2

Toen Aard van de Koperberg gebogen, met zijn hoed vreemd scheef op zijn hoofd en tranen in zijn donkerbruine ogen, uit de grote recherchekamer was vertrokken, viel er een diepe stilte.

De beide rechercheurs keken elkaar verward aan.

Na enige tijd duimde Vledder over zijn brede schouder. ‘Wat doen we hiermee?’

Het klonk wat geprikkeld.

‘Ik vind het een bijzonder vreemd verhaal.’

‘Waarom vreemd?’

‘Het klopt volgens mij niet. Naar mijn gevoel zijn er te veel hiaten.’

‘Zoals?’

‘Een lijk. Bij een moord hoort toch een lijk.’

De Cock grinnikte.

‘Inderdaad, een gewilde combinatie.’

Vledder schudde afkeurend zijn hoofd.

‘Die man heeft gewoon een blauwtje gelopen. Dat is simpel. Maar als afgewezen minnaar stap je toch niet naar de recherche?’

De Cock keek naar hem op.

‘Jij denkt dat die chiromantiste niet is verdwenen… niet is vermoord?’

Vledder zuchtte.

‘Ik weet waarachtig niet wat ik ervan denken moet,’ sprak hij vermoeid. ‘Ik zie er niets in.’

De Cock trok zijn gezicht strak.

‘We gaan het onderzoeken.’

Vledder keek hem verrast aan.

‘Werkelijk?’

In zijn stem trilde ongeloof.

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

‘Er blijft ons weinig anders over. Er is volgens die Aard van de Koperberg een ernstig vermoeden van misdrijf. En niet zomaar een misdrijf, maar moord.’

‘Als er werkelijk iets ernstigs met die Alida van Boskoop is gebeurd, zijn we veertien dagen te laat. Tijd genoeg om een lijk weg te werken.’

‘Voor ons geen reden om de zaak nu maar op zijn beloop te laten. Ik ben altijd bang voor Belgische toestanden… Dat men ons later verwijten maakt als we te weinig aandacht aan de zaak besteden.’

‘Wat wil je eraan doen?’

‘Kijk morgenochtend eens wat je in onze registers over die vrouw en haar exotische dochters te weten kunt komen en trek ook onze Aard van de Koperberg na.’

‘Vertrouw je hem niet?’

De Cock glimlachte.

‘Mijn oude moeder zei altijd: Je kijkt ze wel voor de kop, maar niet in de krop.’

Vledder snoof.

‘Ik vond hem niet sympathiek. Bovendien hou ik niet van huilende mannen. Ik weet dat het ouderwets is, maar als ik een vent zie snotteren, word ik korzelig.’

‘Jij vond zijn verdriet niet oprecht?’

‘Krokodillentranen.’

De jonge rechercheur kwam geërgerd uit zijn stoel.

‘Waarom komen de mensen altijd met van die ellendige zaken naar ons toe? Waarom geen gewone gezellige moord met een mooi gaaf lijk en een ja-knikkende dader binnen handbereik? Ze storten ons altijd in de problemen.’

Vledder wond zich op.

‘Waarom zouden die drie exotische dochters plotseling hun lieve moeder vermoorden?’

De Cock plukte aan zijn onderlip.

‘Daarvoor zijn wel motieven denkbaar. Geld. Misschien is… was moeder welgesteld en waren de dochters door een huwelijk van haar met die Aard van de Koperberg bang een groot deel van hun erfenis te verliezen?’

Vledder ging weer zitten.

‘Ze hadden hun moeder toch gewoon kunnen adviseren om onder huwelijkse voorwaarden te trouwen? Er zijn, dacht ik, andere mogelijkheden dan een brute moord om een erfenis veilig te stellen.’

De Cock maakte een afwerend gebaar.

‘Het heeft weinig zin om nu al over een mogelijk motief te filosoferen. Aard van de Koperberg vermoedt dat de dochters hun moeder hebben vermoord. Meer niet. Er is geen spatje bewijs. Het is maar een suggestie op basis van een onberedeneerd gevoel van onbehagen. Er bestaat geen enkele zekerheid.’ De grijze speurder dacht even na.

‘Het lijkt erop dat Alida van Boskoop van de aardbodem is verdwenen. Maar het kan ook best zijn dat ze zich voor de avances van de onstuimige Aard van de Koperberg een poosje schuilhoudt.’ Vledder glimlachte.

‘Misschien heeft dochter Angela gelijk en ligt ze — in een modern en splinternieuw badpak, gruwend van de gedachte aan haar opdringerige minnaar — te bruinen aan een of ander zonnig strand aan de Mediterranee.’

De Cock grinnikte.

‘Dat hoop ik innig,’ sprak hij opgewekt. ‘Dan zijn wij van een probleem verlost.’

Vledder knikte.

‘Als we kunnen bewijzen dat ze nog leeft, dan is voor ons de kous af.’

De jonge rechercheur trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Geloof jij aan handlijnkunde?’ vroeg hij plotseling. ‘Ik heb eens iets gelezen over een Ier, genaamd William Warner, een beroemd handlijnkundige die voor de oorlog onder de naam Cheiro salon hield in Londen, maar ook waarzeggend en genezend de hele wereld rondtrok en veel succes had.’

De Cock knikte instemmend.

‘En uiteindelijk berooid in Hollywood stierf.’

‘Hoe weet jij dat?’

‘Omdat ik mij wel eens voor de beoefenaars van de handlijnkunde heb geïnteresseerd.’

Vledder keek hem schattend aan.

‘Jij gelooft er niet in?’

De Cock schudde langzaam zijn hoofd.

‘Het geloof dat men uit het lijnenpatroon van de hand, lijnbreuken, eilandjes, welvingen van de handpalm, de capillairlijnen van vingertoppen — en ga zo maar door — iemands leven en toekomst kan voorspellen, is al heel oud. De Griekse filosoof Aristoteles maakte er al melding van. Er zijn zelfs handlijnkundigen die met grote stelligheid beweren dat ze kwalen en kwaaltjes kunnen genezen en die zonder enige terughoudendheid bindende medische adviezen geven.’

‘Kamille en zeezout.’

De Cock knikte.

‘Bijvoorbeeld. Aard van de Koperberg zegt dat hij er baat bij heeft.’

De oude rechercheur ademde diep.

‘Het grillige lijnenspel van de hand heeft de mensen altijd al gefascineerd.’

‘Terecht?’

‘De fascinatie is terecht. Maar het zoeken naar een synthese — een verband tussen de uiterlijke kenmerken en verschijningsvormen van de mens en zijn lichamelijke gesteldheid, zijn karakter, zijn toekomst en bestemming — heeft nooit tot resultaten geleid. De Italiaanse criminoloog Cesare Lombroso meende zelfs van iemands gezichtsbouw en gelaatstrekken zijn of haar hang naar misdadigheid te kunnen lezen. Vroeger zong men in Amsterdam spottend: Een jochie uit de penoze met een koppie van Lombrose. Iemand met een laag voorhoofd, doorlopende wenkbrauwen en grote flaporen kreeg algauw het etiket van een geboren crimineel.’ ‘En?’

‘Wat bedoel je?’

‘Klopt het?’

De Cock gniffelde.

‘Een achterhaalde zaak.’

Vledder trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

‘Toch blijven wij mensen geneigd om iemand op zijn of haar uiterlijk te beoordelen.’

‘We hebben geen andere keus,’ riep De Cock bijna vrolijk. ‘Mensen hebben geen rugnummers zodat men onmiddellijk kan zien of iemand in de voor- of in de achterhoede speelt. We moeten op onze intuïtie vertrouwen. Maar oplichters zien er meestal heel betrouwbaar uit. En veel lelijke mensen hebben een lief karakter. Er is, gelukkig, geen peil op te trekken.’ Tot verbazing en ergernis van Vledder werd er opnieuw op de deur van de grote recherchekamer geklopt. De jonge rechercheur keek omhoog naar de grote klok. Het was al ruim een halfuur na middernacht.

‘De wachtcommandant beneden,’ riep hij geprikkeld, ‘weet toch dat onze dienst om elf uur eindigt? Ik wil nog wel een paar uur slapen.’

De Cock spreidde zijn handen.

‘Zolang wij beneden geen afscheid van Jan Kusters hebben genomen, blijft hij mensen naar boven sturen. Hij denkt dat wij er nog steeds zin in hebben.’

Vledder bromde en riep: ‘Binnen!’

Het klonk onvriendelijk.

De deur ging open en in de deuropening verscheen een krachtig gebouwde man. De Cock schatte hem op achter in de dertig. Hij droeg een grijs flanellen kostuum, waarover een doorschijnende plastic regenjas met een capuchon. Wat aarzelend trad hij naderbij en keek van Vledder naar De Cock en terug. ‘Wie van u is rechercheur De Cock?’

De grijze speurder stak zijn hand omhoog.

‘De Cock met… eh, met ceeooceekaa,’ reageerde hij vrijwel automatisch. Hij gebaarde naar de stoel naast zijn bureau. ‘Neemt u plaats.’

De man ging zitten en trok de metalen drukknopen van zijn plastic regenjas los.

De Cock steunde op zijn ellebogen en keek de man van opzij onderzoekend aan. Hij had, zo stelde hij vast, een vriendelijk ogend gelaat met volle lippen rond een brede mond. Op zijn iets geprononceerde neus droeg hij een kleine donkere hoornen bril, waarachter een paar lichtgrijze ogen waakzaam rondblikten. Zijn kortgeknipte blonde haar kende al diepe inhammen. ‘Het spijt mij,’ opende hij voorzichtig, ‘dat ik u op dit onmogelijke uur nog lastig kom vallen, maar mijn vrouw stond erop dat ik naar u toe ging.’

‘Vanavond nog?’

De man knikte.

‘Het heeft te maken met Elisa, mijn zieke dochtertje, en een laat telefoontje van ene meneer Van de Koperberg uit Amstelveen.’ De Cock trok zijn neus iets op.

‘Het verband ontgaat mij.’

De man verschoof iets op zijn stoel.

‘Mijn naam is Korreman… Andries Korreman. Ik woon aan de Willem van Egmontlaan in Ouderkerk aan de Amstel.’ ‘En daar komt u nu net vandaan?’

Andries Korreman knikte.

‘Op uitdrukkelijk verzoek van mijn vrouw. Zij wilde beslist dat ik nu naar de Warmoesstraat ging en niet wachtte tot morgen.’ ‘Zo dringend?’

‘Ja.’

‘En de aanleiding was dat telefoontje van die ene meneer Van de Koperberg uit Amstelveen?’

Andries Korreman knikte opnieuw.

‘Hij kent mijn vrouw. Nanette heeft hem een paar maal op de Brouwersgracht bij een chiromantiste ontmoet. In de wachtkamer.’ De Cock knikte begrijpend.

‘Terwijl zij daar was met uw dochtertje Elisa.’

‘Ik was erop tegen,’ sprak de man behoedzaam, ‘dat Nanette met ons dochtertje naar die chiromantiste gaat. Ik zag liever dat ze naar een gewone alledaagse dokter ging, zo’n vent die medicijnen heeft gestudeerd. Maar mijn vrouw gelooft onvoorwaardelijk in die vrouw. Volgens haar kan alleen zij voor een totale genezing zorgen.’

De Cock onthield zich van commentaar.

‘Heeft… eh, heeft die meneer Van de Koperberg tegen uw vrouw gezegd dat u zich naar de Warmoesstraat moest spoeden?’ Andries Korreman schudde zijn hoofd.

‘Ik niet. Maar mijn vrouw. Hij vroeg of mijn vrouw naar u toe wilde gaan.’

‘En die stuurde u?’

‘Ja.’

‘Waarom?’

‘Zij bleef liever bij ons dochtertje.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Waarom,’ verzuchtte hij, ‘moest u op dit uur nog naar de Warmoesstraat?’

‘Die meneer Van de Koperberg had het idee dat u zijn verhaal niet geloofwaardig vond. Hij was bang dat u geen onderzoek naar het verdwijnen van de chiromantiste zou instellen.’ De Cock kauwde op zijn onderlip.

‘U komt dus om enige pressie op ons uit te oefenen?’ Andries Korreman schudde zijn hoofd.

‘Ik heb met die meneer Van de Koperberg uit Amstelveen niets te maken,’ reageerde hij geëmotioneerd. ‘Ik ken die man niet eens. Ik kom voor mijn vrouw en voor Elisa, mijn zieke dochtertje. Ik wil dat het kind weer kerngezond wordt.’

‘En daar heeft uw dochtertje die chiromantiste voor nodig?’ Andries Korreman knikte instemmend.

‘Ziet u, ze is echt verdwenen. De laatste keer dat mijn vrouw met Elisa aan de Brouwersgracht was, werd de behandeling overgenomen door een van de drie dochters van de chiromantiste. Toen mijn vrouw om opheldering vroeg, kreeg ze een verward verhaal.’

Andries Korreman zweeg.

De Cock keek hem gespannen aan.

‘Een verward verhaal?’

Andries Korreman knikte.

‘De dochter van de chiromantiste zei dat de behandeling van ons dochtertje slechts tijdelijk door haar zou worden overgenomen… tot haar moeder terugkwam.’

‘Van waar?’

Andries Korreman zweeg opnieuw. Hij nam met zijn linkerhand zijn bril af en wreef met de duim en wijsvinger van zijn rechterhand langs zijn ogen.

De Cock voelde het ongeduld in zich prikkelen.

‘Van waar?’ riep hij knorrig.

Andries Korreman zette zijn bril weer op. ‘Van een korte trip naar de hemel.’

Toen De Cock de volgende morgen opgewekt de grote recherchekamer binnenstapte, zwiepte hij zijn oude hoedje missend naar de kapstok, trok zijn regenjas uit en raapte zijn hoedje op. In zijn zo typische slenterende pas sjokte hij naar zijn bureau. Vledder zat diep gebogen achter zijn elektronische schrijfmachine. Zijn rappe vingers dansten over de toetsen. Toen hij De Cock in het oog kreeg, liet hij zijn vingers rusten en keek op. ‘Je bent laat.’

De Cock liet zich in de stoel achter zijn bureau zakken en knikte zijn jonge collega met glinsterende ogen welgemoed toe. ‘Dat klopt,’ sprak hij gedragen. ‘En het is vandaag niet voor de eerste keer dat jij mij op dit feilen duidt.’

Het klonk plechtig.

Vledder gromde.

‘Commissaris Buitendam was hier vanmorgen al een paar maal en vroeg naar je.’

‘Had hij iets bijzonders?’

‘Hij is gisteravond laat, ver na middernacht, nog gebeld door onze Aard van de Koperberg.’

‘Wat?’

Vledder knikte.

‘Hij deed commissaris Buitendam officieel melding van het feit dat hij aan jou kennis had gegeven van de vermissing van Alida van Boskoop.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen op.

‘Wat wil die vent?’

‘Weet ik veel?’

‘Denkt hij dat wij beiden stante pede naar de kusten van Zuid-Frankrijk reizen op zoek naar zijn geliefde?’

Vledder gniffelde.

‘Als dat zou kunnen? En wat denk je van een korte trip naar de hemel?’

De Cock wuifde de opmerking weg.

‘Wat bezielt die man?’

Vledder grinnikte.

‘Ik zei je toch direct al dat ik hem niet sympathiek vond.’ De Cock boog zich iets naar voren.

‘Ben je nog iets te weten gekomen?’

Vledder knikte.

‘Veel, heel veel.’

‘Ik luister.’

Vledder raadpleegde een blad vol notities.

‘Onze Alida van Boskoop is in het verleden al eens vervolgd voor het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunde. Ze had bij een zeer bemiddelde oudere dame de verwachting gewekt — zo staat in het proces-verbaal — dat zij haar van een ongeneeslijke kanker kon genezen. De oudere dame spendeerde al haar spaarcentjes aan de behandeling van de chiromantiste. Toen zij uiteindelijk toch aan haar kwaal overleed, deden haar kinderen aangifte.’ ‘Volgde er een veroordeling?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘De rechters waren van mening dat het wettig en overtuigend bewijs niet was geleverd.’

De Cock kneep even zijn ogen dicht.

‘En spraken haar vrij.’

‘Precies.’

De Cock trok een grimas.

‘Als wij afgaan op de verhalen van Aard van de Koperberg met de pijn in zijn benen en Andries Korreman met zijn zieke dochtertje, dan oefent Alida van Boskoop nog steeds onbevoegd de geneeskunde uit. Zij heeft haar praktijken nooit opgegeven.’ ‘Ook haar dochters niet.’

De Cock keek hem verrast aan.

‘Haar dochters?’

Vledder knikte.

‘Ik heb dat proces-verbaal door Afra Molenkamp uit onze administratie laten lichten.’

‘Heel goed.’

‘Hans Rijpkema, de verbalisant van destijds, heeft als bijlage een interview met Alida van Boskoop bij het proces-verbaal gevoegd.’

‘Knap.’

Vledder ging onverstoord verder.

‘In dat interview voor een of ander damesblad zegt Alida van Boskoop dat Onze-Lieve-Heer niet alleen aan haar, maar ook haar drie dochters de gave van de geneeskunst heeft geschonken.’

De Cock siste tussen zijn tanden.

‘Hoe durft ze?’

Vledder grinnikte.

‘Het wordt nog gekker. Luister. Alida van Boskoop vertelt in dat interview vol trots dat zij zo overtuigd is van haar bijzondere gave, dat zij zich de naam Hippocratine eigen heeft gemaakt.’ ‘Hippocratine?’

Vledder knikte.

‘Een soort vrouwelijk equivalent van Hippocrates, de Griekse arts uit de oudheid die als vader van de geneeskunde geldt.’ De Cock schudde vertwijfeld zijn hoofd.

‘Dat een blad zo’n interview opneemt. Dat is pure volksverlakkerij. Wie weet hoeveel mensen die Alida van Boskoop al in het verderf heeft gestort… Mensen die rotsvast in haar kunde hebben geloofd.’

Vledder boog zich over zijn schrijfmachine.

‘En dan nog wat,’ sprak hij met opgeheven vinger. ‘Alida van Boskoop kan nooit door haar dochters zijn vermoord.’ De Cock keek hem ongelovig aan.

‘Waarom niet?’

Vledder trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

‘Ze is onsterfelijk.’

Загрузка...