Met het schilderij onder zijn arm sjokte De Cock door het vriendelijke Zoetekamp. De meeste mensen op straat groetten hem uiterst beleefd. Hij grinnikte zachtjes voor zich uit. De snelle fluister-nieuwsdienst had hem natuurlijk allang gesignaleerd. Hij merkte dat hij de straatjes begon te herkennen. De haven vormde al geen probleem meer. Die wist hij feilloos te vinden. Langs de bakker en een miniatuur van een supermarkt kwam hij dan bij Jauwkien van Trui. Hij hoopte dat de oude visser daar achter zijn dikkop zat. Hij had hem straks nodig als gids. De knaker, de aanstichter van de dorpsroddel, kon wel eens een belangrijke sleutelfiguur zijn. Maar eerst moest hij iets eten. Zijn maag knorde in heftig protest. Sinds zijn vertrek uit Amsterdam had hij niets meer gehad.
Hij keek op zijn horloge. Al kwart over vijf. Het raadhuis was natuurlijk gesloten. Daar kon hij vandaag niet meer terecht. Stom dat hij Vledder niet direct naar familierelaties had laten vragen. Tjeerd Talema was getrouwd. Maar waar was zijn vrouw gebleven? Er zat iets onwaarschijnlijks in die hele geschiedenis, mijmerde hij. Was de grote liefde na een half jaar huwelijk al zo bekoeld, dat de echtgenote het niet eens meer nodig vond de begrafenis van haar man bij te wonen? Of wist ze niet dat haar man was gestorven? Had dokter Hoekstra haar niet ingelicht?
De gelagkamer van Het Wapen van Zoetekamp was bijna geheel verlaten. Alleen de oude visser zat wat verloren achter in een hoek. Hij wees mokkend naar een dubbele dikkop voor hem op het tafeltje.
‘Ze heeft je lang vastgehouden. Ik heb deze maar vast op uw lei laten zetten.’
De Cock legde vertrouwelijk een hand op zijn schouder. ‘Dat is heel goed, vriend. Zolang ik in Zoetekamp ben, zet je elke dikkop die je drinkt, op mijn lei.’
De oude glunderde. ‘Daar kun je plezier aan beleven! Hoe lang blijf je?’
De Cock lachte luid. ‘Dat hangt van het onderzoek af. Zeg, was Tjeerd Talema getrouwd?’
De oude schudde het hoofd. ‘Niet dat ik weet. Ik heb er ook nooit iets van gehoord. In ieder geval is hij nooit met een vrouw in Zoetekamp geweest.’ Hij keek naar de rechercheur op. ‘Zegt Ilona dat hij getrouwd was?’
‘Ja.’
‘Gek, dat is nieuws. Zeker met een of ander juffie uit de stad.’ De Cock knikte. ‘Dat denk ik. Hij werkte destijds in Utrecht. Is er na Tjeerds dood nooit iemand naar hem komen informeren?’ ‘Wie informeert er nou naar een dode?’
‘Ik.’
De oude grijnsde. ‘Maar u bent van de politie.’
De Cock krabde achter zijn oor. Het was een logica waartegen hij geen verweer had. Hij zakte wat onderuit en strekte zijn vermoeide benen onder het tafeltje.
‘Weet je,’ zei hij geeuwend, ‘ik heb een grenzeloze honger! Ga eens vragen aan Jaüwkien of ze iets te eten heeft.’
De oude boog zich naar hem toe. ‘Ze heeft verse tong,’ zei hij fluisterend, ‘gestoofd in de beste boter.’ Hij likte langs zijn lippen. ‘Met zo’n bleek wijntje erbij… Geloof me, jongen, zo krijg je ze nergens.’
De Cock glimlachte.
‘Mooi, vraag of ze voor twee personen dekt.’
De oude keek om zich heen. ‘Twee personen?’ vroeg hij verwonderd.
‘Ja,’ zei De Cock wat bruusk. ‘Ik neem toch aan dat je me niet alleen laat eten?’
De oude wreef vergenoegd in zijn handen. ‘Ik ben je man. Wat dacht je? Ik zal een stadsmens eens laten zien hoe een visser aan de tong gaat.’
De oude visser sjokte naast de rechercheur. Het klotsen van zijn klompen echode door de stille straatjes. Zijn gezicht zag rood. De tong en de witte wijn gloeiden zachtjes na.
‘Heb je vaak van die onderzoekjes?’
‘In Zoetekamp?’
‘Ja.’
‘Och, als er iemand op een wat vreemde manier om het leven komt…’
De oude keek hem van terzijde aan. ‘Zal ik je eens vertellen hoe Frerik van Rooie Sijmen stierf?’
De Cock grinnikte. ‘Ik heb voorlopig aan één dode genoeg.’ De oude haalde wat nonchalant zijn schouders op. ‘Ik bedoel maar… ik zou je hier in ons dorp nog wel wat werk kunnen verschaffen.’
Bij een gammele schuur aan het einde van een steeg bleef hij staan. Er scheen een strook licht onder de deur door. Binnen klonk het galmen van een psalm.
De oude stak luisterend een vinger op. ‘De knaker,’ legde hij uit. ‘Kan alleen werken als hij zingt.’
‘Hij zingt goed.’
‘Hij was vroeger voorzanger in de kerk. Nu hebben we een orgel.’ Hij schopte met zijn klomp tegen de deur. Het gezang verstomde. Er klonk wat gestommel. De deur ging op een kier open. In de opening verscheen een oud, nors gezicht. De visser wees op De Cock. ‘Ik ben hier met die man van de politie.’
De knaker nam zijn brilletje af en keek De Cock een paar seconden schattend aan. Het norse verdween.
‘Kom d’r in,’ zei hij vriendelijk.
De Cock bukte. De deur was niet op zijn lengte berekend. In de schuur was alles keurig op orde. Aan de wand, boven een lange werkbank, staken zagen, schaven, beitels, gutsen en hamers in rekken. In het midden, vanuit de nok, hing een ouderwetse olielamp. Zij wierp een schril, gelig licht op een fraai bewerkte doodkist die kennelijk haar voltooiing naderde.
De knaker wees op de kist. ‘Griet van Lange Meindert is een groot vrouwmens. Eén meter vierentachtig. En dan moet je rekenen dat de tenen nog iets strekken.’
De Cock plooide zijn gezicht in bewondering. ‘Het is een bijzonder mooie kist.’
De oude knaker glimlachte gevleid. ‘Het is haar laatste huis. Griet is altijd wat pronkziek geweest. Ze zal tevreden over me zijn.’ De Cock pakte een kruk en ging erop zitten. ‘Ik was vanmiddag bij de jonge dokter,’ begon hij. ‘Hij zei dat u in het dorp praatjes over hem rondstrooide.’
De knaker keek de rechercheur over zijn brilletje aan. Zijn kleine oogjes glinsterden. ‘Zo, zegt de jonge dokter dat?’ De Cock knikte met overtuiging. ‘Hij was helemaal niet over u te spreken. Hij noemde u een oude zuiplap, die gewoon blij was als er weer eens iemand in het dorp was gestorven.’ De knaker klemde zijn kaken op elkaar. Hij wond zich zichtbaar op. De Cock hield het vuurtje warm. ‘Hij zegt dat hij u wel eens dronken uit een sterfhuis heeft zien komen.’
De oude brieste. Hij deed een paar stappen in de richting van de rechercheur. ‘Weet u waarom hij dat zegt?’
‘Nou?’
‘Omdat hij de pest aan me heeft.’
‘Zo?’
De oude knikte heftig. ‘Ik had hem door, ziet u. Toen die jongen van Talema was gestorven, wilde hij me dronken voeren. “Neem er nog een oude knaker,” zei hij steeds, “neem er nog een.” Nou, ik nam wel. Hij had de fles op tafel. En toen die leeg was, pakte hij een nieuwe.’ De man stak zijn hand op en schudde het hoofd. ‘Ik zei: “Hoor eens, dokter, niet meer. Ik moet eerst mijn werk doen.”’
‘En toen?’
‘Nou, toen hebben we Tjeerd van het bed getild en in zijn kist gelegd. De dokter nam hem bij het hoofd, ik bij de benen.’ Hij zweeg even, staarde somber naar de grond. ‘Ik heb zowat het halve dorp hier in hun kist gelegd, maar daar was er nog nooit een bij die warme voeten had.’
De mond van De Cock viel open van verbazing. ‘Wat?’ ‘Warme voeten! En toen ik er wat van zei, werd hij woest.’
Ze liepen door het steegje. De gedragen tonen van een psalm galmden uit de schuur. De knaker was duidelijk weer aan zijn werk.
De Cock stootte de visser aan. ‘Wist jij dat van die warme voeten?’
‘Ja, ik had het al eens gehoord.’
‘Waarom heb je het me niet verteld?’
De man haalde zijn schouders op. ‘Omdat ik het niet geloof.’ De Cock bleef staan. ‘Niet geloof? De knaker is een vroom man.’ ‘Dat zegt niets. Als ik een liter jenever op heb, lijkt mijn vrouw een meid van achttien.’
‘En dat is ze niet?’
De oude kirde. ‘Ze is vorige week drieënzeventig geworden.’
‘Tjeerd Talema?’ De juffrouw achter het loket keek op. ‘Daar heeft van de week al iemand over gebeld uit Amsterdam.’ De Cock knikte. ‘Dat was mijn collega Vledder.’
Ze trok haar neusje op. ‘Die was ook niet vriendelijk door de telefoon! Zonder iets te zeggen brak hij af.’
De Cock glimlachte. ‘Ik ben speciaal uit Amsterdam gekomen om u namens de hoofdcommissaris daarvoor onze verontschuldiging aan te bieden. Ziet u, het kwam door de verbazing. We wisten niet dat Tjeerd Talema al zo lang dood was. We dachten eerlijk dat hij een week of zes geleden nog in de Bijenkorf aan de koffie zat.’
‘O.’
‘Ja, en nu wilden we graag van u weten met wie Tjeerd Talema nog voor zijn dood in het huwelijk trad.’
‘Was Tjeerd getrouwd?’
De Cock grijnsde breed. ‘Als u even in uw registers duikt… O ja, het interesseert ons ook of er na Tjeerds dood iemand om een uittreksel heeft gevraagd.’
‘Uit het overlijdensregister?’
‘Precies.’
Ze stond op en liep weg.
De Cock ging op de bank van de wachtkamer zitten. Hij wist uit ervaring dat het putten van gegevens uit officiële registers tijd vergde. Hij stak een sigaret op en keek om zich heen. Het interieur was vrij somber. Door de hoge glas-in-loodraampjes viel maar weinig licht.
Plotseling ging de deur van de wachtkamer open. De man in de deuropening staarde de rechercheur verbaasd aan. Het duurde even voor De Cock hem herkende. Zonder de imponerende doktersjas, gewoon in zijn colbertje, zag hij er weinig indrukwekkend uit.
‘Dokter Hoekstra, goedemorgen.’ De Cock stond op en stak hem zijn hand toe.
De dokter kwam wat aarzelend dichterbij. ‘Goedemorgen, rechercheur.’
De Cock glimlachte innemend. ‘Dat is toevallig dat we elkaar hier ontmoeten. Komt u weer een sterfgeval aangeven?’ Het klonk wat ironisch.
De jongeman reageerde niet. ‘U hebt me gisteren met uw bezoek nogal overrompeld,’ zei hij peinzend. ‘Ik heb er later nog eens over nagedacht. Wist u dat Tjeerd getrouwd was?’ De Cock schudde het hoofd. ‘Dat wist ik niet. Ik hoorde het gisteren van Ilona van Corstanje.’
‘Bent u ook bij haar geweest?’
De Cock keek hem spottend aan. ‘Wist u dat niet?’
‘Nee.’
‘Vreemd! Iedereen weet hier anders alles van iedereen.’ Hij gebaarde wat nonchalant voor zich uit. ‘Ik ben ook bij de knaker geweest. De lezing die hij van het gebeurde gaf, week nogal af van hetgeen u mij daarover vertelde. Niet hij wenste een bacchanaal, maar ú!’
‘U schijnt aan die idiote dorpsroddel veel aandacht te schenken.’ De Cock keek hem doordringend aan. ‘Laten we even alle misverstanden wegnemen, dokter Hoekstra,’ zei hij scherp. ‘Ik onderzoek geen ordinaire dorpsroddel, maar een moord.’ ‘Moord?’
‘Ja! Tjeerd Talema werd vermoord. En moord, dokter Hoekstra, heeft beroepshalve mijn levendige belangstelling.’
De dokter liet zich op de bank neer. Zijn gezicht zag bleek. ‘Tjeerd… vermoord?’
De Cock keek vanuit de hoogte op hem neer. De jonge dokter was hem niet onsympathiek. Het deed hem pijn hem te kwellen, maar het moest. ‘Die moord…’ zei hij met een zweem van sarcasme, ‘die moord kan ú onverschillig zijn. Nietwaar, dokter Hoekstra? Uw vriend Tjeerd stierf drie jaar geleden… aan een hartverlamming.’
De dokter stond op. Zonder iets te zeggen wankelde hij naar de deur. De Cock keek hem na. ‘Voor geval u me nodig mocht hebben: kamer 9, bureau Warmoesstraat, Amsterdam.’ De juffrouw achter het loket riep iets. De Cock draaide zich om en slenterde naar haar toe.
‘Was dat niet de jonge dokter?’ vroeg ze.
‘Ja, dat was de jonge dokter.’
‘Wat kwam hij doen?’
De Cock grijnsde breed. ‘Dat, lief kind, vraag ik hem de volgende keer.’