De oude Zorghdrager was dood, akelig dood. Hij lag in de huiskamer van zijn woning aan de Brouwersgracht, met zijn hoofd bij een uitgedoofd kacheltje en zijn benen bij een omgetrokken stoel. Zijn smal gezicht met de tanige huid was verkild in een grijns, vreemd, afstotelijk, haast demonisch. De lange spitse onderkaak lag schuin vooruitgeschoven op de blauw gezwollen vingers van zijn linkerhand. Een sliertje bloederig slijm kroop uit de halfopen mond, bedekte het glinsterend geel van een smalle trouwring. De oude Zorghdrager was dood, akelig dood, en De Cock huiverde zichtbaar. Hij had in zijn lange leven als rechercheur honderden lijken van nabij moeten onderzoeken.. maar daarbij was er geen zo afzichtelijk, zo afgrijselijk als dit.
Met zijn handen steunend op zijn knie kwam De Cock langzaam uit zijn gebukte houding omhoog. Zijn blik gleed door het kamertje. Scherp, systematisch, met een bijna fotografische nauwkeurigheid nam hij alles in zich op. Elk detail, hoe gering ook, had zijn volle aandacht. Hij eiste wat hij in het woninkje van de oude man zou moeten vinden, wat er perse moest zijn, omdat zijn angstige voorgevoelens zo gruwelijk waren bewaarheid. Hij vond het. Op een klein tafeltje bij de muur, schuin onder de oude verrekijker aan het vettige riempje, stond de fles… de grote fles met tonicum, die zo spoorloos uit de kamer van Delszsen was verdwenen. De Cock bleef er lange tijd naar staan kijken, onbeweeglijk, met een haast starre uitdrukking op zijn gezicht. Het was alsof die fles hem biologeerde, vasthield in hypnose.
Achter hem stond Vledder. Zijn neusvleugels trilden en kleine zweetdruppeltjes parelden op zijn voorhoofd. Hij was achter zijn oude leermeester aangehold, had diens malle capriolen in het verkeer gadegeslagen, had soms angstig de ogen gesloten bij schier onmogelijke situaties op de weg, maar hij had al die tijd niet begrepen waarvoor die dolle rit door de stad diende.
Totdat… totdat hij het lijk had gezien… dat afschuwelijke lijk en de fles… half gevuld met een roodbruine vloeistof… tonicum, dodelijk tonicum, zo begreep hij, vermengd met parathion. 'Vergiftigd,' hijgde hij toonloos. 'De oude Zorghdrager is vergiftigd.'
Ook De Cock knikte traag. Het leek alsof hij uit een soort verdoving ontwaakte. 'Ook hij…' herhaalde hij met een zucht,'ook hij… arm factotum… tweede slachtoffer van een laaghartige moordenaar.' Hij draaide zich langzaam om en keek peinzend naar de verkrampte gestalte op de vloer. 'Weet je, Vledder,' zei hij zacht, 'mensen zoals wij, in ons vak, wij zouden begenadigd moeten zijn met een uitzonderlijk verstand. En dat niet alleen om misdaden op te lossen, maar misschien veel meer nog om zaken zoals deze te voorkomen. Dit is, jammer genoeg, niet de eerste keer in mijn leven dat ik te laat kwam.'
Vledder keek hem verwonderd aan. 'Jij wist toch niet dat dit zou gebeuren, De Cock? Of wel?'
De Cock keek op, fel, zijn ogen flikkerden. 'Ik wist net zoveel als jij,' antwoordde hij scherp. 'Ik wist dat het gif dat Alex Delszsen doodde, door jou niet in zijn kamer was gevonden. Ik vond dat vreemd en peinsde me suf waar het kon zijn gebleven. Maar wat mij in feite het meest bezighield was de vraag: Hoe kreeg Delszsen het gif toegediend?' Hij grijnsde breed en keek de jonge Vledder spottend aan. 'Als moordenaar kun je nu eenmaal moeilijk tegen je toekomstige slachtoffer zeggen: "Kom joh, neem van mij eens een slokje parathion, je gaat er zo fijn kapot van.'" Zijn stem droop van puur sarcasme. 'Dat kan je moeilijk zeggen. Het moest dus op een andere manier zijn gebeurd. Dat onze vriend Delszsen met zijn potentie sukkelde en daarom een tonicum gebruikte… zie je, Dick, dat…' hij keek op zijn horloge,'dat weet ik nu alles bij elkaar een goed kwartier.' Hij beet wat nerveus op zijn onderlip. 'Te laat om deze oude man te redden.'
Vledder boog het hoofd. De bijtende, haast cynische toon van De Cock trof hem, maar deed geen pijn. Hij wist toch hoezeer zijn oude leermeester op hem was gesteld. Nee, wat hem beschaamd deed zijn, wat hem in feite verdriette, was zijn eigen onmacht, zijn gebrek aan inzicht, waardoor hij zijn zoveel oudere collega niet altijd kon volgen. Het gebeurde maar al te vaak dat hij De Cock niet begreep en aarzelend tastte naar diens ware bedoelingen. Dat ergerde hem… dat ergerde hem meer dan de sarcastische toespelingen die — zo wist hij — de oude speurder slechts lanceerde om hem te prikkelen zijn verstand te gebruiken. 'Maar,' zei hij aarzelend, 'hoe wist je dat je de fles met tonicum hier zou vinden?'
De Cock schudde het hoofd. 'Ik wist het niet,' zei hij traag. 'Ik had alleen een angstig vermoeden en hoopte vurig dat de oude man nog niet van het tonicum had gedronken. Vandaar die dolle rit. Het vermoeden dat de oude Zorghdrager het tonicum had, was echt geen slag in de lucht. Het lag een beetje in de lijn.' 'In de lijn?'
De Cock knikte voor zich uit. 'De oude Zorghdrager was een voyeur, een ordinaire gluurder, die stiekem in de beslotenheid van zijn eigen woninkje van verre genoot van Delszsens amoureuze avonturen. Zoals we weten was Alex Delszsen nogal vertrouwelijk met de oude Zorghdrager. Hij zal hem zeker van het tonicum hebben verteld en vermoedelijk de stimulerende werking daarvan danig hebben overdreven. Zei van Marle niet: "hij verwachtte er wonderen van"?' Vledder glimlachte triest. 'Dat zei hij.' De Cock gebaarde met zijn wijsvinger voor zijn neus. 'Kijk,' zei hij aarzelend, 'het feit dat de oude Zorghdrager na de dood van Alex de onderjurk van Ella Rosseling uit diens kamer weghaalde, bracht mij aan het denken. Het leek zo zinloos. Wat moest een oude man met een zwart zijden onderjurk met kant? Wat moest hij ermee? Zo ogenschijnlijk niets. Tenzij hier sprake was van identificatie.' Vledder keek hem niet-begrijpend aan. 'Identificatie?' De Cock knikte heftig. 'De oude Zorghdrager, zo begreep ik, spiegelde zich aan het seksuele gedrag van Alex Delszsen. Het was voor hem een voorbeeld… een onnavolgbaar voorbeeld, want de oude bezat natuurlijk niet meer het vermogen van de jeugd.' De Cock streek met zijn hand door zijn grijze haar. 'Misschien kun je je herinneren dat ik aan hem vroeg of hij buiten de onderjurk na de dood van Alex nog andere dingen uit diens kamer had weggehaald. De oude ontkende dat, maar ik had toen al het gevoel dat hij niet de waarheid sprak. Pas toen Van Marle van het tonicum vertelde, begreep ik wat de oude Zorghdrager had weggenomen.'
Vledder slikte iets weg. 'Het tonicum,' zei hij toonloos, 'het met parathion vergiftigde tonicum.'
De Cock knikte. Hij pakte de fles aan het uiteinde van de hals vast en tilde haar omhoog. 'Stimulerend,' las hij van het etiket, 'opwekkend, schenkt nieuwe levenskracht.' Ze staarden beiden naar het lijk. Het grijnsde onafgebroken.
Een enkel telefoontje naar de officier van dienst bracht de gerechtelijke meute op dreef. Ze waren er allen binnen een halfuur: politiechefs in alle gradaties, officieren van justitie, andere ambtenaren van het openbaar ministerie, leden van de rechterlijke macht, deskundigen. Ook Bram van Wieligen, de fotograaf, en Ben Kreuger van de Dactyloscopische Dienst waren er. Zij werkten.
In een mum van tijd was het smalle kamertje propvol. Alleen dokter Rusteloos, de oude patholoog-anatoom, zeer deskundig lijkensnijder, ontbrak nog. Maar hij was al op weg naar het sectielokaal.
De Cock stond wat terzijde, glimlachte vriendelijk tegen de heren en luisterde welwillend en met geveinsde aandacht naar de meest dwaze suggesties. Hij kende de leden van de meute en wist in welke plooi hij zijn gezicht moest houden. Terwijl de heren zich nog verdrongen, verschenen er twee ijzige broeders van de Geneeskundige Dienst. Ze wurmden zich zonder veel plichtplegingen door de opeengehoopte autoriteiten en bonden de oude Zorghdrager zwijgend op een brancard. De manier waarop zij daarna het lijk van de oude man langs steile trapjes manoeuvreerden, getuigde van een rijke ervaring en veel vakmanschap. De Cock gaf Vledder een wenk. Onopgemerkt verlieten ze het gewoel. Buitengekomen zoog De Cock zijn longen vol frisse lucht. Hij was blij dat hij weer op straat stond. De atmosfeer boven in het kleine kamertje was bepaald benauwend. Hij stak de weg over en liep naar de wallenkant. Daar bleef hij staan. Met zijn handen in de zakken van zijn broek, het voorhoofd vol diepe rimpels, keek hij over het troebele water naar de andere kant van de gracht. Achter de ramen van het studentenhuis zag hij vage schimmen, onherkenbaar van die afstand. 'Dispuut Hora ruit.'
Vledder stond naast hem. 'De tijd verstrijkt,' vertaalde hij. De Cock klemde zijn lippen op elkaar. 'Zo is het,' zei hij verbeten. 'We zullen de luitjes van het dispuut eens gaan vertellen dat ze naar een ander factotum moeten omzien.'