Voor mijn ouders
Qui craint de souffrir, il souffre déjà de ce qu’il craint
Non, rien de rien
Non, je ne regrette rien
Ni le bien qu’on m’a fait, ni le mal
Tout ça m’est bien égal
Non, rien de rien
Non, je ne regrette rien
C’est payé, balayé, oublié
Je me fous du passé
‘Mamaa, mamaa!’
De langgerekte kreet klonk scherp en doordringend. Hij overstemde met gemak het gesnerp van de boormachine. Hugo Vermast draaide zich gepikeerd om. Aan de andere kant van de weide zwaaide Tine met een tak. Ze leek nog het meest op een bonte schim in een zee van geelgroen gras.
‘Mamaa, mamaa!’
Ook Joris keek even op. Zijn zusje danste alsof ze door een horzel was gestoken. Dat deed ze vaker als mama niet onmiddellijk kwam opdagen. Joris trok zich daar niets van aan. Hij ging rustig door met het tellen van de schroeven. Op de doos stond dat het er honderd moesten zijn.
Toen Tine bleef schreeuwen, schakelde Hugo de boormachine uit. Met beide handen wreef hij het aangekoekte stof uit zijn ogen. De vuile vegen vormden een streepjespatroon op zijn wangen. Hij zag eruit als een Amerikaanse marinier uit een goedkope oorlogsfilm. Nu zag hij haar scherper. Zo te zien was er niets aan de hand. Zijn dochter was een hyperactief kind. Het was niet de eerste keer dat ze moord en brand schreeuwde als ze haar zin niet kreeg.
Leen lag te zonnen in een ligstoel met een schijfje van Bart Kaëll in haar draagbare cd-speler. De derde noodkreet van Tine bereikte haar tussen twee nummers door. Ze rukte de koptelefoon van haar hoofd en haastte zich naar de plek van het onheil.
Hugo schudde het hoofd toen hij zijn vrouw zo blootsvoets door het stugge gras zag rennen. Straks trapte ze nog in een glasscherf en kreeg hij daar weer de schuld van. Op het ogenblik dat ze zich bezeerde, zou hij eerst vloeken en daarna verband en ontsmettingsmiddel halen. Vijftien jaar huwelijk hadden hem volgzaam gemaakt. Vrouwen hielden van dat soort van onderdanigheid. Een gewapende vrede was altijd leefbaarder dan een uitputtende oorlog.
Toch kon hij niet echt klagen. Veel andere mannen hadden het slechter getroffen. Leen was op haar achtendertigste nog steeds een aantrekkelijke meid. Ze zag er beeldig uit in haar nauwsluitend badpak. Twee zwangerschappen hadden haar figuur nauwelijks aangetast en daar waren de collega’s best jaloers op.
‘Mama, kijk wat ik gevonden heb.’
Tine hanteerde het bot alsof het een tamboerstok was. Dat had ze op de kermis gezien. Ze was trots op haar trofee. Leen keek vol afgrijzen naar het scheenbeen en naar de put. Ze pakte Tine bij de hand en probeerde haar het bot te ontfutselen.
‘Dat is een vies ding, Tine. Kom, geef het aan mama.’
‘Nee, het is van mij.’
Zoals zoveel moderne moeders drong Leen niet langer aan. Ze nam Tine vast en sleurde haar mee.
‘Dat zal papa niet prettig vinden.’
Het meisje begon hartverscheurend te huilen. Ze wist dat papa haar dan met rust liet.
Hugo herkende het gekrijs. Leen zou dat varkentje wel wassen, dacht hij. Hij nam zijn boormachine en drukte de knop in. Joris reikte hem een schroef aan. Hugo knipoogde naar zijn zoon. Zoveel herrie om een tak. Zij hadden wel wat beters te doen.
Guido Versavel trof Van In aan in de gloednieuwe keuken van het politiecommissariaat. Het gebouw dateerde uit de jaren zeventig en werd door de beleidsmensen modern genoemd. Na vier schuchtere petities van het voetvolk – iedere burgemeester had er een in ontvangst genomen – had men er zes maanden geleden eindelijk een keuken laten installeren. Veel meer dan een goedkope magnetron en een tweedehandse koelkast stond er niet, maar dat moest voldoende zijn om het moreel van de manschappen op peil te houden.
Van In lepelde het laatste restje van zijn vruchtensalade naar binnen. Hij zag er niet echt gelukkig uit.
‘Smakelijk,’ grinnikte Versavel.
Van In schoof de tupperwaredoos opzij.
‘Vanavond staat er kabeljauw op het menu. Gekookte vis. Mijn God. Ik mag er niet aan denken.’
‘Je mag blij zijn dat Hannelore voor je zorgt. Volgens mij ben je al vijf kilo afgevallen.’
Van In trok het overhemd dat om zijn lijf slobberde strak. De voorbije drie maanden was hij door een hel gegaan: cornflakes, vis, groente, fruit, water en af en toe een glaasje wijn. Zelfs de sigaretten had ze gerantsoeneerd. Híj was toch niet zwanger!
‘Ik denk dat je die maar beter in de wagen opsteekt,’ zei Versavel met gespeeld medeleven toen Van In voorzichtig een sigaret uit zijn borstzak opdiepte. ‘Er is net een code één binnengelopen.’
Van In maakte een afwerend gebaar en borg de sigaret zorgvuldig op alsof het een kostbaar kleinood gold.
‘Had je me dat geen vijf minuten vroeger kunnen melden? Dan had ik die vuile troep niet hoeven op te vreten.’
‘Dat had gekund,’ glimlachte Versavel sardonisch. ‘Maar je weet toch dat ik je niet durf te storen tijdens de maaltijd.’
Ze liepen de trap af: Versavel monkelend, Van In sakkerend. Voor een keer was Van In niet buiten adem toen ze beneden kwamen.
Zelfs een uit zijn voegen barstende stad als Brugge kan nog pronken met een paar lapjes ongerepte natuur. In het gebied tussen Sint-Andries en Varsenare vindt men plekjes die projectontwikkelaars blijkbaar over het hoofd hebben gezien. Het gerestaureerde boerderijtje van de familie Vermast was een van die oases. Om het te bereiken moesten Van In en Versavel een zandweg inslaan, die het predikaat ‘private weg’ mocht dragen. Het roestbruine pannendak stak nauwelijks uit boven de weelderige meidoornhaag, die de heerlijkheid als een groen vierkant omzoomde.
Het hek stond open en dus reed Van In het erf op. Het decor zag er in ieder geval erg romantisch uit: gezandstraalde bakstenen, antieke pannen, witgekalkte muren en de geur van duizend varkens bij de buurman. Welke overwerkte sterveling droomt vandaag de dag niet van een eigen stulpje op het platteland? O tempora, o mores. In de jaren zestig, toen iedereen bij beton en aluminium zwoer, viel dit soort geitenstallen onherroepelijk ten prooi aan nietsontziende slopers. Nu maakten handige jongens gebruik van het trendy cocoonsyndroom. De moderne mens had nood aan afzondering, een plek waar hij zich kon uitleven. Een krot met een plasje water in de kelder werd in advertenties aangeprezen als een uniek landgoed met een natuurlijke bron. Een lekkend dak en rottend schrijnwerk heetten authentiek.
‘Mijnheer Vermast. U hebt ons gebeld, neem ik aan.’
Hugo knikte. Het contrast tussen zijn bleke huid en de zwarte strepen op zijn gezicht bezorgde hem een grimmige uitdrukking.
‘Inderdaad, mijnheer. Mijn vrouw is helemaal van streek.’
‘Hebt u het skelet gevonden?’ vroeg Van In nogal bruusk.
Versavel monsterde de schrale man. Vermast had een pezig lijf, jammer van de holle rug en de ingezakte borstkas.
‘Mijn dochter heeft de beenderen opgegraven.’
Vermast wees naar de overkant van de weide. Een hoopje aarde markeerde de vindplaats.
‘Sinds we aan het verbouwen zijn, wil ze papa graag een handje helpen. U weet hoe kinderen zijn. Ze apen alles na.’
Vermast lachte zenuwachtig. Hinniken is een betere omschrijving voor het gorgelende geluid dat hij produceerde. Van In reageerde niet. Hij mocht er niet aan denken dat hij straks ook met een kleine wijsneus zat opgescheept.
‘En u weet zeker dat het geen schapenknoken zijn.’
Het zou niet de eerste keer zijn dat stadsmensen alarm sloegen omdat ze bij het omspitten van hun tuin op een hoop dierlijke botten gestuit waren.
Vermast hapte naar een antwoord als een vis op het droge.
‘Ik denk het niet…’
Van In en Versavel wisselden een blik van verstandhouding.
‘U weet het dus niet zeker.’
‘Mijn vrouw is verpleegkundige. Zij dacht dat…’
‘Dan zal het wel goed zijn, mijnheer Vermast. Ik veronderstel dat uw vrouw het verschil kent tussen mensenknoken en schapenbotten.’
Hoewel Van In zijn stem redelijk overtuigend liet klinken, was hij niet zo zeker van wat hij zei. Over de medische stand circuleerden de laatste tijd de meest waanzinnige verhalen.
Vermast haalde opgelucht adem. Stel je voor dat Tine het skelet van een schaap had opgedolven en dat hij daarvoor de politie had gebeld.
‘Persoonlijk had ik natuurlijk liever gehad dat het schapenknoken waren,’ zei Van In. ‘Dat zou ons een boel paperasserie bespaard hebben.’
Vermast beaamde die stelling met een gelaten glimlach. Met mensen van de politie kon je maar beter op je hoede zijn.
‘Dat moeten we dan maar eerst even verifiëren, mijnheer Vermast. Ik stel voor dat we het corpus delicti van dichtbij gaan bekijken.’
Vermast bleef besluiteloos staan. ‘Corpus delicti, mijnheer?’
‘Het skelet, mijnheer Vermast,’ verduidelijkte Versavel minzaam.
Hannelore Martens stoof het erf op met de allures van een op hol geslagen rallypiloot. De frêle Twingo gedroeg zich echter voorbeeldig. Het opgefokte karretje kwam op minder dan twee meter van het gezelschap piepend tot stilstand. Hannelore trok de handrem aan en wipte fluks uit de wagen. Ze droeg een mouwloze witte zomerjurk en platte sportschoenen zonder sokken. Toen Van In haar zo zag, kon hij moeilijk geloven dat ze al meer dan vijf maanden zwanger was.
‘Goedemiddag, allemaal.’
Hannelore omhelsde Van In. Haar zoen deed hem tintelen. Mijn God, wat voelde ze heerlijk fris aan. Daarna zoende ze Versavel op de wang. De brigadier nam de kus welwillend aan. Er waren van die momenten waarop hij liever hetero was geweest.
‘En gedraagt hij zich een beetje?’
Vermast keek het drietal verbijsterd aan.
‘De vruchtensalade smaakte voortreffelijk en hij verheugt zich op vanavond, nietwaar Pieter?’
Van In maakte een knorrend geluid. Versavel was erger dan zijn schoonmoeder. De brigadier liet immers geen gelegenheid onbenut om Hannelore in haar duivelse plannen te steunen. Liefde is eten wat zij eet, dacht Van In bitter. Op dit ogenblik had hij zijn ziel geofferd voor een portie vettige frieten.
Toen Hannelore merkte hoe Vermast het tafereel met grote ogen gadesloeg, stelde ze zich officieel voor.
‘Hannelore Martens, substituut van de procureur des Konings. Ik ben belast met het onderzoek.’
Vermast veegde zijn bezwete hand schoon aan zijn groezelige short.
‘Aangenaam, mevrouw.’
Haar hand voelde droog en koel aan.
‘We waren net van plan het stoffelijk overschot te gaan bekijken,’ zei Van In. ‘Volgens mevrouw Vermast gaat het wel degelijk om menselijke resten.’
‘Oké,’ zei Hannelore.
Hoewel het vooruitzicht van een confrontatie met een skelet haar met enige afschuw vervulde, was ze niet van plan dat te laten blijken.
Leen Vermast zat wezenloos met de kinderen op een bank voor de boerderij. Na veel dreigementen en smeekbeden was ze er eindelijk in geslaagd het scheenbeen uit Tines handen te wrikken. Het rafelige bot lag voor haar op de grond. Tine zat met roodomrande ogen te mokken. Joris telde onverstoorbaar schroeven. Het scheenbeen interesseerde hem niet. Hij kwam twee schroeven tekort en deze anomalie eiste al zijn aandacht op.
Leen glimlachte naar Hannelore. De vrouw van Vermast was duidelijk in de war. De gedachte dat iemand in haar tuin begraven lag, vervulde haar met afgrijzen. Volgens Hannelore stond zij op het punt in te storten.
‘Ik kom direct,’ riep ze de mannen na.
Van In zag hoe Hannelore zich over de vrouw van Vermast ontfermde. Eigenlijk vond hij het beter zo.
‘Dit is duidelijk geen schaap.’
Versavel wees naar de schedel die half onder het zand stak. Vermast knikte ijverig. Hij vond de oudere politieman best sympathiek. Van In gaf geen commentaar. Hij sprong in de kuil. Ongelooflijk wat een kind met een spade kon aanrichten, dacht hij. De put was minstens een meter diep.
‘Heeft uw dochter dit in haar eentje uitgegraven?’
Vermast hinnikte opnieuw. Zo lachte hij blijkbaar altijd als hij zenuwachtig was.
‘Natuurlijk niet, commissaris. Ik had zand nodig om mortel te maken en dat is hier rijkelijk voorhanden. Ik heb de put gegraven. Maar zoals u allicht weet, spelen alle kinderen graag met zand.’
De put was een geschenk uit de hemel. Tine sleet soms uren in de geïmproviseerde zandbak en dan had niemand last van haar.
Van In knielde neer. Als een volleerd archeoloog veegde hij het opdrogende zand van de schedel. Versavel fronste het voorhoofd.
‘Leo is onderweg,’ zei hij bezorgd.
Van In staakte de opgraving. Versavel had gelijk. Dit was een klus voor de experts van de gerechtelijke politie. Hij klom voorzichtig uit de put. De uigele schedel glansde in het felle zonlicht. Van In vroeg zich af of iemand ooit zijn doodshoofd op die manier zou bekijken.
‘Zal ik het graf laten afbakenen?’
Versavel gebruikte met opzet het woord ‘graf’. Het mocht ouderwets klinken, maar hij vond dat doden respect verdienden.
‘Ja, doe dat maar, Guido. Want anders krijgen we trammelant met de mannen van het parket.’
Versavel liep naar de politiewagen. Net als Hannelore leek hij immuun voor de zinderende najaarshitte. Zijn kreukvrije overhemd vertoonde nauwelijks enig spoor van transpiratie. Van In daarentegen voelde zijn onderbroek tegen zijn billen plakken en dat vond hij allesbehalve prettig.
Nu ze alleen waren, stond Vermast er een beetje verweesd bij. Moest hij iets zeggen of was het beter dat hij zijn mond hield? Van In vond de stilte ook maar niets.
‘Merkwaardige ontdekking, vindt u niet, mijnheer Vermast? Ik hoop alleen maar dat het uw schoonmoeder niet is, want in dat geval hoeven we de moordenaar niet ver te zoeken.’
Deze keer hinnikte Vermast niet. Zijn schoonmoeder vermoorden zou stom zijn. Het kreng betaalde immers de helft van hun hypotheek.
Ze arriveerden allemaal tegelijk: Leo, Rudy Degrande van de technische recherche, de wetsdokter en vier agenten van de Brugse politie. Het erf leek plotseling op het parkeerterrein van een goedbeklante supermarkt.
Na het uitwisselen van de obligate beleefdheidsformules ging Leo aan de slag. De Nikon zoemde als een bij boven een jasmijnenveld. De kleine, bolle gerechtsfotograaf maakte veertig opnamen in minder dan tien minuten. Daarna daalde de wetsdokter af in het graf.
Alexander De Jaegher was een bekende Bruggeling. Dat dacht hij tenminste. De wetsdokter hield er een druk sociaal leven op na. Hij was voorzitter van diverse culturele verenigingen en promotor van een lokale carnavalsvereniging. De Jaegher was mager en knokig, een gesteldheid die niet strookte met het imago van uitbundige Bourgondiër dat hij zich tot elke prijs wilde aanmeten. De Jaegher zocht naar erkenning in een milieu dat het zijne niet was. Zijn reputatie als arts stelde niet veel voor. Vijftien jaar geleden was hij na een ernstige beroepsfout bijna geroyeerd uit de Orde der Geneesheren. Een baan bij het parket leek op dat moment een zinvol alternatief. Daar kreeg hij alleen lijken voorgeschoteld, wat de kans op een tweede fout aanzienlijk verkleinde.
Van In liet zijn blik rusten op de kalende knikker van De Jaegher. Het ene skelet betast het andere, dacht hij vrolijk.
‘Dit zijn ontegenzeggelijk menselijke resten,’ declameerde De Jaegher op een academisch toontje.
Hij nam de schedel in zijn handen en liet het doodshoofd als een goedkope trofee aan zijn toehoorders zien. Versavel keek de andere kant op. Van sporenonderzoek had de wetsdokter na al die jaren nog altijd geen kaas gegeten. Een dergelijke onprofessionele aanpak had al vaker belangrijk bewijsmateriaal onbruikbaar gemaakt. Geen wonder dat het publiek geen vertrouwen meer had in de werking van het gerecht. Rudy Degrande dacht blijkbaar hetzelfde als Versavel. Hij troostte de brigadier met een knipoog.
Van In reageerde met een onderdrukt gilletje op de por tussen zijn ribben. De Jaegher keek verstoord in zijn richting, maar toen hij Hannelore in het oog kreeg, gleed er een brede glimlach over zijn lippen.
‘Ach, u bent het, mevrouw de substituut. Ik wist niet dat u al ter plaatse was.’
Hannelore bleef op een veilige afstand van de put.
‘Kunt u ons iets vertellen over de doodsoorzaak, dokter?’
De Jaegher was niet groter dan een meter zestig. Zoals hij daar in de put stond, leek hij op een bewegend borstbeeld.
‘Nee, mevrouw.’
De Jaegher legde de schedel op de rand van de kuil. Hannelore had de indruk dat de holle oogkassen van het doodshoofd haar aanstaarden. Of was het De Jaegher die onder haar jurk probeerde te gluren?
‘Volgens mij zijn er de visu geen indiciën die me toelaten een gefundeerde conclusie te formuleren. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of het slachtoffer al dan niet een natuurlijke dood is gestorven.’
Van In trok een scheve smoel. Versavel verborg een opborrelende glimlach achter zijn hand.
‘U bedoelt dat ik op het autopsierapport moet wachten.’
‘Inderdaad, mevrouw.’
‘En wanneer mag ik uw rapport verwachten, dokter?’
Het was waarschijnlijk de eerste keer dat iemand De Jaegher die vraag stelde. De arme wetsdokter hapte naar adem.
‘Dat kan een paar dagen duren, mevrouw. Wat dacht u van het begin van volgende week?’
‘Het is vandaag pas maandag,’ reageerde Hannelore teleurgesteld.
De Jaegher keek opgelaten om zich heen.
‘Ik doe mijn best om het postmortaal onderzoek tegen het eind van de week af te ronden,’ zei hij met een verstorven grijns.
Hannelore beloonde hem met een stralende glimlach.
‘Dat is fijn, dokter.’
Ze draaide zich om en liep naar de boerderij. Zelfs Van In stond verstomd van haar optreden.
‘Hoe laat is het nu?’
Versavel keek op zijn polshorloge.
‘Tien voor halfvijf.’
Van In nam met tegenzin een slok van het mineraalwater. Tot overmaat van ramp zat er geen prik meer in. Dat kon ook niet anders. Het glas stond al ruim een kwartier in de brandende zon. Hannelore kon de pot op met haar dieet. Hij stak zijn hand op. De ober reageerde alert. Behalve Van In en Versavel zat er immers niemand op het terras.
‘Twee Perriers?’ vroeg hij gretig.
‘Nee, beste man. Voor mij een Duvel. Koud als het kan.’
Van In leunde voldaan achterover in een gammele rotanstoel. Hij kon zich perfect voorstellen hoe Alexander de Grote zich had gevoeld toen hij de gordiaanse knoop had doorgehakt.
‘Een geluk dat Hannelore dringend naar de rechtbank moest.’
Van In had een of andere stekelige opmerking verwacht.
‘Problemen, Versaveltje?’
‘Ik niet, Pieter. Maar als ze je straks op de weegschaal laat staan…’
Van In haalde de schouders op en kieperde het lauwe mineraalwater in het kurkdroge gras.
‘Skeletten doen me aan de woestijn denken, Guido. Bovendien is het twee weken geleden dat ik gezondigd heb. Ik verga van de dorst.’
Het klonk onsamenhangend, maar dat was Versavel van hem gewend. Iedere associatie die Van In maakte, leidde uiteindelijk naar een Duvel.
‘In de woestijn zijn de meeste mensen tevreden met water. Jij bent waarschijnlijk de enige Vlaming die zijn dorst met Duvel lest.’
‘Geen regel zonder uitzonderingen, Guido. Dat zou een flikker als jij toch moeten weten.’
‘En of ik dat weet,’ zei Versavel met een gemaakt hoog stemmetje. ‘Maar in jouw plaats zou ik alvast beginnen te oefenen voor het geval we straks de meerderheid vormen.’
Over de bediening viel niet te klagen. Binnen de minuut serveerde de ober een ijskoude Duvel en een parelende Perrier. Van In geneerde zich niet. Hij boorde zijn neus door de dikke schuimkraag en dronk. Versavel liet hem begaan.
‘Vermast hoeft zich in ieder geval geen zorgen te maken over zijn weide,’ zei Van In vrolijk. ‘Over een paar dagen is die netjes omgespit.’
‘Denk je dat er nog lijken liggen?’
‘Wie weet, Guido. De Europeanen krijgen stilaan de smaak te pakken. Seriemoordenaars zijn al een tijdje geen typisch Amerikaans fenomeen meer. Ik beklaag de mannen van het parket die nu de grond aan het omwoelen zijn.’
‘Ik niet,’ zei Versavel droog.
Ze schoten allebei in de lach.
Toen Yves Provoost de voordeur van zijn kantoor afsloot, rinkelde de telefoon. Met tegenzin draaide hij de sleutel weer om en stapte naar binnen.
Hoewel Provoost een middelmatig strafpleiter was, bezat hij een kolossale villa in Knokke, een flat in Cap d’Agde en een chalet in Oostenrijk. Zijn advocatenpraktijk was gehuisvest in een statig herenhuis aan de Groene Rei, de meest gekonterfeite plek van Brugge.
Provoost liep door de lange gang. Zijn voetstappen klonken hol in de hoge, smalle ruimte. In tegenstelling tot de rest van het huis vormde zijn kantoor een staalkaart van wat Italiaanse designers vandaag de dag in hun mars hebben: gladde tafels van gepolitoerd kersenhout, futuristische kasten zonder zichtbare deuren, zwartgelakte stoelen waarin niemand langer dan een kwartier kan verpozen en grillige lampstructuren die nauwelijks licht verspreiden.
‘Hallo, met Provoost,’ beet hij door de olijfgroene hoorn van een bijzonder plat telefoontoestel.
‘Yves, Lodewijk hier,’ klonk het zo mogelijk nog barser.
Provoost verstijfde. Als Lodewijk Vandaele snauwde, betekende dat meestal slecht nieuws.
‘We zitten met een probleem, Yves.’
‘Ik luister.’
‘Niet over de telefoon, Yves. Ga achter je computer zitten en wacht op mijn e-mail.’
Nog voor Provoost om uitleg had kunnen vragen, verbrak Vandaele de verbinding en liep naar zijn werktafel. In tegenstelling tot het kantoor van Provoost ademde Vandaeles werkkamer ouderwetse degelijkheid uit. Hier vond je niets anders dan eiken meubelen, koper, fluweel en negentiende-eeuwse doeken van sinds lange tijd vergeten meesters. De parelgrijze IBM-computer stond op een tafel in Lodewijk XVI-stijl. Het ding vloekte met de rest van het interieur als een hamburger in een driesterrenrestaurant.
Vandaele was een man van de oude stempel, wat echter niet betekende dat hij de moderne technologie schuwde. Als leerling van Machiavelli maakte hij gebruik van ieder middel dat zijn doel kon dienen. En als goed katholiek zou hij zonder verpinken zijn dochter aan een moslim hebben uitgehuwelijkt als die verbintenis hem enig voordeel had opgeleverd. Gelukkig had Vandaele geen dochter. Hij was bewust ongehuwd gebleven, want met vrouwen had je niets dan last.
Vandaele zette zijn computer aan en deponeerde het bericht in de elektronische brievenbus van Provoost. Daarvoor hanteerde hij een zogenaamde zware code, waarvan alleen Provoost de sleutel bezat.
Hoofdinspecteur Baert van de Brugse politie hoorde Vandaele door de gang sloffen. Hij kende de man al heel lang. Als jonge agent had hij hem ooit met een halfnaakte knaap op de achterbank van een geparkeerde auto betrapt. Na wat heen-en-weergepraat hadden ze de zaak als volwassen mensen geregeld. Vandaele had hem tienduizend frank betaald en daarmee was de kous af. Baert kende het klappen van de zweep. Hij wist dat als hij het smeergeld niet aanvaardde en toch een proces-verbaal opstelde, Vandaele gewoon iemand van het parket zou omkopen. In beide gevallen was de uitkomst voor de pedofiel dezelfde. Voor Baert scheelde het tienduizend frank en dat geld kon hij in die tijd best gebruiken. Toen hij een paar weken later Melissa leerde kennen, een vrouw die hem een klein fortuin kostte, trok hij zijn stoute schoenen aan en nam contact op met Vandaele in de hoop een definitieve afkoopsom te bedingen. De oude vos zwichtte echter niet voor de chantagepoging, maar stuurde hem evenmin met lege handen naar huis.
Hij stelde voor dat Baert als contactpersoon tussen hem en de politie zou fungeren. In ruil daarvoor ontving Baert per maand een vaste vergoeding. Voor riskante klussen of belangrijke informatie mocht hij op een behoorlijke bonus rekenen.
‘Verontschuldigt u mij dat ik u zo lang heb laten wachten. Ik moest even mijn nichtje bellen en u weet hoe vrouwen zijn,’ lachte Vandaele.
‘Geeft niets, mijnheer Lodewijk.’
Baert hoopte dat Vandaele over de brug zou komen, want zijn Melissa droomde al maanden van een breedbeeldtelevisie.
‘U weet dat ik uw loyauteit bijzonder op prijs stel, mijnheer Baert.’
Vandaele was ruim een meter negentig lang. Hij straalde gezag uit en zijn stentorstem had al menig tegenstrever geïmponeerd.
‘U vond mijn informatie dus nuttig?’
Vandaele tuitte zijn dunne lippen. Het roze mondje bezorgde Baert kippenvel. Diep in zijn binnenste haatte hij pedofielen.
‘Nuttig is wat overdreven, mijn beste Baert. Laten we het op interessant houden. Ik heb de boerderij al een hele tijd geleden verkocht. Als daar nu plotseling een skelet opduikt, is dat hoogstens een fait divers. U denkt toch niet dat…’
‘Natuurlijk niet, mijnheer Lodewijk.’
Baert slikte. Het skelet lag ook al een tijdje onder de zoden. Het nieuws had Vandaele duidelijk doen schrikken. Waarom was hij anders halsoverkop naar zijn werkkamer gevlucht toen Baert hem van de vondst op de hoogte had gebracht? Dat de oude echt in de war was, bewees de smoes van het dringende telefoontje naar zijn nicht. Die smoes was even doorzichtig als het negligé van Melissa.
‘Wat niet belet dat ik uw bezorgdheid op een passende wijze wil honoreren.’
Het gezicht van Baert klaarde op. Geld was het enige argument dat hem de mond kon snoeren. Vandaele haalde vier briefjes van tienduizend uit zijn portefeuille. Baert glunderde ongegeneerd. Morgen kreeg Melissa haar breedbeeldtelevisie. Wanneer hij straks thuiskwam en haar het goede nieuws vertelde, zou ze spontaan uit de kleren gaan. Misschien trok ze dan wel het kanten niemendalletje aan dat hij haar met Kerstmis cadeau had gedaan.
‘Dat is bijzonder royaal van u, mijnheer Lodewijk.’
Vandaele klopte hem vriendschappelijk op de schouder. ‘U houdt me toch verder op de hoogte, hoop ik?’
‘Dat spreekt vanzelf, mijnheer Lodewijk. Als er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, licht ik u stante pede in.’
Hannelore installeerde zich in de tuin, met haar benen omhoog en een glas gekoeld groentesap binnen handbereik. De laatste zonnestralen scheerden rakelings langs een stapelwolk. Het diffuse licht kleurde de witgekalkte muren van hun persoonlijke aards paradijs korengeel, alsof iemand een polaroidbril voor de zon had geschoven. Als ze het weerbericht mochten geloven, was dit de laatste zomerse dag.
Van In etaleerde ostentatief drie sigaretten op het tafelblad en nipte zuinig van de moezelwijn. Hij had recht op twee glazen.
‘Smaakt het?’
‘Goddelijk.’
In de verte klingelde de beiaard in sourdine. De wind kwam opzetten uit het zuidwesten. Straks kregen ze regen, zoals voorspeld.
‘Het dieet helpt in ieder geval.’
Hannelore genoot van haar nieuwe man. Van In zat in zijn onderbroek. De autoband rond zijn lenden was in drie maanden geslonken tot een slappe fietsband.
‘Dat merkte Versavel vanmorgen ook al op. Wat is de volgende stap? Een hond?’
Hannelore trok de wenkbrauwen op.
‘Een hond?’ vroeg ze verbaasd.
‘Dan kan je me ‘s avonds de straat op sturen. Dat scheelt weer een boel calorieën.’
Een plots opstekende rukwind deed de bladeren ritselen. Het leek wel het geluid van een ratelslang.
‘Als de kleine er straks is, zal je misschien blij zijn dat je de hond mag uitlaten.’
‘Wat bedoel je daar nu mee?’
Van In stak een sigaret op en genoot van de forse stoot nicotine. Hannelore schortte haar jurk op, pakte zijn hand en legde die op haar buik.
Wanneer ze zat, viel de welving beter op.
‘Ik zie commissaris Van In nog niet gauw een baby luieren,’ glimlachte ze. ‘Je zal me nog dankbaar zijn wanneer ik je met Fido op pad stuur.’
De associatie van haar gladde buik met een stel bevuilde babybillen temperde zijn opkomende lust.
‘Vanaf nu kunnen we de dagen aftellen, Pieter. Vanmorgen heb ik voor de eerste keer beweging gevoeld.’
Van In drukte zijn hand stevig op haar buik, maar hij voelde niets.
‘Ik vraag me af of al die emoties wel goed voor je zijn,’ sprak hij plotseling ernstig.
Dreigende wolken kleurden het gras donkergroen. De schemering won het langzaam van de tanende zon. Hannelore nam een slok van haar groentesap.
‘We leven niet meer in de Middeleeuwen, Pietertje. Het wordt heus geen monstertje omdat ik vandaag een doodshoofd heb gezien.’
‘In jouw toestand zou ik daar niet om lachen. Mijn moeder zei altijd…’
‘Onzin. Je hecht toch geen geloof aan die bakerpraatjes?’
Waarom gedragen mannen zich zo infantiel als hun vrouw zwanger is? dacht Hannelore. Zij deed tenslotte het werk. Voor de mannen was het letterlijk een fluitje van een cent.
Van In keek begerig naar de twee resterende sigaretten, die als krijtjes contrasteerden met het houten tafelblad. Hij nam er een en stak die vliegensvlug op.
‘Vroeger was alles eenvoudiger,’ zuchtte Van In. Hij inhaleerde diep, nam een teug van de wijn.
‘Je maakt je toch geen zorgen omdat je over een paar maanden je kind een schone luier moet aandoen?’
‘Ik wou dat we op een verlaten eiland zaten,’ zei Van In dromerig. ‘Weg rompslomp. Lekker cocktails slurpen, vis roosteren en de rest van de dag luieren op het strand.’
‘Het meervoud van luier is luiers, Pieter. Dit is de Vette Vispoort, de wijn is op en straks gaat het regenen.’
Boven het scharlakenrode pannendak pakten zich onweerswolken samen.
‘Weet je wat we doen,’ zei ze met een geheimzinnig lachje. ‘Als je binnen de maand de skelettenzaak oplost, trakteer ik op een reis naar Portugal.’
‘Dat meen je niet.’
‘Geloof je me niet?’
‘Dat wel. Maar heb je onlangs nog de stand van onze bankrekening nagekeken?’
‘Ik bewaar altijd een appel voor de dorst op mijn spaarrekening.’
‘Dat geld hebben we nodig voor de kleine,’ protesteerde Van In. ‘Het is trouwens helemaal niet zeker dat ik de zaak toegewezen krijg.’
‘Daar zorg ik wel voor, Pietertje.’
‘Geen sprake van.’
‘Zaak of geen zaak. Ik wil naar Portugal. Straks krijgen we de kans niet meer,’ zei ze beslist.
‘Je weet toch dat zwangere vrouwen wordt afgeraden met het vliegtuig te reizen, lieve.’
‘O ja?’
Hannelore stond op en trok langzaam haar jurk uit. Ze zag eruit als een model van Botticelli: sensueel, vruchtbaar, oervrouwelijk. Niets is mooier dan een aanstaande moeder.
‘Vliegen mag dus niet. Maar misschien heeft mijnheer wel zin om er thuis eens in te vliegen?’
‘Hanne toch,’ kreunde Van In.
‘Mijnheer heeft toch geen last van hoofdpijn, hoop ik?’
Hij trapte kordaat zijn halfopgerookte sigaret uit en dook bij haar in het gras. Hoog boven hun hoofd kwamen koude en warme luchtlagen met elkaar in botsing. De eerste donderslag rolde als een stuitende bowlingbal over de stad. Van In zweefde op een luchtkussen dat hem allerlei lieve woordjes toefluisterde. Hij voelde nauwelijks de zware regendruppels die als pijnloze projectielen openspatten op zijn rug.