Op zekeren morgen, drie dagen nadat het gezin zijn intrek te Piriac had genomen, sloeg mijnheer Chabre van den zeebreker af, die de kleine haven beschermt, rustig Estella gade, die juist bezig was te baden en op den rug dreef. Het was reeds zeer warm; en keurig gekleed in een zwarte jas, met een vilten hoed op het hoofd, had hij een parasol met groene voering opgestoken, om zich te beschermen.
"Is de zee goed?" vroeg hij, om den schijn aan te nemen alsof hij eenig belang stelde in het baden zijner vrouw.
"Heel goed", antwoordde Estella zich weer voorover wentelende.
Mijnheer Chabre baadde nooit. Het water boezemde hem een grooten afschrik in, en hij verborg dit slechts door te zeggen dat de geneesheeren hem ten strengste het gebruik van zeebaden verboden hadden. Zoodra er op het strand een golf tot aan zijne schoenen kwam spoelen, deinsde hij met eene rilling achteruit, als had een gevaarlijk dier hem de tanden laten zien. Het water zou trouwens zijne aangeboren deftigheid hebben geschaad, hij vond het vuil en onbetamelijk.
"Dus is het goed?" herhaalde hij, duizelig wordende in de hitte en zich door een onrustige slaperigheid op dien zeebreker aangegrepen voelende.
Estella antwoordde niet, maar sloeg de armen om zich heen door het water en zwom als een poedel. Even vermetel als een jongen, baadde zij uren lang, wat haar man erg verveelde, want hij oordeelde het gepast haar in de nabijheid op te wachten. In Piriac had Estella juist de zee gevonden, waarvan zij hield. Zij had een afkeer van een hellend strand, dat men heel ver af moet loopen, aleer men het water tot aan het middel heeft. Gewikkeld in haar ochtendjapon van wit molton, liep zij tot aan het uiterste eindje van den zeebreker, liet daar het gewaad van de schouders glijden en sprong rustig de golven in. Zij had zes meters diepte noodig, beweerde zij, om niet tegen de rotsen aan te stooten. Haar bad-costuum, dat aan één stuk en zonder rok was, deed haar hooge gestalte uitkomen, en de lange blauwe ceintuur welke hare lendenen omgordde, gleed haar met gelijkmatige bewegingen langs de heupen neer. In het heldere water, met de lokken in een caoutchouc mutsje verborgen, waaruit kleine lokken te voorschijn kwamen, had zij heel de lenigheid van een blauwachtigen visch met een raadselachtig, rooskleurig vrouwengelaat.
Mijnheer Chabre stond daar reeds een kwartier lang in de felle zon te blaken. Tot duizendmaal toe had hij op zijn horloge gekeken, en hij eindigde met te wagen op beschroomden toon te zeggen:
"Gij blijft al heel lang in het water, lieve. Gij moest er uitkomen. Dat gerekte baden zal u vermoeien".
"Maar ik ben er pas in!" riep de jonge vrouw. "Het is alsof men in melk baadt".
En wederom op den rug gaande liggen, voegde zij er bij:
"Gij kunt wel heengaan als het u verveelt...... Ik heb u niet noodig".
Daar kwam hij hoofdschuddend tegen op, met de verzekering hoe gauw er een ongeluk kon plaats vinden. Estella glimlachte bij het denkbeeld van hoeveel hulp haar echtgenoot haar zou zijn, indien zij eens door kramp werd aangegrepen. Maar plotseling wierp zij een blik naar de andere zijde van den zeebreker, op den inham, die langs van het dorp door het water gegraven werd.
"Wel!" zeide zij, "wat is dat daarginds? Ik ga eens even kijken".
En zij verwijderde zich snel, met lange, regelmatige slagen.
"Estella! Estella!" riep Chabre: "Wilt ge wel eens hier blijven? Gij weet dat ik alle onvoorzichtigheden haat".
Maar Estella luisterde niet naar hem, en hij was gedwongen zich te onderwerpen. Zoo hoog mogelijk op de punten zijner voeten gaande staan om de witte vlek te volgen, welke de hoed zijner vrouw op het water wierp, vergenoegde hij zich met zijn parasol waaronder de verzengende lucht hem meer en meer verstikte van hand te verwisselen.
"Wat heeft zij dan toch gezien!" mompelde hij: "O! ja, dat voorwerp, dat daar ginds drijft...... Zeker iets vuils. Een pak zeewier, zonder twijfel, of wel een vat.... Maar neen, het beweegt zich".
En, eensklaps, herkende hij het voorwerp.
"Neen, het is een heer, die ook zwemt."
Intusschen had ook Estella, reeds na enkele slagen, zeer goed gezien, dat het een heer was. Zij hield toen op in zijne richting voort te zwemmen, wel voelende dat dit onbehoorlijk zou zijn. Maar uit behaagzucht, blij als ze was haar moed aan den dag te kunnen leggen, zette zij haar weg voort naar de volle zee. Zij vorderde langzaam, en deed alsof zij den zwemmer niet opmerkte. Als werd hij door den stroom medegevoerd, dreef deze naar haar toe, en op het oogenblik dat zij zich omwendde om naar den zeebreker terug te keeren, had er eene blijkbaar geheel onverwachte ontmoeting plaats.
"Maakt gij het goed, mevrouw?" vroeg de mijnheer beleefd.
"Wel! zijt gij het mijnheer!" sprak Estella vroolijk.
En zij voegde er met een opgeruimd lachje bij:
"Hoe men elkander toch wedervind!"
Het was de jonge Hector de Plougastel. Hij was zeer verlegen, heel gespierd en rooskleurig in het water. Een oogenblik zwommen zij sprakeloos, op behoorlijken afstand van elkander voort. Estella meende zich echter voorkomend te moeten betoonen.
"Wij zijn u heel dankbaar dat gij ons Piriac aangeraden hebt. Mijn man is er zoo mede ingenomen".
"Die mijnheer, daar ginds geheel alleen op den zeebreker, is uw man niet waar?" vroeg Hector.
Een andermaal bewaarde zij het stilzwijgen. Zij blikten de echtgenoot aan, die niet grooter dan een zwart insekt boven de zee uitstak.
Mijnheer Chabre rekte zich heel nieuwsgierig nog meer uit, om toch te ontdekken welke bekenden zijn vrouw wel in volle zee had kunnen ontmoeten. Hij kon er niet meer aan twijfelen of Estella praatte met dien mijnheer.
"Ja", vertelde Hector aan die mooie vrouw Chabre, "Ik ben eenige dagen komen doorbrengen bij mijn oom, wiens kasteel gij daar ginds halverwege de kust, kunt zien. Elken morgen ga ik, om mijn bad te nemen, van die punt tegenover het terras, af en zwem ik tot aan den zeebreker. Dan keer ik weer terug. Het is twee kilometer in het geheel en eene uitstekende beweging. Maar gij, mevrouw, zijt heel dapper. Nog nooit heb ik zulk een moedige vrouw gezien".
"O!" antwoordde Estella, "ik heb al als een heel klein meisje rondgesparteld. Het water is met mij vertrouwd. Wij zijn goede oude kennissen".
Van lieverlede kwamen zij dichter bij elkander, om niet zoo hard te moeten schreeuwen. Op dien warmen morgen deinde de zee, evenals een groot veld van zijde. Satijnen plekken breidden zich daarover uit, en verderop weer had men strepen, die op eene gerimpelde stof geleken en zich uitstrekten, zich vergrootten om de zachte trilling der stroomen voort te dragen. Zoodra zij elkaar genaderd waren, nam het gesprek meer een vertrouwelijk karakter aan.
Het was een heerlijke dag! Hij wees Estella verscheidene punten der kust aan en bij elke aanwijzing, volgde Estella de richting van Hectors vinger, en hield zij een oogenblik stil om toe te kijken. Het vermaakte haar die verre kusten te zien, met de oogen even boven het water, op een doorschijnende onmetelijkheid gevestigd. Zoodra zij den blik naar de zon wendde, werd zij als verblind, de zee scheen herschapen te zijn in eene grenzelooze Sahara, terwijl de schitterende weerkaatsing van het daglicht op de kleurlooze uitgestrektheid van het strand flikkerde.
"Hoe mooi!" mompelde zij, "hoe mooi!"
Zij ging op den rug liggen om uit te rusten. Zij bewoog zich niet meer, hare handen waren op de borst gekruist, haar hoofd achterovergeworpen, zij gaf zich aan het water over. En haar blanke armen en beenen dreven boven.
"Gij zijt dus te Guérande geboren, mijnheer?" vroeg zij.
Ten einde gemakkelijk te kunnen praten, ging Hector eveneens op den rug liggen.
"Ja, mevrouw," gaf hij ten antwoord. "Ik ben nog slechts eenmaal naar Nantes geweest".
Hij deelde haar de bijzonderheden omtrent zijne opvoeding mede. Hij was opgegroeid aan de zijde zijner moeder, die erg vroom was, en de overlevering van den ouden adel ongeschonden had bewaard. Zijn leermeester, een priester, had hem ongeveer alles medegedeeld wat men op kostscholen leert, maar er veel godsdienst en wapenkunde bijgevoegd. Hij reed paard, kon schermen en hield zich veel met alle mogelijke lichaamsoefeningen bezig. Daarenboven, scheen hij even onschuldig als een maagd te zijn, want wekelijks ging hij ter communie. Hij las nooit romans en zou, zoodra hij meerderjarig werd, een leelijk nichtje trouwen.
"Hoe! Zijt gij nauwelijks twintig jaar oud!" riep Estella, en wierp dien reusachtigen knaap een verbaasden blik toe.
En zij werd moederlijk jegens hem gestemd. Zij stelde belang in dien bloem van het krachtige ras van Bretagne. Maar terwijl beiden zoo op den rug bleven liggen, met de oogen gewend naar den doorschijnenden hemel, zonder meer eenigszins acht op de aarde te slaan, waren zij zoo dicht tegen elkander aangedrongen dat hij haar even aanraakte.
"O, ik vraag u om verschooning!" zeide hij.
Zij dook weg en kwam vier meter ver weder boven. Zij begon weer te zwemmen en lachte hartelijk.
"Dat was een aanvaring", zeide zij.
Hijzelf was vuurrood geworden. Hij naderde haar en zag haar afhangende hoed. Men zag slechts haar gelaat, haar met putjes versierde kin raakte het water aan. Eenige droppels neervallende uit de blonde vlokken, welke aan het mutsje ontsnapt waren, wierpen paarlen op het dons harer wangen. En niets kon bekoorlijker zijn dan haar glimlach, door dat mooie vrouwenhoofd, dat met zacht geruisch voortgleed, slechts een zilveren spoor achterlatende.
Hector bloosde nog meer, toen hij bemerkte dat Estella zeer goed inzag dat hij haar gadesloeg en zich vermaakte met het zonderlinge figuur dat hij moest slaan.
"Mijnheer uw echtgenoot schijnt ongeduldig te worden", zeide hij om het gesprek weder aan te knoopen.
"O! neen", gaf zij rustig ten antwoord, "hij is gewoon mij op te wachten als ik baad".
Om de waarheid te zeggen, was mijnheer Chabre verre van bedaard. Hij deed vier passen vooruit, keerde dan op zijn schreden terug, om opnieuw zijne wandeling te hervatten, zijn parasol steeds sneller rond latende draaien, in de hoop dat hij daardoor wat lucht verkrijgen zou. Het onderhoud zijner vrouw met den onbekenden zwemmer begon hem verbazing in te boezemen.
Estella kwam op den inval dat hij Hector misschien niet had herkend.
"Ik zal hem toeroepen dat gij het zijt", sprak zij.
En zoodra zij van den zeebreker af verstaan kon worden verhief zij de stem.
"Weet gij beste, het is die mijnheer van Guérande, die zoo vriendelijk voor ons is geweest".
"O! zeer goed, zeer goed", riep mijnheer Chabre op zijn beurt. Hij nam zijn hoed af en groette.
"Is de zee naar uw zin, mijnheer!" vroeg hij beleefd.
"Uitstekend, mijnheer", antwoordde Hector.
En het bad wordt voortgezet onder de oogen van den echtgenoot, die zich niet meer durfde beklagen. Aan het uiteinde van den zeebreker was het water heerlijk doorschijnend en kon men duidelijk tot op den bodem zien. Estella voelde zich verrukt door die heldere diepte. Zij zwom zachtjes voort, om de oppervlakte niet al te zeer te rimpelen, en voorover gebogen, met den neus bijna in de golfjes, keek zij naar het zand en de steentjes onder haar in den geheimzinnigen nevelachtigen afgrond. Vooral de halmen joegen haar eene huivering aan, wanneer zij voor hen heenkwam. Het waren groenachtige planten, die schenen te leven en langwerpige bladeren bewogen, geheel gelijk aan een zwerm kreeftenpooten, enkele kort, ineengedrongen, vastgeklemd tusschen twee steenen: anderen weer rijzig, hoog opgeschoten en lenig als slangen. Zij slaakte telkens een zachten kreet om haar ontdekkingen aan te geven.
"O! welk een groote steen! men zou zeggen dat hij zich verroert...... En kijk eens, dien boom, een waren boom met takken!... O! en daar hebt gij een visch! Hij zwemt pijlsnel door".
Maar eensklaps riep zij uit:
"Wat is dat toch? Een bruidbouquet! Hoe! bruidsbouquetten? Zie slechts, of men niet zou zeggen dat het witte bloemen zijn. Het is heel, heel mooi".
Hector dook aanstonds weg, en kwam weder boven met een handjevol witachtige halmen, die zoodra zij uit het water kwamen weer gingen hangen en verwelken.
"Ik dank u zeer", sprak Estella. "Gij hadt u die moeite niet moeten getroosten. Luister eens beste, bewaar dat voor mij". En zij wierp de geplukte grashalmen voor de voeten van mijnheer Chabre. Nog een oogenblik lang, bleven de jonge vrouw en haar tochtgenoot doorzwemmen. Zij lieten eerst het schuim om zich heen spatten en namen snelle, kort afgebroken slagen. Dan weder schenen hun bewegingen plotseling in te sluimeren, gleden zij langzaam voort, alleen kringen om zich heen beschrijvende, die even trilden en dan wegstierven. Er lag een soort geheime, weelderige vertrouwelijkheid in, aldus omwikkeld te worden door dezelfde golf. Naar gelang dat het water zich over Estella's heenvluchtend lichaam, sloot, poogde Hector het spoor door haar achtergelaten binnen te glijden, de plaats en de warmte harer ledematen te hervinden. De zee om hen heen was nog stiller geworden en zoo lichtblauw, dat zij daarbij een bleekrooden tint verkreeg.
"Gij zult kou vatten, lieve", mompelde mijnheer Chabre, wien de groote zweetdruppels van het gelaat vielen.
"Ik zal het water uitkomen, beste", gaf zij ten antwoord.
Zij deed dit inderdaad, en liep haastig met behulp van een ketting langs de hellende steenen van den zeebreker op. Hector had zich voorgenomen haar daarbij gade te siaan. Maar toen hij het gedruisch der van haar afstervende regendroppelen vernam, en het hoofd ophief, bevond zij zich reeds boven, in hare ochtendjapon gewikkeld. Hij droeg zulk een verbaasde uitdrukking van teleurstelling, dat zij glimlachte en even rilde; zij rilde alleen, omdat zij wel wist hoe betooverend zij was, zooals zij daar huiverend, lang als zij was en terwijl hare sierlijk gedrapeerde gestalte tegen den hemel uitkwam.
De jonge man was wel verplicht afscheid te nemen.
"Tot het genoegen u weer te zien, mijnheer", zeide de echtgenoot.