opzij.

’Van haar moordenaar?’

De Cock ademde diep.

’Je kunt van Dolle Greet niet verwachten dat ze de dagen precies bijhoudt. Zolang ik haar ken, leeft ze gewoon van de ene dag in de andere.’

Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters hen naar de balie.

De Cock liep op hem toe.

’Wat heb je?’

De wachtcommandant wees omhoog.

’Boven zit een jonge vrouw op je te wachten. Je mag haar wel een glaasje water geven. Het lijkt of ze geesten heeft gezien.’ De Cock luisterde niet langer. Hij stormde de trappen op naar de tweede etage. Op de bank bij de toegangsdeur naar de grote recherchekamer zat Mariandel von Liechtenstein.

Toen ze de oude rechercheur in het oog kreeg, kwam ze overeind en waggelde naar hem toe.

De Cock ving haar op.

’Wat is er?’ vroeg hij verschrikt.

Mariandel von Liechtenstein slikte.

’Er ligt een dode vrouw.’

’Waar?’

’In dat kraakpand aan de Binnenkant.’

Загрузка...