Yves Provoost liep over het grindpad dat naar de villa van Lodewijk Vandaele leidde. Het vlakke land, waar Brel eertijds zijn hart aan had verpand, stond op het punt weg te glijden in een mistige slaap. Vanmiddag had Vlaanderen nog geleden onder een ondraaglijke hitte. Nu steeg de septemberkilte op uit het eeuwenoude kanaal. Wisselvallig weer is even onlosmakelijk verbonden met België als frieten en chocolade. De bomen bogen hun kruin alsof deze loze voorbode van een nakende herfst hun bladertooi bedreigde. Hier en daar tekende een flauwe rookpluim boven een geïsoleerde hoeve zich af tegen de gewatteerde hemel. Provoost huiverde. De korte fietsrit had hem geen deugd gedaan. Hij was tot op het bot verkleumd.
Brys had zijn steenkoolzwarte BMW voor de villa geparkeerd. Provoost lette op de nummerplaat. Brys volgde de mode. Hij had het ministeriële kenteken door zijn privénummerplaat laten vervangen, een tactiek die de meeste hoogwaardigheidsbekleders vandaag de dag toepasten. Op die manier vielen de excellenties minder op wanneer ze met honderd tachtig per uur over de autosnelweg scheurden.
‘Hallo, Yves. Kom vlug binnen. De avonden worden behoorlijk fris. Vind je niet?’
Lodewijk Vandaele begroette hem breedglimlachend. Provoost trok zijn jas uit en volgde zijn gastheer zwijgend naar de salon. In de open haard knetterden vier blokken eikenhout. De kostbare brandstof deed het vuur zachtjes loeien.
Brys stelde zich heel wat gereserveerder op. Meer dan een formele handdruk kon er niet van af. Provoost visualiseerde de koele begroeting door zo ver mogelijk van Brys plaats te nemen. Van de vriendschap van weleer bleef bitter weinig over. Beide mannen hadden alleen uit eigenbelang met deze confrontatie ingestemd. Vandaele was zich daar terdege van bewust. Hij probeerde de sfeer zo luchtig mogelijk te houden.
‘Ik denk dat we allemaal een borrel kunnen gebruiken.’
Zonder het antwoord van zijn bezoekers af te wachten, liep de oude aannemer naar de serveerboy, nam drie glazen en schonk ze vol. Vandaele was allesbehalve krenterig met de dure Exshaw.
‘Hier,’ zei hij halfgebiedend. ‘Daar zal je van opkikkeren. Wat een idee om met je fiets te komen.’
Provoost slokte de drank naar binnen als een giraf die na vier uur lopen eindelijk zijn drenkplaats heeft bereikt. In plaats van de cognac naar zijn mond te brengen, boog hij zich voorover en kantelde het glas in een onnatuurlijke hoek.
‘Je hoeft je geen zorgen te maken, Yves. Ik heb de zaak perfect onder controle. Johan heeft de procureur-generaal gebeld. Over een paar dagen is het onderzoek doodgebloed en kan iedereen weer normaal aan de slag.’
Brys knikte niet erg overtuigend toen Vandaele zijn richting uitkeek. Meester Lodewijk leefde in het verleden. De tijd dat een minister een procureur-generaal onder druk kon zetten, was definitief voorbij. De schandalen van het voorbije jaar hadden een onuitwisbare stempel op de justitie gedrukt. Dat kon hij meester Lodewijk natuurlijk niet vertellen. Die bleef ervan overtuigd dat iedere misdaad met de mantel der liefde kon worden toegedekt.
‘En wat gebeurt er met Aerts?’ vroeg Provoost.
Vandaele leunde met zijn elleboog tegen de schoorsteen. De intense hitte van het vuur deed zijn reumatische knoken goed.
‘Ik heb redenen om aan te nemen dat de vlucht van Aerts niets met de zaak te maken heeft,’ zei hij op een geruststellende toon.
Brys liet de Exshaw met een verveeld gebaar in zijn glas walsen.
‘Waarom denk je dat, meester Lodewijk?’
Vandaele glimlachte. Hij hield ervan om met ‘meester’ aangesproken te worden.
‘William ligt voortdurend met Linda overhoop. Hij is al tientallen keren bij haar weggelopen. Ik ben ervan overtuigd dat hij binnen een paar dagen weer opduikt.’
‘Ik vraag me af of de politie die mening zal delen,’ zei Brys stug. ‘Als ze Aerts met de Love in verband brengen, zal zijn vlucht vraagtekens doen rijzen.’
Vandaele zuchtte. Aerts vormde inderdaad de zwakste schakel en het zag er niet naar uit dat hij Provoost en Brys kon sussen met het argument dat de vlucht van Aerts een onschuldig fait divers was.
‘Ik vraag me af hoe onze Brugse politie erin zal slagen dat verband te leggen,’ merkte hij neerbuigend op.
Provoost dronk de rest van zijn glas in een teug leeg.
‘Ze hebben Van In op de zaak gezet,’ riposteerde hij vinnig.
‘Je bent toch niet bang van een politieagentje, Yves?’
Vandaele was er rotsvast van overtuigd dat de procureur-generaal Van In tot de orde zou roepen.
‘Onderschat de man niet,’ protesteerde Provoost. ‘Dat politieagentje ontziet niets of niemand. Ik moet jullie toch niet vertellen hoe hij destijds Degroof en Creytens heeft aangepakt?’
‘Degroof pleegde zelfmoord en Creytens werd afgemaakt door een op hol geslagen maffioso,’ reageerde Vandaele beslist.
‘Dat is dan heel toevallig. Het is in ieder geval merkwaardig dat als Van In zich met een zaak bemoeit, de schuldigen nooit voor de rechtbank komen.’
Brys knikte. Hij moest Provoost gelijk geven. Als West-Vlaming had hij destijds beide zaken van nabij gevolgd.
‘Kom, kom, Johan. Je gelooft toch niet dat een tweederangscommissaris het recht zomaar in eigen handen kan nemen.’
Vandaele voelde dat hij zijn greep op Brys en Provoost kwijtraakte.
‘Van In heeft geen poot om op te staan.’
‘Waarom heb je me dan gevraagd de procureur-generaal onder druk te zetten?’
Vandaele was even sprakeloos.
‘Ik vind dat we er rekening mee moeten houden dat de politie Aerts op het spoor komt,’ hield Brys koppig vol.
Zoals alle politici die al een eindje meedraaien, had Brys geleerd dat de menselijke factor de meest onbetrouwbare is. Vandaele kon Brys geen ongelijk geven. Aan de andere kant was hij niet van plan Aerts zonder slag of stoot op te geven.
‘Het is belangrijk dat we, als het tot een confrontatie komt, onze verklaringen op elkaar afstemmen. Het lijk werd trouwens op mijn eigendom gevonden. Technisch gezien ben ik medeplichtig aan doodslag.’
Er viel een beklemmende stilte, die plotseling werd gebroken doordat het bovenste houtblok in een regen van gensters op de rooster viel.
‘Alles hangt af van Aerts,’ hield Brys koppig vol. ‘Als hij zijn mond voorbijpraat, zitten we lelijk in de nesten.’
Provoost schonk zichzelf een nieuwe cognac in. De sterke drank werkte snel en genadeloos. Nog een slokje en hij was dronken.
‘Als het ooit zover komt, zorg ik ervoor dat Aerts definitief van het toneel verdwijnt,’ zei Vandaele vastbesloten.
Niemand kon hem verwijten dat hij niet had geprobeerd het vel van Aerts te redden.
Brys en Provoost beaamden het voorwaardelijke vonnis volmondig. Ze wisten dat de meester altijd woord hield.
‘Dan hoef ik eindelijk niet meer af te dokken,’ zuchtte Provoost.
Voor die lapsus was alleen de Exshaw verantwoordelijk. Vandaele fronste de wenkbrauwen. Brys bestudeerde de bodem van zijn glas.
‘Wil je dat nog een keer herhalen, Yves?’
Provoost wierp een veelbetekende blik naar Brys, maar die klemde de kaken opeen.
‘Aerts heeft ons al die jaren gechanteerd. De schoft zei dat hij over video-opnames van het incident beschikte.’
Vandaele gaf zijn comfortabele positie bij het haardvuur op, nam een sigaar en begon te ijsberen. Hij had een hekel aan mensen die hadden verzuimd hem op de hoogte te brengen.
‘En dat beken je nu,’ snauwde hij.
‘We wilden je niet in verlegenheid brengen,’ fluisterde Provoost. ‘Ik was ervan overtuigd dat hij ook jou chanteerde. Heeft Johan je dat niet verteld?’
Brys keek Provoost nijdig aan. Dat had mijnheer de advocaat nu niet moeten zeggen.
Vandaele rochelde als een oude mijnwerker. Daar had de sigaar niets mee te maken. Het waren de zenuwen die hem parten speelden. Dat Aerts het lijk tegen alle afspraken in op zijn grond had begraven, wilde hij door de vingers zien. De chantage daarentegen was onvergeeflijk.
‘Ik doe onmiddellijk het nodige,’ zei hij toonloos. ‘Onze William is een beetje te gretig geweest.’
Nu begreep Vandaele waarom Aerts halsoverkop was gevlucht. Hij wist donders goed dat de meester hem zou straffen.
Van In had twee emmers water nodig om Linda Aerts wakker te krijgen. Het was geen mooi gezicht. Linda leek op een natte kangoeroe. Ze begon als een bezetene door haar cel te hossen en uitte de meest afgrijselijke verwensingen.
Van In zat veilig aan de andere kant van de deur. Hij rookte de ene sigaret na de andere. Het was slechts een kwestie van tijd voor ze het point of no return bereikte.
Om het halfuur schoof hij het luikje open en wierp een blik in de cel. Tegen middernacht nam de frequentie van haar woedeaanvallen af. Naarmate het stiller werd, ging Van In vaker kijken. Linda zat ineengedoken op haar brits. Ze klappertandde. Om haar schouders hing een grove, stinkende deken gedrapeerd. In de vooravond had Van In een vrouwelijke politieagente gesommeerd te komen. Die had Linda’s natte kleren uitgetrokken. Het was niet de bedoeling dat de verdachte een longontsteking opliep.
Om halfdrie stuurde hij een jonge agent om sigaretten naar de nachtwinkel. De tijd begon te dringen. Dit was de enige nacht die hij kreeg om haar op de knieën te dwingen.
Van In stak een sigaret op, opende het luikje en blies een wolk rook naar binnen. Hun blikken kruisten elkaar gedurende enkele seconden. De prikkelende geur van de sigarettenrook deed Linda ontwaken uit haar lethargie. Ze sprong op als een kat waarvan de staart in de fik staat.
‘Geperverteerde mayonaisedraaier,’ schreeuwde ze. ‘Vuile matrakkenneuker, citroenmuil, aambeienklosser, lookworstenvreter, spaghettilul, kanarieverkrachter, tettenmakak, pisboom…’
Er kwam geen eind aan de verwensingen. Van In bleef rook in haar cel blazen en glimlachte. Die grijns was de druppel die de emmer deed overlopen. Linda stormde op de deur af, een scherpgepunte vinger in de aanslag. Van In zette een pas achteruit, ging in zijn stoel zitten en luisterde naar het gebonk op de deur. Dat hield ze tien minuten vol. Daarna stortte ze in. Ze barstte uit in een hysterische huilbui en gooide de deken op de grond. Als Van In nu naar binnen ging, riskeerde hij een onmiddellijke schorsing. Geen enkele hoofdcommissaris zou hem dekken als bewezen werd dat hij langer dan tien seconden met een naakte vrouw alleen in een politiecel had vertoefd.
Carine Neels reikte Linda haar kleren aan. Die had ze zo goed en zo kwaad als dat ging boven een elektrisch kacheltje gedroogd. De kleren voelden nog klam aan, maar Linda protesteerde niet. Haar recente woede-uitbarsting had haar volledig leeggezogen. Ze kleedde zich aan als een zombie. De schokbehandeling had haar tijdsbesef compleet in de war gestuurd. Hoelang zat ze hier al opgesloten? Wanneer mocht ze naar huis?
‘Mevrouw is klaar, commissaris,’ zei Carine toen Linda volledig aangekleed was. ‘Wilt u dat ik nog even blijf?’
Ze stelde die vraag uit bezorgdheid. Haar aanwezigheid kon de commissaris een boel narigheid besparen.
‘Ik kan je hulp best gebruiken, juffrouw Neels.’
Carine knikte. Ze vond het prettig dat Van In haar tutoyeerde. Ondanks de roddels die over de commissaris circuleerden, vond ze hem best een toffe kerel.
Van In haalde diep adem. Hij nam niet graag een jonge agente in vertrouwen. Veel keus had hij echter niet. Het was kwart over vier. De tijd drong.
‘Maar dan moet je me plechtig beloven dat alles wat je nu zal horen en zien strikt confidentieel is.’
Haar hart bonsde. Toen ze nog studeerde, had ze ooit een joint gerookt. Het tintelende gevoel dat van haar ruggengraat naar haar nek kroop, was minstens even lekker.
‘Dat spreekt vanzelf, commissaris.’
Van In glimlachte. Het meisje was zo groen als een biljartlaken en in deze situatie was dat eerder een voordeel dan een nadeel.
‘Mevrouw Aerts beschikt waarschijnlijk over informatie die onontbeerlijk is voor een goede afwikkeling van het onderzoek. Begrijp je dat, juffrouw Neels?’
Natuurlijk begreep ze dat. Ze volgde de zaak van het skelet op de voet.
‘Noem me gerust Carine,’ fluisterde ze samenzweerderig.
Benson im Himmel. Daar gaan we al, dacht Van In bitter.
Linda liep gewillig mee naar kamer 204. In haar ogen sluimerde wanhoop. Haar zelfvertrouwen had een flinke knauw gekregen. De gedwongen onthouding begon zijn tol te eisen en de drankduivel zette meedogenloos zijn laatste offensief in. Als Van In haar nu had verteld dat ze voor zes maanden de gevangenis in ging, had ze hem onvoorwaardelijk geloofd. Ze werd bijna gek van die gedachte, want iemand opsluiten is het ergste wat je een medemens kan aandoen.
Van In bood Linda een stoel aan. Ze bedankte hem daar bijna voor. In vaktermen werd die reactie het Helsinki-syndroom genoemd. Het begrip was in de jaren zeventig uitgevonden, toen gijzelingen om de haverklap het televisiescherm teisterden. Psychologen hadden geconstateerd dat bij gijzelingen na verloop van tijd een soort vriendschappelijke band ontstaat tussen de gegijzelden en de gijzelnemers. Twintig jaar geleden duurde het een aantal dagen voor zo’n bijzondere relatie tot stand kwam, maar in onze instantmaatschappij ging alles uiteraard veel sneller.
Linda ging zitten. Ze boog het hoofd, legde haar handen in haar schoot, als een Russische boerin die na een zware dagtaak thuiskomt en verpozing zoekt. Carine Neels stond achter haar in de houding, als een schildwacht. Het tafereel kreeg daardoor iets Oost-Europees. Er ontbrak alleen nog een leren jas en een priemende bureaulamp.
‘Mevrouw Aerts,’ zei Van In zoet. ‘Ik vrees dat ik u nog een paar vragen moet stellen.’
Linda reageerde nauwelijks. Ze was doodsbang. Ze herinnerde zich een film waarin de vrouwelijke bewaakster zich plotseling tot een bloeddorstige sadiste had ontpopt.
‘Ik wil weten welke mensen uw man zo allemaal naar het buitenverblijf van mijnheer Vandaele escorteerde.’
Linda sloeg de ogen op. William had haar altijd op het hart gedrukt dat ze nooit namen mocht noemen.
‘Daar heb ik me nooit mee bemoeid.’
‘Kom, kom, mevrouw Aerts. Alle speciale gasten van mijnheer Vandaele ontmoetten elkaar in de Cleopatra en daar staat u achter de bar.’
Vroeger, toen de heren nog een stevige brok vlees apprecieerden, was ze zelf een graaggeziene courtisane in de Love. Maar sinds de meeste mannen op gecapitonneerde skeletten vielen, had William haar tot barmeid gedegradeerd.
‘Dat is mogelijk,’ zei ze een beetje zelfverzekerder. ‘Ik zorgde voor de drankjes. Om identiteitskaarten heb ik nooit gevraagd. Naar verluidt is dat de taak van de politie.’
Carine snoof verontwaardigd. Dat mens had lef, zeg.
‘Natuurlijk, mevrouw.’ Van In legde bewust de nadruk op dat laatste woord. ‘Maar maak me niet wijs dat er geen vaste gasten over de vloer kwamen, van wie u de namen wel kende.’
Linda schudde koppig het hoofd. ‘Dat moet u aan mijn man vragen. Als u hem tenminste vindt.’
‘Mooi,’ zei Van In ijzig.
Hij leunde achterover in zijn stoel, trok een lade open en haalde een fles whisky en een glas boven.
‘Dan zit er niets anders op dan u terug naar uw cel te sturen.’
Het klokken van de whisky in het glas had op Linda hetzelfde effect als een bloedzakje op een pas ontwaakte vampier. Haar neusvleugels trilden. Ze moest zich beheersen om niet te kwijlen.
Van In zette het glas aan zijn lippen en nam een slok. Als dit geen excuus was om het gebruik van een borrel tijdens de diensturen te rechtvaardigen, wist hij het ook niet meer.
‘Ook een slaapmutsje, mevrouw Aerts?’
Carine trok haar wenkbrauwen op. Was de commissaris gek geworden?
Linda keek begerig naar de fles Haig. Van In nam een tweede glas uit de lade en schonk het halfvol. Hij stak een sigaret op en legde het pakje in het midden van zijn bureau. Linda stortte zich als een duikeend op de sigaretten. Carine greep haar arm beet, maar Van In gebaarde dat ze die moest loslaten. In zijn linkerhand hield hij een aansteker.
‘Vuurtje, mevrouw Aerts?’
Hij liet haar het vlammetje zien. Linda hield de nutteloze sigaret in haar bevende hand. Dit hield ze niet langer vol. Wat kon het haar schelen. Half Brugge wist wie de Cleopatra frequenteerde. En wat zich in de Love had afgespeeld, was toch geen misdaad.
‘Yves Provoost kwam er om de veertien dagen.’
‘De advocaat?’
‘Wie anders?’ reageerde ze pinnig.
Van In schoof de whisky dichterbij. Linda graaide naar het glas en dronk het in twee teugen leeg.
‘Dat was toch niet zo moeilijk, mevrouw Aerts.’
Van In reikte haar de aansteker aan en schonk een tweede borrel in. Daarna nam hij pen en papier. Naarmate het peil van de drank in de fles zakte, groeide de lijst met namen.
‘Tiens, Alexander De Jaegher. Wie had dat verwacht?’
‘Dokter Pijpen’ zei Linda smalend. ‘Die kwam soms twee keer in de week.’
Een halfuur later had Van In twee kwartovellen volgekrabbeld. Hij begreep meteen waarom Vandaele destijds een elektrisch hek had laten installeren. Sommige ‘cliënten’ van de Love waren zo bekend dat discretie van het allergrootste belang was. Snel en ongezien binnen- en buitenrijden was een onontbeerlijke voorwaarde om de privacy van de beroemdheden te kunnen garanderen.
Van In stak het Zand over. Het plein baadde in een onaards licht. De open vlakte, bezaaid met smeedijzeren lantaarns, deed hem denken aan een schilderij van Delvaux. Die associatie klonk zo gek nog niet, want vroeger stond hier het station en de naakte vrouw sliep nu haar roes uit in een cel om de hoek. Een koele oostenwind deed hem huiveren. Van In stopte zijn handen diep in zijn zakken en trotseerde met gebogen rug de koude herfstbries. Hij had in zijn leven al menige nacht overwonnen en geleerd dat wie het tot vijf uur uithield niet direct naar huis wilde. Daarom trok hij naar de Eiermarkt. Daar was alles potdicht. Het enige alternatief was de Villa Italiana.
Mario, de barman, herkende Van In meteen. ‘Gô je noar huis of gô je nô je werk?’
Hij mixte twee maten Glenfiddich met een half flesje cola. Op de dansvloer stonden vier slome veertigers zich belachelijk te maken. Hun houterige bewegingen stonden in fel contrast met de opzwepende beat van de ouderwetse discomuziek. Er was gelukkig niemand die hen kon uitfluiten.
‘One for the road,’ zei Van In droog.
Hij nam een slok. Mario kende zijn stiel. Het drankje verfriste zijn gedachten. Vraag één: hoe zou Hannelore straks op zijn nachtelijke escapade reageren? Vraag twee: in wat voor wespennest was hij verzeild geraakt? Het antwoord op vraag één kreeg hij binnenkort. Vraag twee baarde hem meer zorgen. Lodewijk Vandaele, een van Brugges meest gerespecteerde burgers, had tot in 1986 een luxebordeel gehad, waar het kruim van West-Vlaanderen ooit een nummertje had gemaakt. Een dag na de ontdekking van Herbert was William Aerts, een handlanger van Vandaele, met de noorderzon verdwenen.
Van In dronk zijn glas leeg. Soms kon een scheut whisky heel inspirerend werken. Mario reageerde alert op het lege glas. Hij mixte prompt een nieuw drankje.
‘Van de patron,’ grinnikte hij.
Vragen, steeds meer vragen. Als Vandaele wist dat op zijn domein een lijk lag begraven, waarom had hij dan zijn eigendom aan de vzw Eigen Hulp overgemaakt? Eigen Hulp of was het Eigen Gulp? Wat was het eigenlijke doel van de vzw? En welke rol speelde Benedict Vervoort, de makelaar met de allures van een verwaterde maffioso?
Van In noteerde die bedenkingen op de achterkant van een bierviltje. Op die manier was hij er zeker van dat hij zich morgen de dag van gisteren zou herinneren. Of was vandaag al de dag van morgen?
‘Koffie, schat?’
Hannelore stond op het punt naar de rechtbank te vertrekken, toen Van in afgepeigerd thuiskwam. Gelukkig waren er geen spiegels in de buurt. Zijn hoofd was gezwollen en op de wallen onder zijn ogen kon een garnizoen soldaten postvatten.
‘Graag,’ geeuwde hij.
‘Prettige nacht gehad?’ Ze porde hem onzacht tussen de ribben. ‘Heeft de watertortuur resultaat opgeleverd?’
Van In wreef in zijn ogen. Hannelore serveerde een kop slappe koffie.
‘Guido heeft me gisteren gebeld,’ zei ze droog. De innemende glimlach maakte plaats voor een verbeten trek. ‘Hij heeft me beleefd verzocht een einde te stellen aan je middeleeuwse praktijken.’
‘Welke praktijken?’
Van In proefde van de koffie. Het brouwsel smaakte afschuwelijk.
‘In jouw plaats zou ik door de grond zinken van schaamte.’
‘Waarom heb je de BOB dan niet op me afgestuurd?’
Er hing ruzie in de lucht. Hannelore trok haar jas uit en ging aan de andere kant van de tafel zitten.
‘Die mogelijkheid heb ik overwogen, Pieter Van In. Ben je werkelijk helemaal gek geworden?’
‘Het mens was ladderzat.’
‘Zoals jij.’
‘Ik ben moe,’ protesteerde Van In. ‘Versavel overdrijft. Niemand gaat dood van een nat pak. Vroeger…’
‘Vroeger kregen ze er nog een pak slaag bovenop,’ hoonde ze. ‘Die tijd is definitief voorbij.’
Van In begreep wat ze bedoelde. Twintig jaar geleden zorgde de politie voor bekentenissen. De magistratuur evalueerde die en probeerde Salomon te evenaren door vonnissen te vellen die voor beide partijen aanvaardbaar waren. Vandaag de dag moest het gerecht rekening houden met de publieke opinie. De volksjury, tien miljoen man sterk, pikte het niet langer dat argumenten doorslaggevender waren dan emoties. Niet onterecht trouwens. In het verleden was meermaals gebleken dat die argumenten alleen het belang van de bezittende klasse dienden. Voor de gewone man gold de letter van de wet.
‘Geef toe dat mijn ouderwetse aanpak tenminste resultaten oplevert.’
Van In haalde het lijstje met namen uit zijn binnenzak en schoof het haar over de tafel toe. Hij stond op en spoelde de ondrinkbare koffie door de gootsteen.
Hannelore bekeek het vodje papier. Mannen waren in principe vunzige wezens. Ze wist dat er in de zogenaamde hogere kringen af en toe een paar zwarte schapen werden gesignaleerd, maar dit register wees op een kudde.
‘Heeft Linda Aerts je dat allemaal verteld?’ vroeg ze verwonderd.
Van In grijnsde. Hannelore was niet gauw van iets onder de indruk. Ze nam ongevraagd een sigaret.
‘Ik dacht dat je dringend naar de rechtbank moest?’
Hij schopte zijn schoenen uit en nestelde zich op de bank. Hannelore rookte rustig haar sigaret, liep daarna naar de keuken, schepte vier maten koffie in de filter en goot een halve kan water in het reservoir van de automaat.
‘We zitten met een probleem,’ riep ze vanuit de keuken.
‘Dat weet ik.’
‘Heb je gisteren mijn fax niet gekregen?’
‘Welke fax?’
Hannelore kwam in de deuropening staan. ‘Ook dat nog,’ sakkerde ze.
Van In luisterde met gesloten ogen naar het relaas van Koen Versnick, de loslippige assistent van de wetsdokter.
‘Als De Jaegher met opzet bewijsmateriaal achterhoudt, moet hij daar een verdomd goede reden voor hebben. Ik maak er morgen meteen werk van.’
‘Volgens de vader van Versnick kan dat niet moeilijk zijn. In 1986 stond de plastische chirurgie hier nog in de kinderschoenen. Zoveel van dat soort ingrepen zijn er toen niet gebeurd.’
‘Prima,’ grinnikte Van In. ‘Dan is dit een gedroomde klus voor hoofdinspecteur Baert. Als hij het deze keer verknalt, heb ik een excuus om hem naar Siberië te verbannen.’
‘Siberië?’
‘De dienst verloren voorwerpen, Hanne. Dat heb ik je toch al eens uitgelegd.’
Hannelore negeerde de speldenprik.
‘De Jaegher is natuurlijk een kleinigheid vergeleken met de andere personen op de lijst,’ zei ze bezorgd. ‘Provoost is een vooraanstaande advocaat en Brys is minister van Buitenlandse Zaken. Als de zaak zich naar dat niveau verplaatst, weet ik niet of…’
‘Maak je geen zorgen, Hanne. De tijd dat het parket ministers de hand boven het hoofd hield, ligt achter ons. Een excellentie meer of minder in de gevangenis maakt niets uit. Het publiek is er dol op.’
In tegenstelling tot de kostschoolkoffie van daarstraks serveerde Hannelore nu twee koppen vloeibare teer.
‘Drink en word nuchter,’ zei ze autoritair. ‘Ik wil naar Portugal en jij zorgt ervoor dat je over een halfuur in de Hauwerstraat bent.’
Van In liet drie klontjes in zijn kop plonzen. Hannelore gaf geen commentaar.
‘Vervoort staat ook op de lijst,’ zei hij terloops.
‘Wie is Vervoort?
‘De penningmeester van de fraaie vzw en beheerder van het onroerend goed van Lodewijk Vandaele.’
‘O jee,’ zei Hannelore.
‘Geen nood, meid. Als het de verkeerde kant uitgaat, kunnen we nog altijd een beroep doen op de koning.’
Van In nam een slok van de koffie. Het goedje brandde in zijn maag als salpeterzuur.