5

Een paar kilometer buiten Victoria, de hoofdplaats van Gozo, runde Amand Dekeyzer het enige driesterrenrestaurant van de Maltese archipel. Amand was afkomstig uit Knokke en had twintig jaar geleden een gat ontdekt in de Maltese markt. Hoewel de autochtone eilandbewoners zich uitsloofden om het de toeristen naar hun zin te maken, schortte er een en ander aan hun keuken. Waren het de Britten die destijds hun eetgewoonten hadden beïnvloed of stond het gebrek aan culinaire inventiviteit in verband met de allesoverheersende dorheid van het eiland dat in de oudheid nochtans ‘het land van honing’ werd genoemd?

Wat er ook van zij, Amand had in ieder geval ingezien dat de gangbare combinatie van plumpudding, pizza en couscous voor verbetering vatbaar was. Hij begon bescheiden, importeerde zijn grondstoffen uit Vlaanderen en kon zich na vijf jaar eigenaar noemen van een drukbeklant restaurant annex nachtclub.

William Aerts arriveerde in de late middag. Amand zat net even uit te blazen op het winderige terras. Hij herkende zijn oude vriend onmiddellijk.

‘William,’ riep hij enthousiast. ‘Ik had je zo vroeg nog niet verwacht.’

Beide mannen schudden elkaar uitgebreid de hand. Amand liet stante pede Jupiler en hapjes aanrukken.

‘Het is er eindelijk van gekomen,’ zei Aerts. ‘België kan voorgoed de pot op.’

‘Fantastisch, William. Dat moet gevierd worden.’


Versavel stevende kamer 204 binnen als een opgetuigde pakketboot: statig en majestueus. Hij droeg een modieus pak, een bronsgroen overhemd en een zwarte das. Om zijn lippen krulde een celestijnse glimlach.

‘Je bent laat,’ zei Van In scherp.

Versavel trok zijn jasje uit en gooide het met een zwierig gebaar over een stoel. Hij ging voor het open raam staan en haalde diep adem.

‘Het is kwart over negen, Guido. Maak me niet wijs dat de Mouton Rotschild je nog parten speelt. Te laat komen is mijn privilege. Vergeet dat niet.’

Versavel voerde een paar strekoefeningen uit en draaide als een Russische balletdanser om zijn as.

‘Mais où sont les neiges d’antan, mon ami?’

‘Benson im Himmel, Guido. Zal ik een psychiater bellen of kruip je uit eigen beweging in een dwangbuis?’

Versavel liet zich niet intimideren. Hij reciteerde uit volle borst twee strofes uit de ballade van François Villon en liet zich daarna in een stoel ploffen.

‘Problemen, commissaris?’

‘Ik ben niet in de stemming voor dat soort van geintjes, Guido. Straks staat iedereen van de tweede verdieping achter het raam te gluren. Welke duivel is er in je gevaren? Je ziet eruit als een kloon van Eddy Wally en je gedraagt je als een derderangsclown.’

‘Is dat een pleonasme of een tautologie, commissaris?’

Van In kwam uit zijn stoel en ging wijdbeens voor het bureau van Versavel staan.

‘Beste Guido, wil je me alsjeblieft uitleggen wat er aan de hand is?’

‘Goed nieuws, Pieter. Alleen maar goed nieuws. Jonathan heeft me gisteren gebeld. Hij komt vanavond dineren en Frank heeft beloofd dat hij parelhoen met bessen voor ons klaarmaakt.’

Van In sloeg zijn ogen ten hemel. Op het vlak van relaties had hij natuurlijk alleen ervaring met vrouwen, maar in de afgelopen vijfentwintig jaar had hij met vallen en opstaan geleerd dat een vrouw een aantal dingen niet accepteert. Je minnares voor een etentje inviteren en je vrouw laten koken was er een van.

‘En daar gaat Frank zomaar mee akkoord?’

‘Frank vindt Jonathan het einde.’

Versavel leunde lui achterover in zijn stoel en rekte zich geeuwend uit. Zijn ogen schitterden als gepolijst git.

Baert klopte voor hij binnenkwam, een bewijs dat hij had staan luistervinken.

‘Goedemorgen, commissaris.’

‘Goedemorgen, hoofdinspecteur.’

Baert begroette Versavel met een bijna onzichtbare hoofdknik. De brigadier deed geen moeite om de schrale groet van zijn overste te beantwoorden.

Van In ging achter zijn bureau zitten, haalde een pak papier uit een van de laden en begon driftig notities te maken. Normaal gebruikte hij die truc alleen als de oude onverwacht op bezoek kwam. De meeste PV‘s waarop Van In aan het werken was, waren jaren oud. Versavel fronste de wenkbrauwen. Hij begreep niet waarom Van In die komedie opvoerde voor een carrièregeile onderofficier.

‘Zeg het maar, Baert,’ klonk het plotseling bits.

Baert was de hele tijd in de houding blijven staan.

‘Ga toch zitten, man.’

Baert zakte in elkaar als een marionet waarvan iemand de touwtjes heeft doorgeknipt.

‘Ik wens verslag uit te brengen over het ongeval aan de Bremwegel in 1979,’ begon Baert plichtbewust.

‘De Bremwegel, Baert?’

‘Het buitenverblijf van Lodewijk Vandaele,’ vulde de hoofdinspecteur gedienstig aan. ‘U had me gevraagd te verifiëren of in 1979 aangifte werd gedaan van een ongeval waarbij Lodewijk Vandaele en een onbekende bromfietser betrokken waren.’

Baert gebruikte bij het spreken de taal waarin hij ook zijn PV‘s opstelde: een ernstig en ambtelijk Stadhuisnederlands.

Versavel nam op zijn beurt een vel papier en maakte een paar aantekeningen. Van In deed alsof hij Baert niet had gehoord. Hij concentreerde zich op een vergeeld PV uit de indrukwekkende stapel en liet de hoofdinspecteur links liggen. Nu pas werd het Versavel duidelijk welk spel Van In aan het spelen was. Een normaal mens die op die manier behandeld werd, zou binnen de week zijn overplaatsing naar een andere dienst aanvragen. Versavel hoopte dat Baert een normaal mens was.

‘Ga toch verder, hoofdinspecteur,’ zei Van In geprikkeld.

Baert slikte. Zijn op en neer bewegende adamsappel gaf duidelijk de gemoedsgesteldheid aan waarin hij verkeerde.

‘Mijnheer Vandaele deed persoonlijk aangifte van de feiten. De bromfietser, ene John Catrysse, liep een hersenschudding op. De hele zaak werd in der minne geschikt. Mijnheer Vandaele heeft alle kosten op zich genomen.’

‘Adres?’ vroeg Van In droog.

Baert keek verbijsterd. ‘Bremwegel 38, commissaris.’

Van In trok een smoel waarop een verveeld parlementslid jaloers kon zijn.

‘Het adres van Catrysse, hoofdinspecteur.’

Baert kreeg het beurtelings warm en koud. ‘Dat moet ik even nakijken, commissaris. Ik dacht dat…’

‘Laat het denken maar aan ons over, Baert.’

Versavel kuchte opvallend. Baert verbeet zijn verontwaardiging en blies gekwetst de aftocht.

‘Zo, die is weg,’ grinnikte Van In.

Hij borg de stapel dossiers weer in de lade.

‘Vandaele heeft dus toch de waarheid gesproken,’ zei Versavel. ‘Wat doen we nu?’

‘Ik vertrouw die Baert voor geen halve cent. Snor jij dat adres van Catrysse maar voor me op.’

Versavel keek zijn baas verwonderd aan. Baert mocht dan incompetent zijn, een debiel was hij zeker niet.

‘En ik wil weten hoeveel Vandaele hem heeft uitbetaald. Volgens de letter van de wet was de oude in zijn recht. Catrysse reed een stilstaand voertuig aan. In principe had zijn verzekering de schade aan de Mercedes moeten vergoeden.’

Versavel knikte. Op die manier klonk het verzoek logisch.

Van In overliep de schaarse gegevens waarover ze tot nu toe beschikten. Volgens Jonathan fungeerde de Love als een liefdesnest voor de relaties van Vandaele. Zijn contactpersoon was ene William Aerts, de exploitant van een gerenoveerd café aan de Maalsesteenweg. Herbert werd medio jaren tachtig op het terrein van de Love begraven en in 1986 droeg Vandaele de boerderij over aan een obscure vzw. Van In maakte een korte notitie: heeft Vandaele het bordeel opgedoekt of verplaatste hij zijn activiteiten naar een andere plek?

‘Ik denk dat ik die Aerts maar eens moet aanpakken. Hij kan ons misschien vertellen wie er zo allemaal in de Love kwam robbedollen.’


Het Brugse gerechtsgebouw is ongetwijfeld het modernste van België en het enige dat over een bar beschikt. In tegenstelling tot de gebruikelijke ernst die in de meeste rechtszalen heerst, is de stemming hier over het algemeen ontspannen en af en toe zelfs hilarisch. Vandaag was het toevallig een van die uitgelaten dagen. Meer dan vijftig advocaten vierden vrolijk de opening van het nieuwe gerechtelijke jaar. Het bier vloeide rijkelijk en de anekdotes werden met het uur gewaagder. Toen Hannelore binnenkwam, kon ze rekenen op een luidruchtig onthaal. Het regende complimentjes. Die schudde ze van zich af als een bobtail die na een bui de woonkamer binnen komt gestoven. Hannelore bestelde een kop thee, installeerde zich op het zonnige terras, want dat was er ook, en genoot van het romantische uitzicht op de Brugse molens. De najaarswarmte deed haar goed. Ze strekte de benen en sloot even de ogen.

Niemand lette op Leo Vanmaele, die haar een paar minuten later vervoegde. Voor hem was het de eerste keer dat hij het heilige der heiligen betrad. De bar was immers niet toegankelijk voor het lagere personeel. Met uitzondering van een zeldzame griffier werden hier alleen advocaten en magistraten getolereerd.

‘Zal ik je iets te drinken halen?’ vroeg ze toen Leo naast haar was komen zitten.

‘Nee, dank je, Hanne.’

‘Echt niet?’

Leo schudde resoluut het hoofd.

‘Je vraagt je waarschijnlijk af waarom ik hier met je heb afgesproken?’

Leo had zich die vraag inderdaad gesteld.

‘Omdat dit de veiligste plek is voor onze bespreking. De Jaegher komt hier nooit en…’

‘… en je was al lang van plan hier eens een clandestiene afspraak te maken met een onbekende aanbidder,’ grapte Leo.

‘Hoe weet je dat?’

‘Niet bang voor roddels?’ Leo wees naar de luidruchtige rechtsgeleerden aan de bar.

‘Die denken dat jij een jonge stagiair bent,’ monkelde Hannelore. ‘In september stikt het ervan.’

‘Ik ben zevenenveertig, Hanne.’

‘Dat weet ik,’ repliceerde ze gevat. ‘Maar voor een nuchtere beoordeling van mijn collegae kan ik op dit moment niet instaan.’

‘Ik denk dat ik in die omstandigheden toch maar een pilsje neem,’ zei Leo.

‘En voor mij nog een kop thee,’ riep Hannelore hem na.

Leo liep naar de bar en bestelde de consumpties alsof hij hier al jaren over de vloer kwam.

‘Ik kon Pieter vanmiddag niet bereiken,’ zei Leo toen hij het dienblad met de thee en het bier op de tafel zette. ‘En omdat ik de informatie van Versnick nogal belangrijk vond, heb ik jou gebeld.’

Hannelore nam een slokje van haar thee en liet zich onderuitzakken. Het scheelde niet veel of ze schopte haar schoenen uit. Zo zalig vond ze het hier.

‘Vertel maar, Leo. Ik luister.’

‘Koen Versnick is een brave jongen. Hij beantwoordt niet meteen aan het stereotiepe beeld van een lijkenviller, maar wat wil je? Het is vandaag de dag voor een pasafgestudeerde arts niet gemakkelijk om werk te vinden.’

‘Voor wie wel?’ zuchtte Hannelore.

Leo kende haar strijdbare aard. Een substituut met linkse sympathieën was even zeldzaam als een cactus in het Amazonewoud.

‘Koen Versnick heeft het autopsierapport van De Jaegher bestudeerd. Volgens hem heeft De Jaegher een cruciaal detail over het hoofd gezien.’

‘Het is algemeen bekend dat dokter De Jaegher af en toe een foutje maakt,’ zei Hannelore berustend. ‘En pasafgestudeerde dokters weten ook niet alles.’

‘De vader van Versnick is een gerenommeerd plastisch chirurg, Hanne. Koen heeft de röntgenfoto’s van Herbert mee naar huis genomen omdat hij vermoedde dat er iets niet in de haak was. En zijn vader is formeel. De kaakbeenderen van het slachtoffer zijn niet doorgezaagd, maar gesplitst, wat betekent dat het hier om een esthetische operatie gaat.’

Leo maakte op een bierviltje een schematische voorstelling van een kaakbeen en probeerde Hannelore het verschil te laten zien tussen de twee chirurgische technieken.

‘Volgens vader Versnick had De Jaegher dat moeten zien,’ zei hij trots.

‘Wat is het doel van een dergelijke operatie?’ vroeg Hannelore nieuwsgierig.

‘Door de kaakbeenderen te splitsen, komt de kin wat naar achteren te staan. Het gevolg van de ingreep is dat de contouren van het gezicht zachter en regelmatiger worden.’

‘Onze Herbert was dus een ijdele jongen.’

‘Of zodanig misvormd dat een dergelijke ingreep noodzakelijk was. Volgens de vader van Versnick is die operatietechniek relatief nieuw. In 1986 werd ze slechts uitzonderlijk uitgevoerd.’

‘Je bedoelt dat we Herbert aan de hand van dat gegeven vrij gemakkelijk moeten kunnen identificeren.’

‘Dat bedoel ik inderdaad, Hanne.’

‘Pieter zal tevreden zijn wanneer hij dat hoort.’

‘Dat dacht ik al. Waarom denk je anders dat ik me in de verboden zone heb gewaagd?’

Hannelore kwam lui overeind. ‘Ik vind dat je nog een pilsje hebt verdiend,’ grinnikte ze.


Van In kende de reputatie van de Cleopatra, maar zelf was hij er nog nooit geweest. Hij parkeerde de Golf op het grind voor de met blauwe neonlichten opgetuigde villa.

‘Een dooie boel, zo te zien,’ zei hij toen ze uitstapten.

De Golf was de enige wagen op het geïmproviseerde parkeerterrein. Versavel haalde de schouders op.

‘Het is pas kwart voor twee, Pieter. Wat wil je?’

Van In reageerde niet op de naïeve uitspraak van Versavel. In de bloeitijd van de baancafés was dat wel even anders geweest. Toen draaiden die etablissementen de hele dag op volle toeren. Iedere handelsreiziger die zichzelf respecteerde kwam er geregeld zijn verkoopsuccessen vieren met een halve fles mousserende wijn en een meisje op zijn schoot.

Voor ze aanbelden, gluurde Van In door het raam naar binnen. In het halfduister ontwaarde hij een rustieke, eikenhouten tapkast, hoge barkrukken en de obligate fauteuils met ingezakte kussens. Er stond ook een glimmende jukebox. Die zag je niet veel meer.

Linda zat in de keuken toen de bel rinkelde. Voor haar stond een lege fles Elixir d’Anvers. Ze nam een sigaret uit het pakje, dat zo goed als leeg was en stak die op. Als die lastposten aan de voordeur weg waren, zou ze zich aankleden en naar de GB rijden om een nieuwe voorraad te kopen.

‘Misschien is het hun sluitingsdag,’ opperde Versavel toen ze na vijf minuten nog steeds geen gehoor kregen.

‘Onzin. Waarschijnlijk hebben ze de Golf gezien. In dit milieu is de politie per definitie niet welkom. Ik loop even achterom. Wie weet liggen ze in de tuin te zonnen.’

Versavel bleef bellen, waardoor Linda niet merkte dat Van In haar door het keukenraam stond aan te kijken. Ze kreeg bijna een beroerte toen hij tegen het venster tikte.

‘We zijn gesloten,’ schreeuwde ze furieus.

‘Politie, mevrouw. Kan ik soms mijnheer Aerts spreken?’

Flikken, dacht ze. Dat kon gezellig worden. Ze slofte naar de achterdeur.

Versavel had Van In horen roepen. Hij hield op met bellen en repte zich om de hoek. Van In gebaarde dat hij moest komen. Linda maakte de deur open en liet de heren van de politie binnen. De keuken leek op een slagveld. Versavel werd bijna misselijk van de geur van bedorven etensresten.

‘U bent dus op zoek naar mijn dierbare echtgenoot,’ zei Linda met een dubbele tong.

‘Inderdaad, mevrouw. We hoopten hem hier aan te treffen. Is hij er niet?’

‘Ziet u hem hier soms rondlopen?’ treiterde ze hen.

Van In was niet van plan zich door een dronken wijf op stang te laten jagen. Hij nam een stoel en ging zitten. Versavel volgde zijn voorbeeld. Daarbij trapte hij bijna in een verdroogde eierdooier.

‘We kunnen wachten tot hij thuiskomt,’ zei Van In scherp.

‘Dan zult u lang mogen wachten. Mijnheer is het eergisteren afgetrapt.’

Dat zal wel niet de eerste keer geweest zijn, wilde Van In zeggen.

‘Wanneer verwacht u hem terug?’ vroeg hij.

Linda stond tegen een keukenkast geleund. Haar kamerjas viel halfopen en onthulde een koppel plompe benen. Ze wachtte met opzet tot beide mannen hun blikken hadden afgewend voor ze het kledingstuk fatsoeneerde.

‘De klootzak komt niet meer terug,’ schoot ze plotseling uit.

‘Waarom denkt u dat, mevrouw Aerts?’

Van In haalde een sigaret uit zijn borstzak en stak die op. De stank was werkelijk niet te harden.

‘Mag ik er ook een?’

Linda stoof op hem af als een beer op een honingraat. Van In gaf haar zijn voorlaatste sigaret, wat haar enigszins kalmeerde. Ze nam haastig een paar trekken.

‘Hij heeft de foto van zijn moeder mee.’ Ze wees naar een lege plaats op de schoorsteenmantel. ‘Die neemt hij anders nooit mee.’

Versavel dacht aan zijn eigen moeder. Sinds ze drie jaar geleden was overleden, droeg hij haar foto als een kostbare talisman om zijn hals. Zij en Frank waren immers de enige mensen die zijn leven in voor- en tegenspoed hadden gedeeld en hij miste ze hier en nu. Van In volgde de blik van Linda. Haar ogen bleven hangen bij de lege fles Elixir d’Anvers. De vingers waarmee ze haar sigaret krampachtig vasthield, beefden.

‘Het is dus niet de eerste keer dat uw man de echtelijke woning verlaat.’

Nu had hij het toch gezegd.

‘De echtelijke woning,’ hinnikte ze. ‘Had ik geweten dat hij geen enkele vrouw met rust kon laten, dan was ik nooit met die krokodillenbeffer getrouwd.’

Versavel keek naar Van In. Ze hadden allebei moeite om niet in de lach te schieten.

‘U denkt dus dat hij niet meer terugkomt,’ mompelde Van In tussen zijn tanden.

Linda gooide haar halfopgerookte sigaret op de vloer en bedelde om een nieuwe. Van In gaf haar zijn laatste sigaret. In haar eigen pakje zaten er nog minstens zes.

‘Dat de smeerlap me bedriegt, kan me niet schelen, maar hij moet met zijn tengels van mijn geld afblijven.’

Het hoge woord was eruit. Ze mochten gerust weten dat de kontenaanbidder er met haar geld vandoor was. Volgens de wet was hij een dief en flikken werden betaald om dieven op te pakken.

‘Uw geld, mevrouw?’

‘Ja, mijn geld. Die geile bananenpijper is een ordinaire dief.’

‘Als ik het goed begrijp, wilt u klacht indienen tegen uw man.’

‘Als dat niet te veel gevraagd is,’ snauwde ze.

‘Om hoeveel gaat het juist, mevrouw Aerts?’

‘Zestien miljoen. En daar heb ik meer dan de helft van verdiend.’

Omdat Van In noch Versavel Linda vroeger had gekend, konden ze zich niet voorstellen hoe ze daarin was geslaagd.

‘Zestien miljoen is een pak geld, mevrouw Aerts,’ zei Versavel ongelovig. Xanthippe had eertijds de wijze Socrates tot wanhoop gedreven. Hij begreep dat moegetergde mannen soms de gekste bokkensprongen maakten om hun noodlot te ontlopen. Een beetje geld was altijd meegenomen, maar zestien miljoen… Met dat appeltje voor de dorst had hij het mens al jaren geleden laten zitten.

‘Gokt uw man?’

Linda schrok. Ze draaide zich om. Versavel probeerde onschuldig te kijken.

‘Alleen op de wijven,’ zei ze plat. ‘Daar kunt u in ieder geval duidelijk niet over meespreken.’

Versavel keek verbijsterd naar Van In. Die deed zijn best om zijn gezicht in de plooi te houden.

‘Hebt u enig idee bij wie uw man zijn toevlucht heeft gezocht? Vrienden? Familie? Een liefje?’

Linda’s gezicht verstrakte. Het speet haar plotseling dat ze in een impulsieve bui de flikken in vertrouwen had genomen. William mocht een gladde mooiprater zijn, hij had gelijk wat de politie betrof. Het waren inderdaad een stelletje hersenloze konijnenneukers.

‘Denkt u waarlijk dat ik zo stom ben? Natuurlijk heb ik zijn vriendjes gebeld.’

‘En daar is hij dus niet,’ zei Van In behoedzaam. Hij dacht ondertussen koortsachtig na hoe hij de volgende vraag zou formuleren, want een verongelijkte echtgenote moet na een witte haai zowat het gevaarlijkste wezen op deze aardbol zijn.

‘Hoort Lodewijk Vandaele soms ook bij die euh… vrienden die u hebt gecontacteerd?’

‘Hoe komt u daar nu bij,’ snoof ze. ‘Wat zou William bij Vandaele gaan zoeken?’

Het was de eerste keer dat ze haar man bij zijn voornaam noemde.

‘William werkte toch voor Vandaele?’

Versavel dacht net als Van In dat ze op het punt stond uit te barsten.

‘Werken, werken. William is zelfstandig. Hij werkt voor niemand.’

‘Ik heb het over werken in de seksbusiness en geld verdienen met ontucht, mevrouw Aerts,’ zei Van In ijzig.

‘Ontucht, godverdomme. Hoe komt u daarbij?’ Haar hese stem sloeg over naar een schor gekrijs. ‘Is dit de prehistorie? Ben ik op een andere planeet beland? Ontucht! Dit is 1997, lulletjes. Het staat iedereen vrij zijn vlaggenmast te smeren.’

Ze lachte schel. Van In moest toegeven dat ze over een behoorlijk originele woordenschat beschikte.

‘Volgens de wet is seks tussen meerderjarigen niet verboden, zolang dat uit vrije wil gebeurt. In het andere geval spreken we van verkrachting en dat is wel strafbaar, mevrouw Aerts.’

Dat was een flauw argument, maar het was het enige dat hem te binnen schoot.

‘Verkrachting, mijn aars,’ schaterde ze. ‘Ik probeer hier aangifte te doen van een diefstal en mijnheer begint over seks. Weet u wat jullie zijn? Een stelletje geperverteerde matrakkenneukers.’

‘Ho, ho, mevrouwtje. Kalm aan. Als u zo doorgaat, moeten we een PV opstellen wegens smaad. U mag wel een beetje op uw woorden letten.’

Linda Aerts richtte zich in haar volle lengte op.

‘Jullie kunnen de pot op,’ schreeuwde ze. ‘Mijn huis uit of ik bel de rijkswacht.’

Ze beende verontwaardigd naar de andere kant van de keuken. Daar hing een groezelig telefoontoestel aan de muur.

‘Ik geef jullie dertig seconden,’ snoof ze strijdlustig. Van In trok woedend het portier van de Golf dicht. Versavel nam plaats in de passagiersstoel en deed zijn gordel om.

‘Wat doen we nu, Pieter?’

Van In tastte vergeefs in zijn borstzak.

‘Het kreng heeft al mijn sigaretten gepikt,’ zei hij woedend. Hij zag bleek. Niemand had hem ooit voor matrakkenneuker uitgescholden.

‘Roep jij de permanentie op. Ik wil dat ze onmiddellijk een combi met vier agenten sturen. Als het kreng een voet buiten de deur zet, moeten ze haar oppakken en in de Hauwerstraat afleveren.’

‘Op grond waarvan?’ vroeg Versavel.

‘Openbare dronkenschap. Het wijf is zo zat als een kanon en ze zit bijna zonder sigaretten. Ik denk dat ze niet lang zal talmen om een nieuwe voorraad in te slaan.’

Versavel gaf het bevel van zijn overste door over de radio.

‘Ik vond matrakkenneukers anders best een grappig woord,’ monkelde hij.

‘Ze had het tegen jou,’ bitste Van In. ‘Wat zou ik met een matrak moeten aanvangen?’

‘Een gummistok, Pieter. We noemen die dingen gummistokken.’

‘Ach, donder op, Versavel.’


Toen de combi met de versterking arriveerde, gaf Van In de agenten de nodige instructies, schakelde de Golf in de eerste versnelling en trok met gierende banden op. Versavel was blij dat hij zijn veiligheidsgordel om had, want tijdens de dolle rit naar het politiecommissariaat beging Van In minstens tien overtredingen. Toen hij aan de Kruispoort door het rood licht reed, scheelde het maar een haar of ze ramden een twintigtonner.

Van In kalmeerde pas toen hij drie sigaretten had gerookt. Om de vijf minuten riep hij de agenten op die voor de Cleopatra hadden postgevat. Hij besteedde nauwelijks aandacht aan de boodschap die Hannelore had doorgefaxt. Hij moest en zou dat kreng krijgen.

Drie kwartier later was het zover. Agent Deschacht meldde dat ze mevrouw Aerts eindelijk gearresteerd hadden.

‘Je had hen moeten verwittigen dat ze geen katje is om zonder handschoenen aan te pakken,’ zei Versavel toen Deschacht zijn verslag had beëindigd.

Van In wreef zich vergenoegd in de handen. Het kon hem niet schelen dat ze haar tot in Maldegem hadden achtervolgd en dat het heel wat moeite had gekost om haar klem te rijden. Dat ze een agent tegen de vlakte had gemept, klonk hem zelfs als muziek in de oren. Het maakte haar zaak alleen maar erger.


Agent Deschacht zag er ontdaan uit toen hij kamer 204 binnenkwam.

‘De verdachte zit veilig achter slot en grendel,’ zei hij opgelucht.

‘Hoe gaat het met de gewonde agent?’ vroeg Versavel bezorgd.

‘Ronny is overgebracht naar de spoedgevallendienst. De dokter vreest dat zijn sleutelbeen gebroken is.’

‘Perfect,’ zei Van In. ‘Verwittig het parket. Ik wil haar minstens vierentwintig uur vasthouden.’

Deschacht knikte enthousiast. Ronny was een goede vriend en het had niet veel gescheeld of het hysterische vrouwmens had hem een oog uitgekrabd.

‘Nog iets, commissaris?’

Van In glunderde. ‘Laat haar naar boven brengen.’

Deschacht aarzelde.

‘Toen we haar in de amigo stopten, is ze meteen in slaap gevallen, commissaris. Ik denk dat we beter wachten tot ze haar roes heeft uitgeslapen.’

‘Onzin, Deschacht. Zeg maar dat ze een emmer water over haar uitkieperen. Ik wil dat ze zo vlug mogelijk nuchter is.’

Deschacht antwoordde niet. Iemand vierentwintig uur laten afkoelen was iets anders dan wat de commissaris wilde.

‘Dat meen je niet,’ reageerde Versavel ongelovig.

‘En of ik het meen. Als jullie het niet durven, doe ik het wel.’

‘Nog iets tot uw dienst, commissaris?’

‘Nee, Deschacht. Je kunt gaan.’

De agent maakte zich bliksemsnel uit de voeten.

‘Kom mee, Guido,’ zei Van In. ‘Het wordt tijd dat de schone slaapster wakker wordt.’

‘Sorry, Pieter, maar aan die spelletjes doe ik niet mee.’

De tijd dat men dronkelappen hardhandig ontnuchterde en daarna op een pak slaag trakteerde, was definitief voorbij.

‘De Kee zal razend zijn als…’

‘De Kee zal me dekken. Dat doet iedere korpschef.’

‘Daar zou ik niet op rekenen,’ zei Versavel. ‘Ik denk eerder dat hij je een blaam geeft omdat je mevrouw Aerts wederrechtelijk vasthoudt.’

‘Niemand gaat dood van een emmer water, Guido. Het kreng snakt naar een sigaret en een borrel. Dit is mijn enige kans om haar aan de praat te krijgen.’

‘Zoals je wilt, Pieter, maar ik ga naar huis.’ Hij sloeg met zijn hakken tegen elkaar. ‘Sieg Heil, Herr Kommissar.’

Versavel nam zijn jasje en liep verontwaardigd de deur uit. Hij vond dat Van In deze keer te ver ging.

Van In reageerde door zijn middelvinger omhoog te steken. Morgen was alles in kannen en kruiken. Dan zou iedereen, inclusief De Kee, hem feliciteren als bleek dat hij erin geslaagd was de zaak open te breken.


Hannelore schikte de partjes kalfsnier in een grote pan. Op het aanrecht stonden een blikje groene peper en een karton room. In de kelder had ze een bestofte fles Vin de Cahors gevonden. Die pronkte nu in het midden van de tafel. Hannelore vond dat Pieter een extraatje had verdiend. Ze had nooit gedacht dat hij haar Spartaans dieet langer dan drie maanden zou volhouden. Dit feestmenu was haar manier om hem te bedanken voor de geleverde inspanningen.

Hannelore wierp een blik op de keukenklok. Over twintig minuten kwam hij thuis. Ze zette de pan op het vuur en liet de stukjes vlees aanbraden. Daarna voegde ze er de room en de groene peper aan toe. Met een beetje geluk was zijn lievelingsgerecht net op tijd klaar.

Als de telefoon rinkelt wanneer men een gast verwacht, voorspelt dat meestal weinig goeds. Hannelore zette nietsvermoedend het vuur lager en liep naar de telefoon.

‘Hallo, met Hannelore Martens.’

‘Hoi, schat.’ Van In zei nooit ‘hoi’. ‘Sorry, maar ik heb wachtdienst. Je hoeft geen rekening te houden met mij. Ik zie je vannacht wel. En maak je geen zorgen. Ik eet straks wel een broodje.’

Hannelore wenste hem een goede wacht. Ze blies de kaars uit en gooide de kalfsnier in de vuilnisbak.

Загрузка...