Rechercheur De Cock stapte voldaan uit het peuterige restaurantje van zijn goede vriend Tjong Hong Sie en slenterde op zijn gemak vanuit Amsterdams Chinatown binnendoor naar de Warmoesstraat.
Toen hij de recherchekamer binnenkwam, vond hij Vledder over een stapel kranten gebogen. De jonge rechercheur keek lachend op.
‘Heb je de avondbladen gelezen?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Mijn vriend, de alwijze Tjong Hong Sie, weert alle kranten uit de zaak. Mensen die ermee binnenkomen, zijn verplicht ze bij hem in te leveren.’ ‘Inleveren?’
De Cock trok zijn vriendelijk plooiengezicht in een brede grijns. ‘Mister Sie is van mening dat de smaak van zijn kostelijke gerechten niet door slecht nieuws mag worden bedorven.’ Vledder vouwde een van de bladen open. ‘Nou,’ grinnikte hij, ‘dit kan geen kwaad. Een halve pagina over de begrafenis van vanmorgen. De jongens van de pers hebben er wat moois van gemaakt. Die gekke vertoning in de aula is breed uitgesponnen. En de heer Charles d’Hovenier is woest.’
De Cock keek op. ‘Woest… Hoe weet je dat?’
Vledder wees naar de telefoon. ‘Ik heb, terwijl jij je tong zat te strelen, een heel stel journalisten aan de lijn gehad. Oom Charles heeft zich ernstig beklaagd. Hij voelt zich beledigd omdat zijn naam zo duidelijk in deze affaire wordt genoemd.’ De jonge rechercheur sprak snel, gejaagd. ‘En nog wat. Mabel Paddington is verdwenen.’
‘Wat?’
‘Net wat ik zeg: verdwenen, spoorloos. Ik hoorde het van de jongens van de krant. Ze vroegen of wij misschien wisten waar ze was. Ze hadden haar in verband met die geschiedenis van vanmorgen graag willen interviewen. Maar ze is nergens te vinden.’ De Cock haalde zijn schouders op. ‘Ik kan me voorstellen dat ze zich voor de journalisten verbergt. Ze wilden haar vanmorgen al te lijf. Ik heb haar met de grootste moeite in een taxi kunnen stoppen.’ Hij streek met zijn hand over zijn grijze haren. ‘Heb je al bericht uit St. Etienne?’
‘Ja.’
‘En?’
Vledder schudde bedroefd het hoofd. ‘Er bestaat geen Marcel Duval,’ zei hij somber. ‘Althans geen Marcel Duval met een Franse vader en een moeder van Nederlandse afkomst. Ze hebben het hele bevolkingsregister van St. Etienne overhoopgehaald. Toen dat geen resultaten opleverde, heeft de recherche geprobeerd aan de hand van het signalement iets te doen.’ ‘Nou?’
Vledder glimlachte. ‘Inspecteur Boulanger van het onvolprezen politiekorps van St. Etienne had ruim drie minuten nodig om zijn oprechte spijt te betuigen.’
‘Met andere woorden: het is niets geworden.’
‘Nee. We kunnen de gegevens uit het register van De Blauwe Lampetkan wel vergeten. Onze dode komt niet uit St. Etienne.’ De Cock zuchtte. ‘Ik was er al bang voor.’
‘Waarom?’
De Cock liet zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken. ‘Iemand,’ zei hij, ‘die in Frankrijk is opgegroeid, zal — ook al heeft hij een Hollandse moeder — onze taal met een typisch Frans accent spreken.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘En van zo’n accent heeft geen van onze getuigen gerept.’
Vledder keek hem wat verward aan. ‘Je gelooft dus helemaal niet dat hij uit Frankrijk komt?’
De Cock glimlachte. ‘Hij zal wel eens in Frankrijk zijn geweest, denk ik, maar volgens mij is hij een gewone Nederlander, niets meer en niets minder. Zie je, daarom vind ik het zo belazerd dat wij zijn identiteit nog steeds niet hebben kunnen vaststellen. Het is feitelijk te gek. Ik heb dat in mijn hele loopbaan bij de recherche nog nooit meegemaakt. Wij zijn het dichtstbevolkte landje van de wereld. We leven gezellig op elkaar als haringen in een ton. Het is hier bijna onmogelijk te verdwijnen zonder dat iemand alarm slaat. Er zijn altijd wel ouders, broers, zusters, kinderen, buren, kennissen, collega’s, enfin, noem maar op. Vroeg of laat stapt iemand naar de politie en spreekt zijn bezorgdheid uit. In Nederland heeft zelfs een misantroop nog sociale bindingen.’ Vledder grinnikte. ‘En onze vriend had niets van een misantroop.’ De Cock tikte met zijn dikke vingers op het bureau. ‘Daarom, er moeten mensen zijn die zijn ware identiteit kennen.’ Hij kwam achter zijn bureau vandaan en slenterde naar de kapstok. ‘Heb je je wel eens afgevraagd waarom er nooit een is komen opdagen?’ ‘Nee.’
De Cock draaide zich abrupt om en wees met gestrekte arm naar zijn jonge collega. ‘Moet je eens doen.’
Vledder haalde wat nonchalant zijn schouders op. ‘Misschien…’ zei hij aarzelend, ‘misschien heeft niemand hem nog gemist.’ De Cock grijnsde breed. ‘Dacht je nu werkelijk,’ zei hij met een licht sarcasme, ‘dat na al die berichten in de kranten niemand wakker is geworden? Kom nou!’ Hij pauzeerde even. ‘Ik zal je eens wat zeggen,’ ging hij verder. ‘De mensen die de identiteit van deze dode kennen, hebben er belang bij te zwijgen.’ Hij schoof in zijn dikke duffelse jas. ‘Dit zaakje stinkt… stinkt als het water van de Brouwersgracht waaruit we onze vriend hebben opgevist.’
Met zijn hoedje in zijn hand staarde hij enige tijd peinzend voor zich uit, een bittere trek om zijn lippen.
‘Maar als ze denken een oude rechercheur om de tuin te kunnen leiden… dan hebben ze het mis.’
Het klonk als een dreigement. Hij pootte zijn hoedje achter op zijn hoofd en stapte met grote passen naar de deur.
‘Waar ga je heen?’
‘Naar d’Hovenier.’
Vledder greep zijn jas en rende achter hem aan.
Een helblond meisje in een zwart japonnetje en een kittig, wit schortje keek verwonderd naar de beide mannen op de stoep. De grijze rechercheur lichtte zijn hoedje. ‘Mijn naam is De Cock. Met ceeooceekaa. En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van het politiebureau in de Warmoesstraat.’ ‘Rechercheurs?’
‘Inderdaad. We hadden graag een onderhoud met de heer Charles d’Hovenier.’
Het meisje friemelde aan haar witte schortje. ‘Ik zal meneer zeggen dat u er bent.’
Op het moment dat ze zich wilde omdraaien, vatte De Cock haar bij de arm. ‘Hoe lang bent u hier al in dienst?’
Ze glimlachte liefjes. ‘Drie dagen.’
‘Intern?’
Ze zwaaide het blonde haar heen en weer. ‘Gelukkig niet. Ik ben hier ’s morgens een paar uur en ’s avonds een paar uur. De rest van de dag ben ik thuis.’
‘Hebt u miss Mabel vandaag nog gezien?’
Haar gezicht betrok. ‘Mejuffrouw Paddington is weg. Ook meneer Charles weet niet waar ze is. Hij maakt zich erg ongerust. Wij zijn bang dat er iets is gebeurd.’
‘Wij?’
‘Ja, ook mevrouw maakt zich zorgen en de jongeheer Robert wilde…’
Op dat moment stoof Charles d’Hovenier de hal in. Zijn gezicht zag rood van woede.
‘Wat geeft u het recht mijn personeel te ondervragen? Ik eis dat u onmiddellijk verdwijnt.’
De Cock keek hem halfgeamuseerd, halfuitdagend aan. ‘Wie geeft u het recht mij een verhoor te verbieden?’
Charles d’Hovenier, gekleed in een lange kamerjas, zijn blote voeten in een paar suède pantoffels, stapte naderbij. In zijn grijze ogen gloeide achterdocht.
‘Wie bent u?’ vroeg hij waakzaam.
‘De Cock…’
‘… met ceeooceekaa,’ vulde Vledder spottend aan.
Het gezicht van de makelaar verhelderde. ‘Meneer De Cock,’ riep hij opgewekt, ‘bent u het? Komt u verder.’ Hij wuifde het dienstmeisje weg. ‘Ik had u al veel eerder verwacht.’ Vriendelijk ging hij de beide rechercheurs voor naar een ruim studeervertrek met rijen vergeelde boeken aan de wanden. Hij gebaarde uitnodigend naar een paar diepe, leren fauteuils. ‘Gaat u zitten, heren. Ik zag u beiden voor een koppeltje journalisten aan.’ Zijn toon was geforceerd joviaal. ‘Ze lopen mijn deur plat, die journalisten… Ze zijn ronduit onbehoorlijk. Ik had niet gedacht dat zoiets in Nederland mogelijk was. Omdat ik weiger hen te woord te staan, ondervragen ze mijn personeel en schrijven insinuerende stukken. Hebt u het avondblad gelezen?’ Hij nam tegenover de rechercheurs plaats.
‘Ik heb onmiddellijk een klacht ingediend bij meester Van Overwheere, de officier van justitie. Ik wens niet dat mijn naam nog langer in verband wordt gebracht met de moord op die onbekende man.’
De Cock zuchtte. ‘Dat hebt u min of meer aan uzelf te wijten. U had niet naar de begrafenis moeten gaan.’
Het gezicht van Charles d’Hovenier kleurde rood. ‘Dat was een daad van piëteit,’ riep hij luid. ‘En niet meer dan dat. Ik heb uit de verhalen van Robert begrepen dat de man mijn huis ettelijke malen heeft bezocht. Uiteraard buiten mijn medeweten. Maar dat doet niet ter zake. Gezien de relatie van de dode met Mabel vond ik het toch gepast om van mijn belangstelling blijk te geven.’ Hij maakte een wat onbeheerst gebaar. ‘Hoe kon ik weten dat Mabel er zo’n vertoning van zou maken? Het was gewoon gênant.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘En dan die zotte toespraak van die halfzatte toneelspeler… Verschrikkelijk!’
Vanuit de hal schreed een vrouw het studeervertrek binnen. Ze was groot, slank en uitzonderlijk mooi. De Cock schatte haar op achter in de twintig. Toen ze dichterbij kwam, besefte hij pijnlijk dat haar leeftijd niet te schatten was. Haar opvallende schoonheid was star, steriel, haast tijdloos. Door het blonde haar, dat breed golvend langs haar fraaie schouders gleed, deed ze hem denken aan Kriemhilde, de blonde heldin uit het lied van de Nibelungen. Charles d’Hovenier kwam onmiddellijk uit zijn fauteuil overeind en liep haar tegemoet. ‘Twee heren van de recherche, liefje. De befaamde rechercheur De Cock en zijn collega…’ Hij keek vragend naar de jonge rechercheur.
‘Vledder.’
De makelaar glimlachte. ‘Vledder,’ vulde hij aan. ‘Ik heb de heren gezegd dat ook wij door die vertoning van Mabel vanmorgen in de aula bijzonder zijn geschokt en dat wij nooit zouden hebben toegestaan dat Mabel…’
Mevrouw d’Hovenier drukte de beide rechercheurs koeltjes de hand en ging zitten, rustig, beheerst, de lange benen over elkaar heen geslagen. Ze nam onmiddellijk het woord.
‘Mabel is een emotionele jonge vrouw,’ sprak ze zacht, verontschuldigend. ‘Ze kan het verlies van haar jonge vriend maar moeilijk verwerken. En het zal volgens mij ook nog wel enige tijd duren voordat ze zijn dood volkomen heeft aanvaard. Ze verkeert nu al een paar dagen geestelijk in een vrij labiele toestand. In dit licht moet u ook haar vlucht zien.’
De Cock keek verwonderd op.
‘Vlucht?’
Ze zuchtte diep, haar ogen gesloten. ‘Mabel is gevlucht.’ De grijze rechercheur keek haar onderzoekend aan. ‘Voor wie?’ Ze reageerde nogal kribbig. ‘Begrijpt u dat niet? Dit huis heeft voor haar te veel herinneringen. Ze kon hier onmogelijk langer blijven. Ze zou gek zijn geworden. Ze leed nu al aan waandenkbeelden.’
‘Zoals?’
Mevrouw d’Hovenier ontweek zijn blik. ‘Ze verdenkt Robert. Ze meent dat hij haar vriend heeft vermoord.’
‘Waarom?’
‘Uit jaloezie. Maar dat is belachelijk. Robert is een lieve jongen. Hij is al heel lang hier in huis. Hij zou nog geen vlieg kwaad doen.’ Charles d’Hovenier knikte instemmend. ‘Het heeft ons pijn gedaan dat zij Robert van de moord beschuldigde. Dat begrijpt u. Wij hebben geprobeerd het uit haar hoofd te praten, maar op een of andere manier schijnt ze overtuigd.’
‘Bewijzen?’
Mevrouw d’Hovenier plooide haar lippen tot een medelijdend lachje. ‘Een verliefde vrouw vraagt niet naar bewijzen. Ze weet… uit haar gevoel.’
Vledder grijnsde. ‘Gevoel,’ zei hij schamper, ‘wat is gevoel? Er is in Nederland geen rechter die erop veroordeelt.’
Charles d’Hovenier wuifde met een slanke hand. ‘Dat mag ook niet,’ riep hij verontwaardigd. ‘Robert is onschuldig. Het is onaardig van Mabel hem als de moordenaar te beschouwen. Zo gauw ze terug is zal ik erop staan dat ze hem haar verontschuldigingen aanbiedt.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. Hij keek naar het gezicht van de makelaar en vroeg zich af of hij schertste. Maar op het scherp gesneden gelaat van Charles d’Hovenier was geen scherts te bespeuren. Hij leek volkomen ernstig.
De Cock schoof zijn fauteuil naar voren. ‘U kende de dode?’ ‘Nee.’
‘U hebt hem nooit hier in huis ontmoet?’
Charles d’Hovenier schudde het hoofd. ‘Ik denk dat Mabel er wel voor zorgde dat hij buiten mijn gezichtskring bleef.’ De Cock knikte. ‘Dat zou best kunnen,’ zei hij traag. ‘Wanneer hoorde u voor het eerst van hem?’
De makelaar staarde enige ogenblikken peinzend voor zich uit. ‘Een week of drie geleden. Ik meen dat Robert iets zei over een man die Mabel in haar kamer had toegelaten.’
‘Wat hebt u toen gedaan?’
‘Niets. Het was de consequentie van het feit dat ik haar in huis had genomen. Toen de ouders van Mabel vroegen of ze mocht komen, heeft Alice me gewaarschuwd. Je kunt er beter niet aan beginnen, zei ze. Jonge meisjes geven moeilijkheden.’ Hij produceerde een matte glimlach. ‘Dat de moeilijkheden zo groot zouden worden, heb ik uiteraard niet voorzien.
‘U hebt Mabel dus niet ter verantwoording geroepen?’ ‘Nee, dat vond ik zinloos. Ze is oud en wijs genoeg om haar eigen gedrag te kunnen bepalen.’
De Cock keek de makelaar scherp aan. ‘U hebt ook die man niet benaderd?’
Charles d’Hovenier reageerde wat verward. ‘Nee zeg! Waarom zou ik? Die vent interesseerde mij niet in het minst.’ De Cock trok zijn wenkbrauwen op. ‘Dat is vreemd.’ ‘Hoezo?’
‘Waarom ging u dan een dag na de moord naar het logement De Blauwe Lampetkan en probeerde u langs slinkse wegen zijn bezittingen te bemachtigen?’