13

Van In lunchte sober. Hij beperkte zich tot koffie en twee sigaretten. De boterhammen met kwark, die Hannelore vanmorgen voor hem had ingepakt, lagen ongeopend in de papiermand. De koffie was slap en de sigaretten deden hem hoesten. De toekomst zag er somber uit. Hij zat met twee moordzaken opgezadeld. De aanwijzingen waren schaars en tot overmaat van ramp had Guido zich ziek gemeld. Tegen zijn zin had Van In de twee resterende ziekenhuizen gebeld en ook daar kreeg hij te horen dat geen enkele patiënt die in de jaren tachtig een seksoperatie had ondergaan, aan het profiel van Herbert beantwoordde en dat verbaasde hem niet. De meeste mannen die in die tijd dat soort van metamorfose wilden ondergaan, waren ouder dan vijfentwintig. Maar zoals Van In al vroeger had opgemerkt: deze keer zou niemand hen van onzorgvuldigheid kunnen betichten.

En dan was er nog Baert, die hem de hele voormiddag op de zenuwen had gewerkt met ellenlange uiteenzettingen over misdaadanalyse. Wat hem echter het meest verontrustte, was het verbod van De Kee om bij de ondervraging van Linda Aerts aanwezig te zijn en de onwettige afwezigheid van Carine Neels.

Van In overwoog twee mogelijkheden. Hij kon zich bezatten of een kijkje gaan nemen bij zijn undercoveragente. De grote klok in de kantine vrat de minuten langzaam op. Het was pas halfeen. Nog vier uur in het gezelschap van Baert doorbrengen leek Van In een onmogelijke opdracht. Als hij nu eerst twee Duvels dronk en daarna Neels ging opzoeken? Het vooruitzicht om de rest van de dag op die manier te doden, trok hem wel aan. Alleen Baert was een storende factor. Als Van In er zonder wettige reden vanonder muisde, kon hij daar morgen verantwoording voor afleggen bij De Kee en daar had hij geen zin in. Zijn ontsnappingsplan vergde een creatieve aanpak.


Van In toetste het nummer van de meldkamer in. Als hij zich niet vergiste, was Bruynoghe van dienst.

‘Hallo, Robert. Van In hier. Zou je me een groot plezier willen doen?’

Agent Bruynoghe grijnsde toen Van In hem uitlegde wat hij van plan was. Het was een publiek geheim dat Baert in het korps weinig vrienden telde.

‘Komt in orde, commissaris.’

‘Bedankt, Robert. Noteer dat je er een van me te goed hebt.’

Bruynoghe vormde het nummer van kamer 204.

‘Hallo, hoofdinspecteur Baert. Kan ik in verbinding treden met commissaris Van In?’

Baert gruwde van de archaïsche taal die sommige lagere echelons hanteerden.

‘De commissaris is aan het lunchen,’ sprak hij formeel. ‘Kan ik je helpen?’

‘Ik heb net de gouverneur aan de lijn gehad en die wil de commissaris dringend spreken.’

Baert stelde geen vragen meer. Hij holde naar de kantine en verwittigde Van In.


Hannelore reed stapvoets door de Steenstraat en parkeerde de Twingo op de Markt, pal voor een van de frietkramen. Het plein was pas heraangelegd en zo goed als verkeersvrij gemaakt. De verbinding Steenstraat-Wollestraat was intact gebleven, maar parkeren was er ten strengste verboden.

Een jonge agent gebaarde dat Hannelore moest doorrijden, een bevel dat ze ostentatief negeerde.

Aan het frietkraam bestudeerde een Frans echtpaar van middelbare leeftijd luidkakelend de menukaart.

‘Je n’y comprends rien du tout,’ zei de Française verontwaardigd, alsof de woorden frieten, mayonaise en hotdog compleet onherkenbaar zijn.

‘Ik wil een grote portie frieten met stoofvlees.’ Hannelore duwde de kwebbelende grenouille opzij.

‘Ça ne va pas, non?’ beantwoordde de vrouw dat ruwe gebaar.

Haar man wilde ook iets lelijks zeggen, maar toen hij Hannelore met een kennersoog monsterde, beet hij op het puntje van zijn tong.

‘Eh bien, Gerard?’ Het gerimpelde kreng keek haar echtgenoot vernietigend aan.

‘Hela, madammetje. Ejje gèn oren dè?’ Een verbolgen agent beende dreigend in de richting van Hannelore.

‘Wat had u gewenst?’ vroeg de exploitant van het frietkraam. De man, een kale dertiger met een neus als een hakmes, had liever geen trammelant met de politie.

‘Een grote portie met…’

De rest van haar zin ging verloren in het gedreun van een pneumatische hamer. Het was halfeen. Een ploeg bouwvakkers ging plichtsgetrouw aan het werk.

‘Mag ik jun identiteitskoarte een kè zien, madammetje,’ brieste de agent. ‘Je wit toch dajje ier nie mag parkeren.’

Hannelore gooide haar hoofd in haar nek. ‘Ik parkeer niet, mijnheer de agent. Ik stationeer,’ repliceerde ze vinnig.

De Française koos onmiddellijk de kant van de dienaar van de wet. Ze stootte haar man aan en knikte goedkeurend.

De agent, een dubbelganger van Clint Eastwood, compleet met heupholster en trommelrevolver, stond even met de mond vol tanden.

‘Madame heeft gestudeerd,’ zei hij iets beschaafder.

‘Ik wil een portie friet met stoofvlees.’

Hannelore wendde zich tot de exploitant van het frietkraam. De arme man keek haar met wanhopige ogen aan.

‘En doe er maar wat augurk bij.’

Hannelore glimlachte triomfantelijk. Ze bekeek de flik van top tot teen.

‘Ik ben zwanger en ik heb honger,’ zei ze met een dubbele tong.

Drie Elixirs op een nuchtere maag eisten hun tol. Hannelore wankelde en kon zich nog net vastklampen aan Gerard, die onmerkbaar dichterbij was geschuifeld.

‘Ik stel voor dat u de rest op het politiecommissariaat uitlegt, madammetje. Volgens mij bent u zo zat als een kanon,’ zei de agent iets minder onvriendelijk.

‘Ik, dronken?’

Hannelore zocht opnieuw steun bij Gerard en dit tot groot ongenoegen van zijn trouwe harpij.

De agent haalde zijn portofoon boven en riep de meldkamer op.

‘Problemen, Delille?’ vroeg plotseling iemand naast hem.

Agent Delille herkende die stem uit de duizend. Hij protesteerde dus niet toen Van In hem de portofoon uit handen nam.

‘Van In hier. Maak je geen zorgen, Robert. Ik heb de zaak volledig onder controle. Over and out.

‘Commissaris, ik wist niet dat…’

‘Het is al goed, Delille. Denk maar niet dat je iets verkeerds hebt gedaan. Ik ken mevrouw. Ze woont samen met een nietsnut van een vent, die haar iedere dag op stang jaagt.’

Agent Delille knikte begrijpend. Zijn eer was tenminste gered.

‘Ik wil frieten,’ smeekte Hannelore. In haar hoofd draaide een carrousel met op en neer bewegende paardjes.

‘Monsieur,’ smeekte Gerard. Hannelore leunde zwaar op zijn schouder. De Fransman deed zijn uiterste best om haar staande te houden. Van In zette een stap naar voren en ontlastte de Fransman. Hij ondersteunde Hannelore en sleepte haar naar de dichtstbijzijnde bank.

‘Zorg jij voor frieten, Delille.’

Hannelore zeeg neer als een wassen beeld dat te lang in de zon heeft gestaan. Ze zag er afschuwelijk bleek uit.

‘Zal ik een dokter roepen?’

Hannelore dacht aan Linda Aerts. Een ziekenhuis was de laatste plaats waar ze wilde belanden.

‘Laat me eerst eten, Pieter. Een paar happen en ik voel me weer kiplekker.’

Door haar halfgesloten oogleden zag ze een blauwe schim die haar warme hapjes toestopte.

Hannelore verslond de frieten, de heuvelhoge toef mayonaise en het bruinzwarte stoofvlees. Toen ze haar wolvenmaaltijd beëindigd had, liet Van In Delille een cola halen. Hij stak zenuwachtig een sigaret op.

‘Gaat het?’ vroeg hij na een poosje.

Hannelore likte een klodder mayonaise van haar bovenlip. ‘Veel beter,’ grijnsde ze.

Agent Delille spoorde een aantal nieuwsgierige toeristen aan door te lopen. Hier was niets aan de hand.

Van In reikte Hannelore de cola aan. Ze glimlachte dankbaar en dronk het blik in één teug leeg. De suiker in het drankje pepte haar op.

‘Dit is de eerste en de laatste keer dat ik in jouw voetsporen treed, Pieter Van In. Jouw manier van werken is ronduit slopend.’

Hannelore vertelde wat er gebeurd was.

‘Het is dus weer mijn schuld,’ zei Van In gelaten. ‘Je mag blij zijn dat ik toevallig langskwam, anders zat je nu uit te puffen in de amigo.

‘Wordt het pad van iedere jonkvrouw niet gekruist door een dappere ridder?’

De invloed van de Elixir d’Anvers was duidelijk nog niet uitgewerkt. Van In keek om zich heen. Naast hen waren een paar Japanners neergestreken en die fungeerden als lokvogels voor de rest van de groep. Binnen de tien seconden zaten Van In en Hannelore midden in een roedel kwebbelende Aziaten. Gelukkig verstonden de gele broeders de onzin niet die Hannelore uitkraamde.

‘Ben je nog altijd dronken?’

‘Ik, dronken? Na drie van die likeurtjes? Ben je gek? Ik was misselijk, Pieter Van In, misselijk van de honger.’

‘Natuurlijk,’ suste Van In.

‘Ik was misselijk,’ hield ze koppig vol.

Mea culpa. Wat er ook van zij, je hebt geboft dat ik in de buurt was.’

‘Dat denk je maar.’

Hannelore rommelde in haar handtas en haalde haar legitimatiekaart boven.

‘Voor zover ik weet, heeft een agent nog nooit een substituut van de procureur des Konings laten oppakken wegens foutparkeren.’

‘Emancipatie,’ zuchtte Van In. ‘Jullie zijn geen haar beter dan de mannen.’

‘O ja? Wat had jij dan gedaan?’

‘Niets, liefje. Alle agenten kennen mij persoonlijk. Ik heb geen kaartje nodig.’

‘Vuile smeris,’ giechelde ze.

Van In stak zijn tong uit. Dat gebaar herkenden de Japanners wel. Ze lachten hem gedisciplineerd uit. Voor Hannelore kon de pret niet op.

‘Iedereen weet toch dat de wijzen uit het Oosten komen,’ gniffelde ze.

Van In wierp de Japanners een woedende blik toe en stak zijn tong naar hen uit.

‘Vertel me liever wat je staat van dronkenschap aan informatie heeft opgeleverd.’


Meester Wilfried Buffel woonde in een vooroorlogs huis aan de Maria-van-Bourgondiëlaan. Een laag muurtje met dito hek vormde een symbolische afsluiting tussen een keurig onderhouden voortuin en het trottoir.

Hannelore parkeerde de Twingo in de berm naast het kanaal. Het lawaai van een afwateringssluis een eind verderop leek op het geraas van een Ardense cascade. Het ruisende water gaf de stilte waarin de huizenrij lag te soezen een idyllisch tintje.

‘Ik vraag me af hoe een gepensioneerde onderwijzer ons verder zal kunnen helpen,’ zei Van In sceptisch.

Hannelore haalde de schouders op. Mannen snappen nu eenmaal niets van vrouwelijke intuïtie.

‘Laten we eerst kijken of de man thuis is,’ zei ze zakelijk.


Wilfried Buffel zat een boek te lezen bij het raam. Hij zag hoe Van In en Hannelore op zijn voordeur afstevenden. Door de glas-in-loodramen konden zij hem niet zien, als ze hun neus tenminste niet tegen het glas aandrukten. Voor alle zekerheid sloop meester Buffel voorzichtig naar de gang. Hij was argwanend geworden sinds hij vorig jaar door een stel mooipraters voor vijftigduizend frank was opgelicht.

Hannelore belde aan. Hoewel de oude onderwijzer zich op het gerinkel had voorbereid, schrok hij.

‘Ik heb zo een vermoeden dat hij niet thuis is,’ hoorde hij de man zeggen.

‘Geduld, Pieter. De man is tweeënzeventig. Ik vraag me af hoe snel jij zult reageren, wanneer je zo oud bent.’

De vrouw had een aangename stem.

‘En jij verwacht dat die oude man zich nog iets zal herinneren van een leerling aan wie hij dertig jaar geleden les heeft gegeven?’

Wilfried Buffel snoof verontwaardigd. Wat dacht die man wel? De benen wilden niet goed meer mee, maar met zijn geheugen was niets aan de hand. Hij maakte wat kabaal met een binnendeur, wachtte een paar seconden en maakte de voordeur open.

‘Meester Buffel?’ vroeg de vrouw met pretlichtjes in haar ogen.

‘Daar spreekt u mee, juffrouw.’

‘Ik ben Hannelore Martens. Ik werk voor het parket. En dit is commissaris Van In van de Brugse politie. Mogen wij u even storen?’

Buffel liet hen binnen in de salon. Hij ging op zijn vertrouwde plaats bij het raam zitten. Je wist maar nooit wat er gebeurde. Op de vensterbank stond een aarden tabakspot. Als hij die door het raam gooide, zou het glasgerinkel de buren alarmeren. Dat hoopte hij tenminste.

‘Het gaat over een oude leerling en collega van u, meester Lodewijk Vandaele,’ viel Hannelore met de deur in huis.

Buffel bracht zijn hand naar zijn hoofd. Hij streek door zijn dunne, grijze haren. Waarom had hij in godsnaam de deur opengemaakt? Die verdomde beroepstrots toch.

‘Lodewijk Vandaele,’ herhaalde Hannelore geduldig.

Van In pulkte in zijn neus. Dit kon een tijd duren, dacht hij pessimistisch.

‘Dat is allemaal zo lang geleden, juffrouw.’

‘Kom, kom, meester. Onderwijzers beschikken doorgaans over een prima geheugen. Mijn eigen oude onderwijzeres kan zich nog haarscherp herinneren wat voor jurkje ik op mijn eerste communie droeg.’

Ze lachte zo innemend dat Buffel niet langer weerstand bood. Hij griste zijn pijp van het bijzettafeltje en stopte die met tabak uit de pot op de vensterbank. Van In stond op en hield zijn aansteker in de aanslag. Hij had nu tenminste een troost: als de oude rookte, mocht hij dat ook.

‘Lodewijk Vandaele is bijna tien jaar mijn collega geweest. Ik gaf les in het eerste leerjaar. Hij stond in de vierde klas. Toen zijn vader stierf, heeft Lodewijk het onderwijs vaarwel gezegd en het familiebedrijf overgenomen.’

Buffel nam een gezapige trek van zijn meerschuimen pijp.

‘Daarna heeft hij het zeer ver geschopt.’

‘Hoe was hij als onderwijzer?’ vroeg Hannelore.

Buffel had die vraag verwacht. Hij wist nu wat het doel van hun bezoek was.

‘Ik dacht dat die zaken verjaarden, juffrouw.’

Zowel Van In als Hannelore keek de onderwijzer verbouwereerd aan.

‘Welke zaken, mijnheer Buffel?’

De oude man blies een dikke rookwolk door de kamer. Op die manier hoefde hij zijn bezoekers niet recht in de ogen te kijken.

‘In die tijd gebeurde het wel vaker dat een leerkracht de grenzen van de toelaatbare affectie overschreed.’

Van In had al menige definitie van pedofilie gehoord, maar het eufemisme dat Buffel hanteerde, klonk bijna kindvriendelijk.

‘Is hij daarvoor veroordeeld?’ vroeg Hannelore koel.

Meester Buffel zuchtte. De vrouw was te jong om te weten hoe dat soort van schandalen vroeger werd geregeld.

‘Lodewijk gaf les aan een katholieke school juffrouw. De pastoor suste de ouders en het parket seponeerde de klacht. Zo ging dat in die tijd.’

Van In knikte. Toen hij studeerde, had iedere school nog zijn eigen dijenstreler.

‘Herinnert u zich nog de namen van de kinderen voor wie Vandaele een overdreven affectie betoonde?’

De oude man zuchtte opnieuw.

‘Provoost, Brys en Aerts misschien?’

Buffel legde zijn pijp terzijde en maakte daarbij bewust een eind aan het rookgordijn.

‘Ik heb het bericht in de krant gelezen,’ zei hij terneergeslagen.

‘Denkt u dat Lodewijk Vandaele Provoost heeft vermoord?’ vroeg Hannelore.

Die vraag bracht Buffel in verwarring.

‘Daarvoor komt u toch,’ sprak hij met een wanhopige blik in de ogen.

Van In drukte zijn sigaret uit. De oude kon wel eens gelijk hebben. In de vakliteratuur had hij daar destijds een en ander over gelezen. Naar het schijnt, blijft de band tussen pedofiel en slachtoffer levenslang bestaan. In Amerika waren gevallen bekend van pedofielen die hun pupillen meer dan twintig jaar na de feiten hadden vermoord en dat meestal om een banale reden. Voorwaarde daarvoor was dat pedofiel en pupil met elkaar bevriend bleven. Hoewel er geen sprake meer was van seksueel contact, probeerde de pedofiel zijn volwassen vriend psychisch toch aan zich te binden. Dat verschafte hem twee bronnen van genot. Als zijn pupil huwde, voelde de pedofiel zich superieur aan de echtgenote, die hij als een tweede keus beschouwde. Bovendien wist hij dat als het paar kinderen kreeg, hij in de beste positie verkeerde om als vriend van de familie opnieuw zijn kans te wagen.

‘Had Provoost kinderen?’

Hannelore keek Van In onbegrijpend aan.

‘Een zoontje en twee dochters. Waarom? Je denkt toch niet dat Vandaele Provoost heeft vermoord om met zijn kinderen te kunnen rotzooien?’

Van In stak een nieuwe sigaret op. Eigenlijk kon hij zich niet goed voorstellen hoe Vandaele erin geslaagd kon zijn Provoost te overmeesteren en te boeien. En dan was er nog de marteling. Of was Vandaele behalve een pedofiel ook nog een sadist?

‘Ik vrees dat we op een dood spoor zitten, Hanne.’

‘Wenst u soms een kop thee?’ stelde Buffel plotseling vriendelijk voor.

‘Nee, dank u,’ zei Hannelore kordaat.

Ze liet Van In de tijd niet om een alternatief drankje te suggereren. Ze wilde deze zaak tot op het bot uitspitten. Linda had immers bij hoog en bij laag beweerd dat Buffel hen verder kon helpen.

‘Zijn er u nog andere gevallen van… overdreven affectie bekend, mijnheer Buffel?’

De onderwijzer schudde het hoofd. Na de heisa rond de zaak-Provoost had Vandaele zijn jachtterrein verplaatst. Hij solliciteerde voor de functie van monitor bij de plaatselijke ziekenfondsafdeling. Op die manier kon hij tijdens de vakantie met jongens van negen tot twaalf aan de slag.

‘In ieder geval niet meer in onze school juffrouw.’

Hannelore liet zich niet ontmoedigen. ‘Iets anders dan.’

‘Hoe bedoelt u, juffrouw?’

‘Herinnert u zich iets anders over Provoost, Brys en Aerts?’

‘Het waren geen gemakkelijke kinderen, juffrouw.’

‘In welk opzicht?’

Buffel aarzelde. Net als zoveel andere collega’s was hij er destijds van overtuigd geweest dat lesgeven het mooiste beroep ter wereld was. De praktijk had algauw het tegendeel bewezen. Kinderen waren kleine monsters die elkaar het licht in de ogen niet gunden.

‘Ik heb meer dan veertig jaar in het onderwijs gestaan,’ zei hij voorzichtig. ‘In die periode maakt een mens een en ander mee. Kinderen gedragen zich soms als wilde beesten en er waren van die momenten dat…’

‘… u zin had er een met zijn hoofd tegen de muur te kwakken,’ vulde Van In gedienstig aan. ‘Koesterde u die gevoelens ook voor Provoost, Brys en Aerts?’

Buffel voelde de koude rillingen langs zijn ruggengraat kruipen toen hij weer aan het voorval dacht.

‘Een keer zijn ze te ver gegaan,’ zei hij aangeslagen. ‘Het was in de zomer van 1966. Tijdens de vakantie konden de kinderen twee keer in de week op de school terecht voor een spelnamiddag. Dat kwam goed uit voor de ouders en bovendien beschikte de school over een grote tuin. Eigenlijk was het een soort van wildernis waar de jongens naar hartenlust konden stoeien. Die bewuste middag hield ik toezicht. Daar hadden we met de collega’s een beurtrol voor opgesteld. Ieder nam vier halve dagen voor zijn rekening. Dat deden we uiteraard onbezoldigd.’

‘De goede, oude tijd,’ dacht Van In.

Buffel nam zijn pijp weer op. Zijn handen beefden toen hij er tabak in stopte. Van In gaf de oude onderwijzer een vuurtje.

‘Provoost, Brys en Aerts waren altijd van de partij,’ zei Buffel. ‘Ze vormden een triumviraat. Ik wist dat ik hen bijzonder scherp in de gaten moest houden, want het drietal stond bekend om zijn ruwe spelletjes. Maar die middag leek alles rustig te verlopen. Ik voelde me een beetje loom. U moet weten dat mijn vrouw en ik bij het middagmaal een paar glazen wijn hadden genuttigd om onze vijftiende huwelijksverjaardag te vieren.’

Buffel kreeg het duidelijk moeilijk. Zijn wangen werden strakker, waardoor de steel van zijn pijp in een hoek van vijftien graden kwam te staan.

‘Gaat u verder, mijnheer Buffel,’ zei Hannelore met een bemoedigende glimlach.

‘Plotseling werd ik wakker geschud door een van de nieuwe leerlingen.’ Buffel trok verwoed aan zijn pijp. ‘Hoe heette die ook weer?’

‘Doet u geen moeite, mijnheer Buffel. U komt er straks wel op.’ Hannelore zat op het puntje van haar stoel.

‘In ieder geval zaten hij en zijn broer nog maar een paar weken bij mij in de klas. Meester, meester hoor ik de kleine roepen. Ze zijn… Dirk… ja, die naam herinner ik me,’ glunderde Buffel. ‘Ze zijn Dirk aan het vermoorden. Ik hoefde niet lang na te denken wie de kleine met ze bedoelde.’

‘Provoost, Brys en Aerts,’ merkte Van In totaal overbodig op.

Buffel knikte. De oude man leek de scène opnieuw intens te beleven. Zijn waterige ogen keken star door de glas-in-loodramen.

Hannelore gebaarde Van In dat hij stil moest zijn. Zijn tussenkomst had de concentratie van de onderwijzer verstoord.

‘Dirk en Dani Desmedt,’ zei Buffel plotseling met gefronste wenkbrauwen. ‘Het waren tweelingbroers. Als ik me niet vergis, waren ze afkomstig van Roeselare. Hun vader had werk gevonden in Zeebrugge en daarom waren ze naar Brugge verhuisd.’

‘U had het net over een moordpoging, mijnheer Buffel.’

‘Inderdaad, juffrouw. Ik heb er nog altijd moeite mee.’

‘Was het zo erg?’

Buffel haalde diep adem.

‘Het was afschuwelijk, juffrouw. Ze hadden Dirk uitgekleed en vastgebonden. Van zijn onderbroek hadden ze een prop gemaakt en die hadden ze in zijn mond gestopt.’

‘Ze?’

‘Provoost, Brys en Aerts.’

Buffel sprak de namen heel nadrukkelijk uit. Daarna zweeg hij. Van In grijnsde Hannelore veelbetekenend aan. Deze keer was het niet zijn schuld dat de onderwijzer de draad verloor.

‘Gaat u alstublieft verder, mijnheer Buffel.’

De oude slikte. Hij legde zijn rokende pijp in de asbak.

‘Provoost had een wasknijper op de neus van Dirk gezet. Telkens wanneer de jongen dreigde te stikken, haalde hij die weg. Daarna begon de marteling opnieuw, tot Dirk… mijn God… ik beleef die nachtmerrie nog keer op keer. Als ik die middag nuchter was geweest en…’

Buffel weende bittere tranen. Hannelore haalde een papieren zakdoek uit haar handtas. Ze stond op en troostte de arme man. De oude onderwijzer liet zich knuffelen als een kind.

Van In stak een sigaret op. Hij wendde zijn blik af van het gênante tafereel. Hoe was het mogelijk dat zo’n ingewikkelde zaak op zo’n banale manier werd opgelost? De moordenaar van Provoost had zichzelf verraden door het ritueel te herhalen dat hij als kind had ondergaan. Het getuigenis van Buffel was authentiek. Geen enkele krant had immers vermeld hoe Provoost was vermoord. Ze hoefden alleen nog Dirk of Dani Desmedt op te sporen en ze hadden de moordenaar.

Hannelore stond erop te blijven tot Buffel van de emotie was bekomen. Ze zette thee en wilde pas opstappen toen de oude onderwijzer haar tot driemaal toe verzekerd had dat hij oké was.

‘Je mag me ook straks feliciteren,’ smaalde Hannelore toen ze voor het verkeerslicht aan de Ezelpoort stonden. ‘En zeg nu niet dat het parket een onderzoek niet tot een goed einde kan brengen.’

‘Dankzij mijn baanbrekend speurwerk,’ riposteerde Van In. ‘Als ik Linda Aerts vierentwintig uur langer had kunnen vasthouden, was ik daar ook wel achter gekomen.’

‘Met behulp van een paar emmers water zeker?’

‘Een paar emmers,’ grinnikte Van In. ‘Jij hebt het mens onder de douche verhoord.’

Het groene licht behoedde Van In voor een pijnlijke elleboogstoot. Hannelore liet de Twingo optrekken als een opgeschrikte mustang en scheurde gierend door de Ezelstraat.

‘En nu nog Herbert,’ zei ze toen ze de Twingo in de Moerstraat parkeerde op een plek waar dat verboden was.

‘Daar zorg ik wel voor jongedame. Eén veer op je hoed is voldoende.’

Hannelore negeerde die opmerking. Ze vond van zichzelf dat ze uitstekend werk had verricht.

‘Ik sterf van de honger, Pieter.’

‘Alweer.’

‘Zwangere vrouwen eten voor twee,’ snoof ze.

‘Die stelling is al twintig jaar achterhaald. Het is trouwens jouw beurt om te koken.’

‘Heb jij boodschappen gedaan?’

Van In sloeg het portier dicht en keek naar het verbodsteken, een stille getuige van de overtreding. Hij haalde de schouders op.

‘Er ligt nog wat smeerkaas in de schapraai, meid. Trek in een portie friet?’

Hannelore trok haar neus op. Dat deed ze zelden, maar Van In genoot telkens weer van haar smoeltje als ze het deed. Dan leek ze op het schoolmeisje dat twee uur strafstudie heeft gekregen omdat ze tijdens de lessen haar nagels heeft gelakt.

‘In de Wittenkop staat er staartvis op het menu,’ sprak ze halfvragend.

‘Niemand belet je om mij te trakteren. Neem jij de staartvis maar. Ik ben tevreden met een steak Dyonnaise.’

‘Akkoord, maar jij betaalt de drank.’

‘Geen probleem,’ zei Van In monter.

Hij legde zijn arm om haar schouder. Ze liepen bekken tegen bekken door de Sint-Jacobstraat, als een verliefd stel dat voor het eerst in Brugge komt.

Загрузка...