8

De volgende morgen verscheen Van In vroeg op kantoor. De zon scheen krachteloos door de vuile ramen van het politiecommissariaat. De bezuinigingen die het stadsbestuur vorig jaar had doorgevoerd, eisten ook hier hun tol. Het onderhoud van het gebouw was tot een minimum herleid. Alleen de lokalen waar het publiek over de vloer kwam, werden nog regelmatig schoongemaakt. Niet dat het Van In wat kon schelen. Persoonlijk vond hij dat de vuile waas op de ruiten hun kantoor een zekere privacy verleende. Van buitenaf was het zo immers niet meer te zien of hier gewerkt werd of niet.

Zoals gewoonlijk zette Versavel de koffie. Van In lag lui in zijn stoel, met zijn voeten op het bureau. Hij had een nogal turbulente nacht achter de rug. Na de wilde vrijpartij met Hannelore was hij in een bodemloze slaap gevallen. Maar Morpheus had hem slechts enkele uren vergetelheid gegund. Om halfvier was hij badend in zijn eigen zweet wakker geschrokken. De rest van de nacht had hij liggen woelen en piekeren. De aanklacht van Linda Aerts hing als het zwaard van Damocles boven zijn hoofd. Het zwaard was er ook echt. In zijn droom had hij het gezien, slingerend, zoals de reuzensikkel in het verhaal van Edgar Allan Poe, waarin een arme gevangene de gruwelen van de put en de slinger ternauwernood overleeft.

Van In had alle argumenten op een rijtje gezet en was er hoe langer hoe meer van overtuigd geraakt dat hij deze keer de dans niet zou ontspringen. De onzekerheid vrat aan zijn ziel als de beukende golven aan de krijtrotsen van Dover.

‘Ik vraag me af waarom Aerts zo ijlings op de vlucht is geslagen,’ zei Versavel plotseling.

‘Verdenk je hem dan?’

Van In moest toegeven dat hij dat spoor een beetje uit het oog had verloren. Misschien concentreerde hij zich te veel op de cliënten van de Love.

‘Iemand die niets te verbergen heeft, laat niet zomaar alles achter.’

‘Alles achterlaten,’ echode Van In. ‘Zestien miljoen kan je bezwaarlijk “alles achterlaten” noemen.’

Versavel liet zich door dat argument niet uit zijn lood slaan. Hij schonk zijn baas een kop koffie in. Van In ging overeind zitten. Het was niet de eerste keer dat hij in een halfliggende houding kokend hete koffie op zijn hemd had gemorst.

‘Een opsporingsbericht op de televisie zou inderdaad geen kwaad kunnen,’ gaf hij toe.

Versavel keek hem afwachtend aan.

‘Tenzij je nog andere suggesties hebt, Guido.’

‘Het zou misschien verstandig zijn om ook de grensposten te waarschuwen.’

Van In haalde de schouders op. ‘Vergeet vooral de rijkswacht niet,’ zei hij sarcastisch. ‘Voor mijn part alarmeer je het hele koninkrijk. We zouden toch niet willen dat het publiek ons aanwrijft dat we onzorgvuldig hebben gehandeld.’

Van In nam een slokje van Versavels uitmuntende brouwsel. De brigadier had de boodschap begrepen en besloot zich gedeisd te houden. Van In had zijn dagje niet en dan was het beter hem niet te veel op de zenuwen te werken.

‘Heb je Carine Neels kunnen inschakelen?’ vroeg Van In na een poosje.

Versavel knikte. ‘Het meisje is razend enthousiast. Straks denkt Belgacom dat we hier een 06-lijn hebben. Ze belt het hele land af.’

‘Met een beetje geluk moeten we Herbert op die manier kunnen identificeren. Als we eenmaal weten wie hij is, zal de rest kinderspel zijn.’

Van In gooide zijn benen op zijn bureau. Het beloofde een rustige dag te worden. Hij schrok dan ook zichtbaar toen de telefoon rinkelde. Hoewel zijn kop halfleeg was, morste hij toch nog koffie op zijn overhemd.

‘Hallo, Pieter.’

Van In herkende de stem van Hannelore. ‘Mis je me nu al?’ meesmuilde hij.

‘Doe niet flauw, Pieter Van In.’

Ze klonk gespannen.

‘Kom als de bliksem naar de Groene Rei. Iemand heeft Provoost vermoord en geloof me: het is geen mooi gezicht. Zijn secretaresse heeft hem een halfuur geleden gevonden.’

Nadat Hannelore had ingehaakt, bleef Van In tien volle seconden zitten, met de hoorn tegen zijn oor gedrukt.

‘Scheelt er iets?’ vroeg Versavel bezorgd.

‘God zij geloofd, Guido. Iemand heeft me zojuist een grote dienst bewezen.’

‘Hebben ze Aerts gevonden?’

‘Nee,’ monkelde Van In. ‘Dit is veel beter.’


De secretaresse van wijlen Yves Provoost liet Van In binnen. Het mens beefde zichtbaar. Haar gezicht was witter dan het linnen van Guggenheimer.

‘Mevrouw de procureur wacht op u in het kantoor van mijnheer Yves,’ zei ze met een snik.

Ondanks de ernst van de situatie had Van In moeite een glimlach te onderdrukken. In gerechtelijke kringen werd een substituut steevast procureur genoemd. IJdelheid kent immers rang noch stand.

Het huis aan de Groene Rei was enkele jaren geleden grondig gerenoveerd. Bestaat er in Brugge überhaupt een historisch pand dat nog niet vakkundig onder handen is genomen? In tegenstelling tot wat bij veel andere restauraties het geval is, had Provoost kosten noch moeite gespaard om het ouderlijk huis in zijn oude glorie te herstellen. Behalve de professioneel afgeborstelde gevel had hij ook de binnenkant grondig laten opknappen en aankleden. Alleen al in de hal stond voor een fortuin aan antiek.

Van In volgde de oude secretaresse door de gang. Yves Provoost had juffrouw Calmeyn van zijn vader geërfd, net als de rest van het meubilair. Eudoxie Calmeyn had er veertig jaar trouwe dienst op zitten. Normaal ging ze over zes maanden met pensioen. Ze was een vrouw van de oude stempel: plichtsbewust, efficiënt en loyaal. Van In bestudeerde haar vioolachtige contouren. Juffrouw Calmeyn droeg een grijze rok, die tot halverwege haar kuiten reikte, een ondoorschijnende witte blouse en dikke, vleeskleurige nylons. Haar platte nonnenschoenen maakten een naargeestig geluid in de hoge, smalle ruimte. Aan het einde van de gang maakte ze een vleugel van de dubbele, gecapitonneerde deur open en liet hem binnen. Zelf bleef ze buiten staan.

‘Hallo, hier ben ik dan,’ zei Van In monter. Hij keek verwonderd om zich heen. ‘Waar is de rest?’

Hannelore stond voor de schouw, een misbaksel in neorenaissancestijl. Van In liep naar haar toe. Ze drukte een verstrooide kus op zijn lippen.

‘Juffrouw Calmeyn heeft rechtstreeks naar het parket gebeld,’ zei ze. ‘Ik verwacht de rest van het circus over tien minuten.’

‘Uitstekend. Waar ligt onze vriend?’

Voor Van In kon de dag niet meer stuk. Hannelore wees naar een futuristisch gestylede sofa. Die werd bijna aan het zicht onttrokken door een bos kamerplanten. Tussen het groen van de ficussen en de varens zag Van In twee voeten uitsteken. Om de enkels zaten stalen handboeien van het soort dat door de politie wordt gebruikt.

‘Lach niet,’ zei Hannelore berispend toen Van In haar olijk aankeek.

Provoost lag op zijn rug. Hij was poedelnaakt. In zijn mond stak een prop.

‘En ik mag niet lachen.’ Van In klemde zijn kaken opeen. ‘Benson im Himmel. Er zit een wasknijper op zijn neus.’

Hannelore bewaarde een veilige afstand. Zij vond het tafereel nogal weerzinwekkend.

‘Zo te zien heeft onze eminente rechtsgeleerde een dodelijk spelletje gespeeld. Hoe zullen we het noemen? Wasknijperseks?’

Hannelore zweeg, niet uit verontwaardiging, maar uit vrees dat ze zelf in de lach zou schieten. Dat was de schuld van Pieter. Waarom moest hij per se zo’n koddig commentaar leveren?

‘Niemand zet eerst een wasknijper op zijn neus voor hij zichzelf in de boeien slaat, Pieter Van In.’

Hannelore deed haar best om objectief te blijven. Toch kon ze niet ontkennen dat het tafereel haar een beetje opwond. De opmerking van Pieter deed haar fantasie op hol slaan. Ze probeerde tevergeefs het vunzige product van haar dagdroom te verdringen.

Van In cirkelde voorzichtig om de sofa. In dit stadium van het onderzoek was het van het allerhoogste belang geen sporen te verknoeien. Het leek wel of Versavel hem die zin influisterde.

‘Echt mooi is hij niet.’

‘Dat heb ik je toch gezegd,’ riposteerde Hannelore wrevelig.

Ze kwam een stap dichterbij en probeerde haar blik af te wenden van het naakte mannenlijf. Dat lukte amper. Nu Van In er was, oefende het lijk een morbide aantrekkingskracht op haar uit. Aan de universiteit had ze ooit een lijkschouwing bijgewoond. Toen was ze gebleven om haar mannelijke medestudenten geen excuus te verschaffen haar de rest van het jaar uit te lachen. Als magistraat verkeerde ze echter in een andere positie. Dit was een professionele aangelegenheid, en dus verplichtte ze zichzelf om te kijken. Of gebruikte ze haar bevoegdheid als een excuus om te voldoen aan wat ze zelf als ziekelijke nieuwsgierigheid ervoer? Zo constateerde ze onwillekeurig dat het begrip rigor mortis niet op alle mannelijke lichaamsdelen van toepassing is. Van gehangenen werd nochtans gezegd dat…

‘Ik vraag me af wat dokter De Jaegher nu uit zijn mouw zal schudden.’

‘De wasknijper kan hij in ieder geval niet over het hoofd zien,’ zei Hannelore verstrooid.

Ze kon haar ogen niet afhouden van het lijk. Provoost was dikker dan zijn dure maatpakken lieten vermoeden. Zelfs nu hij neerlag, stak zijn buikje nog boven zijn borstkas uit, wat bewees dat de dode advocaat zich nooit aan fitnessapparaten had uitgesloofd. Hannelore mocht er niet aan denken dat Van In er vroeger zelf zo had uitgezien. Plotseling zag ze hoe hij zich bukte.

‘Iets gevonden?’

Ze kwam dichterbij.

Van In scharrelde in een hoop verfomfaaide kleren. Die lagen uit het zicht tussen een gitzwarte archiefkast en een terracottapot, waarin een reusachtige cactus weerbarstig zijn onnatuurlijke biotoop trotseerde.

Van In raapte een van de kledingstukken op. Provoost had duidelijk smaak. De olijfgroene pyjama droeg het label van een dure couturier en de kamerjas had iedere rechtgeaarde Brit jaloers gemaakt. De kleur en het dessin pasten perfect bij de prop in Provoosts mond. Het kon bijna niet anders of dit was het bijpassende sjaaltje. Zonder dat sjaaltje was zijn stijlvolle outfit immers niet compleet.

Lag het aan de scheve leuning van de postmoderne sofa of maakte de overledene een laatste stuiptrekking? De klap waarmee de benen van Provoost op de grond bonkten, was akelig om te horen en trok het lichaam op zijn zij. Hannelore slaakte een gilletje. Ze klampte zich vast aan Van In. Haar lichaam gloeide. Van In keek over haar schouder naar Provoost, die in een groteske houding half uit de sofa hing.

Hannelore kneep hem bijna fijn, zo hard drukte ze zich tegen hem aan. Het was een eigenaardig gevoel. Op minder dan een meter afstand regeerde de dood, maar in haar angstige lichaam voelde hij nieuw leven kloppen.

‘Wees niet bang, Hanne.’

Het klonk bijbels. Met wat echo kon zijn stem lijken op die van de engel bij het graf van Jezus.

‘Het gebeurt vaker dat verse lijken capriolen maken.’

Wat hij ook zei, Hannelore had er genoeg van. Ze trok zich terug bij het raam en keek over de kaaimuur naar het donkere water van de Groene Rei. Eigenlijk voelde ze zich een beetje gegeneerd. Had zij het recht zich zoveel beter te voelen dan die zogenaamd perverse misdadigers die ze dagelijks hielp veroordelen of was de graad van beschaving van een mens recht evenredig met de materiële omstandigheden waarin hij verkeerde?


De voordeurbel kondigde het verwachte bezoek aan. Juffrouw Calmeyn liet de heren van het gerecht geen seconde langer wachten dan nodig was. Ze ijlde naar de voordeur en liet het gezelschap binnen. Dokter De Jaegher werd op de voet gevolgd door Leo Vanmaele en twee agenten van de technische recherche.

‘We meet again, dokter De Jaegher,’ zei Van In luchtig.

De wetsdokter stak zijn hand op als teken van herkenning en wendde zich daarna tot Hannelore. Een magistraat, en vooral dan een knappe magistraat, paste beter bij zijn waardigheid dan zo’n halvegare van een politiecommissaris.

Hannelore moest zich een ouderwetse handkus laten welgevallen. De gerimpelde Don Juan had natuurlijk wel iets meer gewild, maar met Van In in de buurt paste hij op zijn tellen.

‘Dit is niet goed voor de misdaadstatistieken,’ zei Leo cynisch. ‘Nog een dooie deze week en we steken de provincie Brabant naar de kroon.’

Zijn vinnige ogen registreerden nauwkeurig het decor. Onbewust zocht hij naar de meest ideale hoek en de meest gunstige lichtinval om een paar behoorlijke foto’s te maken.

‘Aan deze hangt wat meer vlees,’ fluisterde Van In iets te luid.

Leo wierp een veelbetekenende blik naar dokter De Jaegher. Die had gelukkig niets gehoord. Hij stond bij Hannelore te slijmen.

‘Ik vraag me af waarom de moordenaar hem heeft uitgekleed en gekneveld,’ zei Van In neutraal. ‘Je zou haast denken dat dit een afrekening tussen homo’s is.’

Leo kon die stelling alleen maar beamen. Hij maakte zijn tas open en klikte een 28mm-lens op zijn Nikon. Van In liet Leo rustig zijn werk doen. Hij ging naar de voorkamer, waar De Jaegher nog steeds met alle mogelijke middelen indruk probeerde te maken op Hannelore. Net als ieder mannetjesdier voelde Van In de behoefte zijn terrein duidelijk af te bakenen. Om alle twijfels weg te nemen, nam hij haar hand vast. Dat gebaar was voldoende om De Jaegher op zijn plichten te wijzen. De wetsdokter verontschuldigde zich en ging aan de slag. Hij draaide Provoost op zijn buik en stak een digitale thermometer in zijn aars. Op die manier probeerde De Jaegher het tijdstip te bepalen waarop het slachtoffer was overleden. De betrouwbaarheid van deze methode is afhankelijk van een aantal parameters en het resultaat van de meting moet door een specialist geïnterpreteerd worden. In dit geval ging het om een schoolvoorbeeld. De omgevingstemperatuur was constant en het lijk was kakelvers. Zelfs De Jaegher moest in staat zijn een behoorlijk accurate diagnose te stellen. Volgens Van In kon Provoost niet langer dan twaalf uur dood zijn.

Leo maakte een foto van de geboeide handen. Daarna riep De Jaegher de hulp in van de mannen van de technische recherche om de handboeien te verwijderen. Hij maakte de nagels van het slachtoffer schoon en stopte de smurrie in plastic zakjes. Het gebeurde vaak dat men onder de nagels weefsel of bloed van de moordenaar aantrof. Die genetische vingerafdruk had de laatste jaren al menige beschuldigde de das om gedaan.

‘Wanneer is hij gestorven, dokter?’ vroeg Van In.

De Jaegher liet zich die vraag twee keer stellen voor hij met tegenzin een antwoord formuleerde.

‘In dit specifieke geval kan ik vrij formeel zijn, commissaris. De man is vermoedelijk tussen drie en vier uur vanmorgen om het leven gebracht.’

Van In noteerde het tijdstip. Hij had geen zin om met De Jaegher in de clinch te gaan. Maar wat was het nu eigenlijk: formeel of vermoedelijk?

‘Doodsoorzaak?’

De Jaegher keek Van In verontwaardigd aan. Hij beschouwde de commissaris als een pion in een spel waarvan hij de koning was. Het werd tijd dat ze bij de politie de elementaire regels van de beleefdheid leerden respecteren.

‘Waaraan is hij gestorven, dokter?’ drong Van In aan.

Het was een idiote vraag. Een klein kind kon zien dat Provoost gestikt was. Maar officieel moest dat door een wetsdokter bevestigd worden.

‘Suffocatie, commissaris.’

Van In noteerde de doodsoorzaak naast het tijdstip van de moord. De rest zou hij later wel in het autopsierapport lezen. Plotseling voelde hij een ijskoude hand op zijn arm.

‘Kun je een glas water voor me versieren, Pieter?’

Hannelore zag er allesbehalve fleurig uit. Haar stem klonk als de doodsrochel van een stervende kankerpatiënt.

Van In schrok en sloeg bezorgd zijn arm om haar heen.

‘Wat scheelt er? Je ziet zo bleek. Zal ik…?’

Hij wees naar De Jaegher. Hannelore schudde heftig van neen en daar was Van In blij om. Hij mocht er niet aan denken dat die kwakzalver haar met een vinger aanraakte.

‘Een glas water en wat frisse lucht zijn voldoende,’ fluisterde ze schor.

Van In ondersteunde Hannelore tot aan de deur. De frisse lucht in de gang deed haar deugd. Ze glimlachte en kneep in zijn arm.

‘Dank je, Pieter. Maak je niet ongerust. Er is niets aan de hand.’

‘Zeker weten?’

‘Zeker weten,’ suste ze.

Nog geen drie seconden later kwam juffrouw Calmeyn uit de belendende kamer. Ze had de hele tijd geduldig op wacht gestaan.

‘Hebt u soms een glas water juffrouw? Mevrouw de substituut voelt zich niet lekker.’

Juffrouw Calmeyn stelde geen overbodige vragen. Ze haastte zich naar de keuken. Hoe was het in godsnaam mogelijk dat ze zo’n jong ding met een moordzaak opzadelden, dacht ze bitter. O tempora, o mores!

Toen Hannelore gedronken had, kreeg ze wat meer kleur. Van In bleef hardnekkig haar hand vasthouden.

‘Ik heb vanmorgen niet ontbeten,’ verontschuldigde Hannelore zich.

Eudoxie Calmeyn schudde afkeurend het hoofd.

‘Kom, kind,’ zei ze plotseling heel familiair. ‘In de keuken liggen nog wat broodjes met kaas. Ik zie dat je best wat calorieën kan gebruiken.’

Van In trok verbaasd zijn wenkbrauwen op, toen Hannelore het aanbod van juffrouw Calmeyn dankbaar aannam. Een lijk maakte op hem maar weinig indruk meer, maar hij kon niet zeggen dat hij er trek van kreeg.


Terwijl Eudoxie Calmeyn een kan verse koffie zette, tastte Hannelore gretig toe. Van In durfde er een maandloon op verwedden dat ze het ontbijt van wijlen Yves Provoost aan het verorberen was. Eudoxie draaide zich af en toe om. In haar ogen glom een gesublimeerde vorm van het moederinstinct dat ze de voorbije veertig jaar bewust had verdrongen. Wist het mens dat het frêle meisje naast haar een zelfbewuste vrouw was die al menige advocaat slapeloze nachten had bezorgd, dan zou ze Hannelore wellicht door een andere bril bekijken, dacht Van In met enig leedvermaak.

‘Smaakt het, meisje?’

‘Verrukkelijk,’ antwoordde Hannelore genietend. ‘U heeft toevallig geen augurken in huis?’

Eudoxie bekeek Hannelore argwanend van top tot teen. Van In kon zich voorstellen waarnaar juffrouw Calmeyn op zoek was. Maar voor een echt bolle buik moest ze nog wat geduld oefenen.

‘Woonde mijnheer Provoost hier alleen?’ vroeg hij toen Eudoxie een bordje met kleine augurken op de tafel zette.

‘Mijnheer Yves woont in Knokke,’ antwoordde ze in de tegenwoordige tijd. ‘In de villa van zijn ouders.’

Ze schonk koffie in en kwam bij hen zitten.

‘Hij blijft hier alleen overnachten als het op de rechtbank te druk is,’ anticipeerde ze vinnig op de volgende vraag van Van In. Niemand hoefde te weten dat mijnheer Yves alleen tijdens het weekeinde naar Knokke ging. Dat deed hij uitsluitend voor de kinderen.

Van In liet twee suikerklontjes in zijn kop koffie plonzen en roerde behoedzaam met het zilveren lepeltje dat Eudoxie voor hem had klaargelegd.

‘Heeft u ook een sleutel van het huis, juffrouw Calmeyn?’

De ervaren secretaresse liet zich door die vraag niet uit haar lood slaan.

‘Die heb ik zeer zeker,’ zei ze met opgeheven hoofd. ‘Zowel mijnheer Gaëtan als mijnheer Yves vertrouwde mij volkomen.’

‘Gaëtan Provoost was de vader van Yves,’ verduidelijkte Hannelore tussen twee happen door. ‘De man was een monument. Zijn foto hangt nog altijd in het gerechtsgebouw.’

Eudoxie glimlachte goedkeurend. Het meisje begon haar hoe langer hoe meer te bevallen.

‘Het lag dus voor de hand dat u mijnheer Yves zou vinden,’ zei Van In.

Eudoxie nam een slok van haar koffie en snoot zenuwachtig haar neus. Het afschuwelijke beeld stond als een ets in haar geheugen gegrift.

‘Officieel begin ik pas om negen uur te werken,’ zei ze met een krop in de keel. ‘Maar meestal arriveer ik hier rond acht uur.’

‘Omdat u voor het ontbijt van mijnheer Yves zorgt,’ glimlachte Van In minzaam.

‘Ja, natuurlijk,’ reageerde ze spontaan. ‘Ik bedoel, niet altijd. Dat doe ik alleen wanneer mijnheer Yves hier overnacht.’

Juffrouw Eudoxie was er als een kind ingetuind en dat besefte ze ook. Hannelore sloeg haar ogen neer. Gelukkig ging Van In niet dieper in op die kwestie. Hij wist immers wat hij moest weten.

‘Mijnheer Yves gaat altijd heel vroeg aan de slag.’

Juffrouw Calmeyn deed een verdienstelijke poging om de situatie te redden.

‘Toen ik vanmorgen om halfnegen niets hoorde, ben ik naar zijn studeerkamer gegaan. Ik heb aangeklopt. En toen hij niet antwoordde, ben ik…’

Haar stem stokte. Ze nam een damasten servet en bette haar ogen. De arme secretaresse treurde echt om haar baas. Hannelore staakte haar wolvenmaaltijd. De oude vrouw probeerde zich kranig te houden, maar ze protesteerde niet toen Hannelore haar arm om haar schouder legde.

‘Ik kan me voorstellen dat u vreselijk geschrokken bent, juffrouw Calmeyn,’ zei ze troostend. ‘Ik mag er niet aan denken dat mij zoiets overkomt.’

‘Zeg dat wel, kind. Ik kan het nog altijd niet vatten. In wat voor een tijd leven wij?’

Ze begon hardop te snikken en verborg haar gezicht achter een traliewerk van benige vingers. Dit was het moment waarop juffrouw Calmeyn zich realiseerde dat Yves Provoost dood was. Van In vond het beter dat hij beide vrouwen even alleen liet.


In de studeerkamer had dokter De Jaegher ondertussen zijn onderzoek afgerond. De twee technici van de gerechtelijke politie waren druk in de weer met het sporenonderzoek, een bezigheid waaraan Van In een gruwelijke hekel had. Voor hem waren de sfeer op de plaats van de misdaad en de reacties van de betrokkenen belangrijker dan het geknoei met de fingerprintspray en het systematisch schoonzuigen van het tatort. Materiële bewijzen waren noodzakelijk om een dader die weigerde te bekennen te laten veroordelen. Maar voor het zover was, moest die dader eerst opgespoord worden en dat aspect van de misdaadbestrijding boeide hem het meest.

De Jaegher zocht zijn spullen bij elkaar. Van In vond het hypocriet hem de hand te drukken en liep dus stilletjes de kamer uit. Het werd tijd dat hij de rest van het huis verkende. In de gang leidde een steile trap naar de eerste verdieping. Die interesseerde hem meer. Hij liep naar boven. Aan de muur hingen kleine schilderijen in bombastische, vergulde lijsten: allemaal stillevens van onbekende negentiende-eeuwse meesters. Op antiekbeurzen haalde het werk van die kladschilders vandaag de dag astronomisch hoge prijzen. Voor een schets van een stapel beurs fruit op een porseleinen schaal werd al gauw honderdduizend frank neergeteld. Op de overloop, die twee keer zo groot was als zijn eigen slaapkamer, pronkte een overdadig versierd Hollands spiegelkabinet, een meubel dat eigenlijk in een museum thuishoorde. De eerste verdieping telde twee ruime slaapkamers en een badkamer in Engelse stijl met veel mahoniehout en andere onpraktische faciliteiten. De kamer aan de straatkant fungeerde duidelijk als logeerkamer. Het rook er muf. De lakens op het strak opgemaakte bed oogden een beetje vergeeld. Van het bloemetjesbehang was niet veel te zien. De muren hingen letterlijk vol met kunstwerken. Van In telde drieëntwintig schilderijen, aquarellen, etsen en tekeningen. Gaëtan Provoost had immers zijn hele leven ‘kunst’ verzameld.

De tweede slaapkamer zag er niet zo netjes uit. Dit was ontegenzeggelijk het nest van een vrijgezel. Overal slingerden boeken en tijdschriften rond. Op het nachttafeltje stond een glas met daarnaast een aangebroken fles Glenfiddich en een doos Temesta.

Het nachtlampje, een bronzen onding uit de vorige eeuw, wierp een flauw schijnsel op het omgeslagen dekbed. Een breedbeeldtelevisie fungeerde als een soort van scheidingswand tussen het bed en de rest van de kamer. De mastodont rustte op een elegante consoletafel. Op het toestel torenden vier stapels videocassettes. De titels spraken voor zich. Ze bewezen in ieder geval dat Provoost interesse had voor beide seksen. Aan de hand van wat hij zag, probeerde Van In zich een beeld te vormen van de man die beneden op de sofa lag. Yves Provoost was een gerespecteerde advocaat die zijn klanten voornamelijk dankte aan de faam van zijn voorvaderen. Hij stamde immers uit een familie van eminente rechtsgeleerden. De stiel was hem met de paplepel ingegoten. Samen met de naam had hij eveneens een omvangrijk familiefortuin verworven. Zelfs zonder diploma had hij er een flamboyante levensstijl op na kunnen houden.

Van In onderwierp de kamer aan een nauwkeurig onderzoek. In de kleerkast hingen diverse pakken, alle van onberispelijke kwaliteit. Daarna inspecteerde hij de commode. In de laden vond hij een ruim assortiment duur ondergoed en een vijftal katoenen pyjama’s.

‘Mijnheer de commissaris.’

Een bliksemschicht was er destijds in geslaagd Paulus uit het zadel te lichten en hem tot inkeer te brengen. De stem van juffrouw Calmeyn hoefde voor dat Hollywood-effect niet onder te doen. Van In schrok hevig. Hij draaide zich om en probeerde onschuldig te glimlachen. De secretaresse van wijlen Yves Provoost liet zich daardoor niet vermurwen. Ze keek hem dreigend aan. In haar blik sluimerde het vuur van een tropische storm. Hannelore bleef op de achtergrond. Ze deed haar uiterste best om haar gezicht in de plooi te houden. Voor haar was Eudoxie de ideale schoonmoeder, het type waar mannen bang voor zijn.

‘Excuseert u mij, juffrouw. Ik dacht dat in het belang van het onderzoek…’

‘Niemand komt in de kamer van mijnheer Yves zonder mijn toestemming,’ snauwde Calmeyn. ‘Ik ken de wet. Zonder huiszoekingsbevel is dit verboden gebied.’

Juffrouw Calmeyn wist dat Provoost stiekem whisky zoop en pornofilms bekeek. Daar ging ze uiteraard niet mee akkoord, maar dat wilde nog niet zeggen dat de eerste de beste snoeshaan hier zomaar wat kon rondneuzen.

‘Dat begrijp ik, juffrouw, maar…’

‘Geen gemaar, commissaris. Als u deze kamer niet stante pede verlaat, bel ik de rijkswacht.’

Van In zuchtte. Hij had dat argument al eens eerder gehoord.

‘Oké, juffrouw Calmeyn. We gaan. Maar kom me over een maand niet vertellen dat de politie zijn werk niet doet.’

Hannelore zweeg in alle talen toen Van In afdroop als een geslagen hond.


Jos Brouwers had geluk. Dankzij de uitgebreide info die Vandaele had verstrekt, kwam hij bijna automatisch bij Dominique Verhelst terecht. De gladde procuratiehouder van de Nijverheidsbank beloofde onmiddellijk het nodige te zullen doen. Brouwers had Verhelst tien jaar geleden voor een dure echtscheiding behoed, toen zijn vrouw de rijkswacht had ingeschakeld om hem op overspel te laten betrappen. Brouwers had Dominique Verhelst op tijd verwittigd en het feest was niet doorgegaan.


Verhelst belde hem nog geen uur later terug.

‘Hallo, Jos. Ik denk dat ik goed nieuws voor je heb.’

Brouwers nam een blocnote en een pen. Dit beloofde een makkelijke klus te worden.

‘William Aerts heeft in het begin van de week een half miljoen opgenomen. De rest heeft hij overgeschreven naar een rekening bij de Banco Condottiere in Rome.’

‘Hoeveel bedraagt die rest?’

‘Zestien miljoen.’

Brouwers onderstreepte het bedrag. Onze vriend was dus van plan een tijdje weg te blijven.

‘Prima. Kun je ook nagaan of hij het geld in Rome geïncasseerd heeft?’

‘Is dat belangrijk?’ vroeg Verhelst voorzichtig.

Het doorspelen van vertrouwelijke informatie over cliënten aan derden was een laakbare daad. Als procuratiehouder kon hij zich een en ander permitteren. Binnen de bank was hij behoorlijk onschendbaar. Indien Verhelst zich echter met internationale transacties ging bemoeien, nam hij een niet te onderschatten risico. Bovendien was de kans relatief klein dat de mensen van de Romeinse bank op zijn verzoek om informatie zouden ingaan.

‘Zou ik het je vragen als het niet belangrijk was?’

De stilte die plotseling viel, onderstreepte de frustratie waarmee Verhelst worstelde.

‘Zonder mijn tussenkomst had je destijds je villa in Montpellier moeten verkopen, Dominique.’

Dat argument gaf de doorslag.

‘Ik zal zien wat ik voor je kan doen,’ zei Verhelst. ‘Maar ik kan niets beloven.’

‘Dat is fijn, Dominique. Ik bel je morgen om veertien uur.’

Загрузка...