Baron Danvilliers bevond zich in zijn salon, een hoog vertrek, met leer bekleed en van antieke meubels voorzien. Sinds den vorigen avond was hij als vernietigd onder het nieuws, dat juffrouw Chuin hem had medegedeeld omtrent de onteering van Flavie. Tevergeefs had zij alles met de lichtste kleuren geschilderd, de grijsaard was onder den slag als 't ware verpletterd en alleen de gedachte, dat de verleider zijn fout weer eenigszins goed kon maken door een huwelijk, hield hem nog op de been. Dezen morgen verwachtte hij bezoek van dat hem onbekende jongmensch, dat zijn dochter haar eer ontnomen had. Hij schelde.
"Joseph, er zal een jongmensch komen om mij te spreken. Gij laat hem dadelijk binnen komen. Voor ieder ander heb ik belet."
En plaats nemende in het hoekje bij het vuur, gaf hij zich over aan zijne bittere gedachten. De zoon van een metselaar, een hongerlijder, zonder eenige betrekking. Juffrouw Chuin stelde hem voor als een jongen met een toekomst, maar wat een schande niettemin voor de familie, waarop tot nog toe geen smetje kleefde. Flavie had zich op tamelijk ruwe wijze verontschuldigd teneinde haar gouvernante te vrijwaren voor de verwijten van den ouden heer. Sinds deze onaangename verklaring bleef zij in haar kamer, daar de baron geweigerd had haar te zien. Alvorens haar te vergeven, wilde hij eerst zelf deze verdrietige zaken in orde brengen. Zijn grijzende haren hadden in enkele dagen al het zwarte verloren en nu en dan kon men hem zenuwachtig het hoofd zien schudden.
"Mijnheer Nantas," meldde Joseph.
De baron stond niet op. Hij keerde alleen het hoofd om en zag Nantas, die bedaard binnentrad, lang en onderzoekend aan. Deze was zoo verstandig geweest zich niet geheel in nieuwe kleeren te steken; hij had een zwarte jas en pantalon gekocht, oud en hier en daar versteld, maar zindelijk en toonbaar; dit gaf hem het aanzien van een arm, oppassend student en verried niet 't minst den avonturier. In het midden van het vertrek bleef hij staan, zonder te groote onderdanigheid, flink rechtop.
"Dus gij zijt het, mijnheer," bracht de grijsaard met moeite uit.
Hij kon echter niet voortgaan, de aandoening belette het hem en hij vreesde dat zijn woede hem te machtig zou worden.
Na een oogenblik van stilte, hernam hij bedaard;
"Mijnheer, gij hebt een laagheid begaan."
En toen Nantas zich wilde excuseeren, herhaalde hij opnieuw en met meerder klem:
"Een laagheid .... Ik wil niets weten en verzoek u beleefd niet te beproeven mij de zaken uit te leggen. Al had mijn dochter zich om uw hals geworpen, dan zou uw laagheid toch even groot zijn gebleven .... Slechts dieven weten zoo bij families in te dringen."
Opnieuw liet Nantas het hoofd op de borst zinken.
"'t Is niet moeilik op die manier een bruidschat machtig te worden; in uw hinderlaag moesten noodzakelijk èn vader èn dochter vallen."
"Sta mij toe, mijnheer," viel hem de jonge man, die eindelijk driftig werd, in de reden.
De baron maakte een beweging alsof hij hem aan wilde vliegen.
"Wat? wilt gij dat ik u toe zal staan? 't Betaamt u niet hier te spreken. Wat ik u zeg ben ik genoodzaakt u te zeggen en 't is evenzeer uw plicht dit aan te hooren, omdat gij hier komt als een boosdoener. Gij hebt mij een verschrikkelijken smaad aangedaan. Ik ben er bijna van gestorven en nu, nu beven mijn handen, alsof ik plotseling wel tien jaren ouder was geworden. Houdt u stil en luister".
Nantas was zeer bleek geworden. Hij had mogelijk een te zwaren last op zijne schouders gelegd. De verblindheid van zijn hartstocht wenschte hij ondanks alles als excuus te gebruiken.
"Ik had het hoofd verloren," prevelde hij, een geschiedenis van zijn voorgewende liefde bedenkende. "Ik kon juffrouw Flavie niet zien ...."
Toen hij den naam van zijn dochter hoorde sprong de baron overeind en riep met donderende stem:
"Zwijg dan toch! Ik heb u gezegd, dat ik niets wensch te weten. Behoud uw getuigenissen gerust voor u zelf, ik wensch de détails van al die ongerechtigheden niet te hooren."
Toen ging hij weer zitten, bevend en uitgeput. Nantas boog zich, innerlijk bewogen, ondanks zijn groote mate van zelfbeheersching. Na eenige oogenblikken van stilzwijgen, ging de grijsaard voort op een toon van iemand die een moeielijke zaak afhandelt:
"Pardon, mijnheer. Ik had kalm willen blijven. Ge behoort mij niet toe, maar ik u, daar ik aan uw discretie ben overgeleverd. Gij zijt hier gekomen om een voorstel te doen, laat ons onderhandelen, mijnheer."
Van nu aan sprak hij als een advocaat, die een schandelijk proces behandelt, waarover hij zichzelf bijna schaamt en die tot allen prijs de zaak in der minne wenscht te schikken. Met zeer groote beslistheid zeide hij:
"Juffrouw Flavie Danvilliers heeft bij den dood harer moeder een som van twee maal honderd duizend francs geërfd, welke zij eerst in handen krijgt op den dag van haar huwelijk. Deze som heeft natuurlijk reeds interest opgeleverd. Zie hier mijn verantwoording als voogd, welke ik noodzakelijk oordeel u over te leggen."
Hij opende een portefeuille en begon de getallen voor te lezen. Nantas beproefde tevergeefs hem hiermede te doen eindigen. Een machtige ontroering maakte zich van hem meester bij 't gezicht van dien grijsaard, zoo rechtvaardig en eenvoudig, die hem zoo trotsch en groot voorkwam in zijn kalmte.
"Om kort te gaan," besloot hij, "heb ik door mijn notaris hedenmorgen een som doen toewijzen van tweemaal honderdduizend francs, daar ik weet dat gij niets bezit. Deze som kan u in ontvangst nemen den dag na uw huwelijk".
"Maar mijnheer," zeide Nantas, "ik vraag uw geld niet, ik vraag alleen uwe dochter ...."
De baron viel hem oogenblikkelijk in de rede:
"Gij hebt het recht niet te weigeren en mijn dochter zou geen man kunnen trouwen, die niet minstens evenveel als zij .... Ik geef u den bruidschat, welken ik voor haar bestemde, ziedaar alles. Misschien had gij op meer gerekend, men onderstelt algemeen, dat ik rijker ben dan werkelijk het geval is, mijnheer."
Daar de jonge man over de laatste hatelijkheid het stilzwijgen bewaarde, oordeelde de baron het onderhoud afgeloopen en schelde den bediende.
"Joseph, zeg aan de juffrouw, dat ik haar in mijn cabinet verwacht."
Hij was opgestaan zonder een woord meer te spreken. Nantas stond nog steeds onbeweeglijk. Hij bedroog dezen grijsaard en voelde zich tegenover hem klein en zwak. Eindelijk trad Flavie binnen.
"Mijn dochter," zeide de baron, "hier is die man. Het huwelijk zal langs den gewonen, wettelijken weg plaats hebben."
En hij ging heen, hen alleen latende, alsof voor hem het huwelijk reeds besloten was.
Toen de deur gesloten was stonden beiden sprakeloos tegenover elkander. Nantas en Flavie zagen elkander eens aan. Zij hadden nog nimmer elkander gezien. Zij scheen hem buitengewoon schoon toe met haar bleek en trotsch gelaat, welks groote grijze oogen hem doordringend aanzagen. Misschien had zij die dagen, waarin zij haar kamer niet verlaten had, niets gedaan dan schreien; de koudheid harer wangen moest echter de tranen wel hebben doen stollen, zij was het die hem het eerst toesprak:
"Dus, mijnheer, de zaak is in orde gekomen?
"Welzeker, juffrouw," antwoordde Nantas bedaard.
Een minachtende trek kwam onwillekeurig op haar gelaat en hem aanziende, scheen zij de laagheid op zijn gelaat te willen lezen.
"Zooveel te beter," hernam zij, "ik vreesde niemand voor een zoodanige koop te zullen vinden."
Aan den toon waarop zij dit zeide, merkte Nantas maar al te zeer hoe zij hem minachtte. Hij richtte het hoofd echter op. Had hij al gebeefd voor den vader, wetende, dat hij deze bedroog, tegenover de dochter, die zijn medeplichtige was, moest hij flink zijn.
"Pardon, juffrouw," zeide hij kalm en beleefd, "gij hebt een verkeerde opvatting van de betrekking welke tusschen ons zal komen te bestaan en die gij zeer juist een koop noemt. Ik meen, dat wij voortaan tegenover elkaar op een voet van gelijkheid zullen zijn."
"Zeer zeker?" viel Flavie hem met een minachtende glimlach in de reden.
"Op een voet van volkomen gelijkheid ... Gij hebt behoefte aan een naam, om een fout te verbergen, waarover ik geen oordeel durf uitspreken, en ik geef u den mijnen. Van mijn kant heb ik behoefte aan het noodige kapitaal en een positie in de maatschappij, om te komen waar ik zijn wil, en gij verschaft mij deze twee. Vanaf heden zijn wij twee compagnons, wier inbrengst in de firma zoowat van gelijke waarde is en hebben wij elkander wederkeerig te bedanken voor de diensten, die wij de een den ander bewijzen."
Zij lachte niet meer. Een trek van toornigen trots verscheen op haar voorhoofd.
Na eenige oogenblikken zeide zij:
"Gij kent mijne voorwaarden?"
"Neen, juffrouw," zeide Nantas, die volkomen kalm bleef. "Wees zoo goed mij die te noemen en ik beloof u bij voorbaat dat ik ze gaarne accepteer!"
Nu zeide zij kalm, zonder de minste aarzeling of schaamte:
"Gij zult nooit anders dan in naam mijn echtgenoot zijn. Onze levenswijzen zullen elkander ten eenenmale vreemd wezen. Ik heb geen rechten op u en gij hebt geen rechten op mij."
Bij iedere voorwaarde boog hij toestemmend met het hoofd. Dat was juist wat hij verlangde en hij antwoordde:
"Als ik galant wilde zijn zou ik u toevoegen dat zulke condities mij wanhopig maakten. Wij zijn echter beiden boven zulke banaliteiten verheven. Ik ben verheugd, dat gijzelven inziet hoe onze toekomstige verhouding dient te zijn. Wij gaan beide het leven in langs een pad, waar geen bloemen bloeien ... Ik heb u nog maar één ding te verzoeken, en wel dit, dat gij op geenerlei wijze van uw vrijheid een zoodanig gebruik maakt, dat mijn tusschenkomst noodzakelijk wordt."
"Mijnheer?" riep Flavie toornig uit, haar trots weer voelende ontwaken.
Hij boog echter beleefd met het hoofd, haar verzekerende dit niet te hebben gezegd om haar te kwetsen. Hun positie was uiterst teer, zij moesten zich beiden van toespelingen onthouden, om de goede verstandhouding niet onmogelijk te maken. Juffrouw Chuin had hem medegedeeld, dat haar verleider een zekere heer Fondettes was, de man van een harer kostschoolvriendinnen. Een maand bij hem gelogeerd zijnde, op het platte land, had zij zich op een avond in de armen van dien man bevonden, zonder eigenlijk zelf goed te weten hoe alles in 't werk was gegaan en tot hoeverre zijzelve hieraan schuld had; juffrouw Chuin sprak bijna van een gewelddadige aanranding.
Plotseling voelde Nantas een bijna vriendschappelijke opwelling. Als alle menschen, die zich van hun eigen kracht bewust zijn, hield hij er van goedhartig te wezen.
"Kijk eens, mejuffrouw," zeide hij, "wij kennen elkaar niet, maar ik geloof toch, dat wij verkeerd zouden doen als wij elkander op het eerste gezicht veroordeelen. Misschien zijn wij in de wereld gekomen om 't met elkaar zeer wel te kunnen vinden ... Ik zie wel, dat gij mij veracht, dat komt, omdat ge mij niet kent."
En hij vertelde, koortsachtig opgewonden, van zijn leven te Marseille en van zijn vergeefsche pogingen te Parijs. Wat baatte het oordeel der menigte, als men den voet op haar nek kon zetten! Het was alleen maar de vraag boven haar te staan. Macht was een excuus voor alles. Met breede trekken teekende hij haar het leven, dat hij wenschte te leiden. Hij vreesde geen hindernissen, niets zou tegen zijn kracht kunnen opwegen, hij zou sterk zijn en gelukkig.
"Geloof niet, dat ik mij verkoop voor uw geld," vervolgde hij. "Ik accepteer uw geld alleen om hoog, zeer hoog te kunnen stijgen ... O, als gij wist, wat er in mij leeft, als gij mijn droom kendet, dien de werkelijkheid steeds weder verjaagd heeft, dan zoudt gij mij begrijpen en misschien met fierheid uw arm leggen in den mijnen, u gelukkig achtende mij de middelen te kunnen verschaffen, die mij in staat stellen iemand van beteekenis te worden."
Zij hoorde hem aan, zonder dat een trek in haar bewoog. Weer stelde hij zich de vraag, die al drie dagen in zijn hoofd had rondgespookt, zonder dat hij het antwoord had kunnen vinden: Had zij hem opgemerkt, als hij aan 't venster zat en had zij daarom zoo spoedig in juffrouw Chuin's voorstel toegestemd, toen deze hem had genoemd? Misschien, meende hij, was zij hem gaan beminnen met een hartstochtelijke romantische liefde, als hij met verontwaardiging den koop had afgewezen, dien juffrouw Chuin hem kwam voorstellen. Daarna, alsof zij van al zijn vertrouwelijke mededeelingen geen woord verstaan had, herhaalde zij droogjes:
"Mijn man dus, alleen in naam; onze levenswijzen geheel van elkander afgescheiden; de volstrekte vrijheid."
Nantas hernam na een oogenblik met onbewogen gelaat, en op den toon van iemand, die spreekt over een alledaagsche overeenkomst:
"Dat is overeengekomen, juffrouw."
Hij trok zich terug, ontevreden over zichzelf. Hoe had hij zoo dom kunnen wezen, zich te verbeelden die vrouw te kunnen veroveren! Zij was buitengewoon schoon.