Nantas, thans ruim achttien maanden minister van financiën, scheen zich te willen bedwelmen door overmaat van werkzaamheden. Den dag na het tooneel dat zich in zijn cabinet had afgespeeld, had hij een onderhoud gehad met baron Danvilliers. Op aanraden van haar vader had Flavie er in toegestemd in de echtelijke woning terug te keeren. De beide echtgenooten spraken elkander echter nooit een woord toe, behalve als de samenleving, comediespel noodzakelijk maakte. Nantas had besloten geen bureaux buiten zijn eigen huis te betrekken. 's Avonds deed hij zijn secretarissen komen en deelde hen mede wat zij te doen hadden. Voor lofredenen was hij ongevoelig en men zou gemeend hebben, dat hij werkte zonder hoop op belooning, hopende het eene werk op het andere, als wilde hij het onmogelijke beproeven.
Telkens wanneer zijn roem steeg, raadpleegde hij in stilte het gelaat van Flavie. Zou zij eindelijk eens getroffen worden? Zou zij hem eindelijk zijn vroegere laagheid eens vergeven, om iets te zien van de ontzettende ontwikkeling van zijn verstand en van zijn kracht? Maar altijd was haar gelaat onbeweeglijk en stom.
De jalousie verteerde hem. Zijn onmacht om zich door Flavie te doen beminnen, was vreeselijk, maar erger dan dat was het te moeten denken, dat zij gaf aan een ander, waar hij te vergeefs om smeekte. Zij zou instaat zijn met des Fondettes betrekkingen aan te knoopen, al was 't alleen maar om hem te doen zien, dat zij in haar vrijheid geen belemmering duldde. Hij veinsde, zich niet om haar te bekommeren, terwijl hij doodsangsten uitstond gedurende haar afwezigheid. Als hij 't niet te bespottelijk gevonden had, zou hij haar zelfs op straat hebben achtervolgd. Veel beter was het iemand te vinden, die dat deed en wiens diensten hij betaalde.
Juffrouw Chuin had Flavie steeds bij zich gehouden. De baron was eenmaal aan haar gewoon geraakt. Bovendien wist zij te veel, om het niet geraden te achten, haar de wijde wereld in te zenden. Een oogenblik had de oude jongejuffrouw er aan gedacht met de twintigduizend francs, welke Nantas haar den dag na zijn huwelijk had uitbetaald, op zichzelf te gaan leven.
Ongetwijfeld oordeelde zij het echter beter te blijven, van meening dat het in troebel water goed visschen is. Zij wachtte slechts op een nieuwe gelegenheid, bij zichzelf reeds uitrekenende dat haar nog twintigduizend francs ontbraken om te Roinville, haar geboorteplaats, het huis van den notaris te kunnen koopen, dat altijd de droom van haar jeugd was geweest. Voor haar behoefde Nantas zich niet te geneeren; haar devote manieren bedrogen hem niet. Den morgen, waarop hij haar in zijn cabinet ontbood en haar voorstelde hem op de hoogte te houden van al de handelingen zijner vrouw, veinsde zij echter hevige verontwaardiging en vroeg zij hem waarvoor hij haar eigenlijk wel hield.
"Komaan, juffrouw", zeide Nantas ongeduldig, "ik heb het erg druk en men wacht mij. Maak het dus kort, verzoek ik u".
Zij wilde echter van niets hooren, als hij zich niet bepaalder uitdrukte. Haar principes waren, dat niets leelijk of slechts is uit zichzelf, doch dat het leelijke en slechte alleen afhangt van de wijze van voorstelling.
"Welnu", herhaalde hij, "het betreft een goede zaak, mejuffrouw .... Ik geloof dat mijn vrouw een stil verdriet met zich omdraagt. Reeds weken lang zie ik haar bedroefd en 't is van u dat ik de oorzaak van haar leed wensch te vernemen".
"Dan kan u op mij rekenen", zeide zij op moederlijken toon. "U weet dat ik aan mevrouw gehecht ben, ik wil alles doen voor uw geluk en voor het hare .... Reeds morgen zal ik beginnen met over haar te waken".
Hij beloofde haar heur diensten naar waarde te zullen beloonen.
Weder werd zij boos, waar hij over beloonen sprak, doch zij was zoo slim het toch daarheen te leiden dat hij een bepaalde som noemde: hij zou haar tienduizend francs ter hand stellen als zij hem een bewijs leverde van het behoorlijke of onbehoorlijke gedrag zijner vrouw.
Langzamerhand waren zij er toe gekomen de dingen te noemen zooals zij waren.
Van dit oogenblik af waren Nantas' kwellingen minder hevig. Drie maanden gingen voorbij: hij was overstelpt met werkzaamheden, daar de begrooting aan de orde was. In overeenstemming met den Keizer had hij verscheidene veranderingen bij het financiewezen ingevoerd. Hij wist, dat hij daarvoor in de Kamer veel zou moeten hooren en hij diende dus de noodige documenten voor zijn verdediging bijeen te brengen. Soms bracht hij gansche nachten werkende door. Dit bedwelmende hem en stemde hem kalmer. Zag hij juffrouw Chuin, dan ondervroeg hij haar zoo kort mogelijk.
Wist zij iets? Had mevrouw visites gemaakt? Had zij zich in sommige huizen lang opgehouden? En juffrouw Chuin deed een heel omstandig verslag. Tot nog toe echter kon zij niet anders dan zeer onbeteekenende feiten mededeelen.
Nantas stelde zich gerust, terwijl de oude jongejuffrouw geheimzinnig knipoogde en vertelde dat zij te avond of morgen wel een meer belangrijke ontdekking zou doen.
De waarheid was dat juffrouw Chuin over alles eens goed had nagedacht. Tienduizend francs waren niet voldoende om haar het huis van den notaris te doen koopen, zij kwam twintigduizend te kort. Aanvankelijk had zij er over gedacht zich aan de vrouw te verkoopen, waar zij zich reeds aan den man verkocht had. Zij kende mevrouw echter te goed en vreesde weggejaagd te worden bij de geringste zinspeling daarop.
Geruimen tijd voor dat Nantas haar die opdracht deed, had zij Flavie reeds voor haar eigen rekening bespied, zeggende dat de ondeugden der heeren de grondslagen dikwijls zijn voor het fortuin der bedienden, zij was hier echter gestooten op een van die kuische en onberispelijke levens, welken de trotsch verbiedt iets te doen wat niet edel is. Uit haar misstap was bij Flavie een afkeer ontstaan tegen al wat man was. Juffrouw Chuin was op dit punt wanhopig, toen zij op zekeren dag den heer des Fondettes ontmoette. Hij informeerde met buitengewone belangstelling naar zijn oude maîtresse en zij begreep aanstonds dat hij niets liever zou wenschen dan haar weder te bezitten, brandend van verlangen bij de gedachte aan het genot dat hij eens in haar armen gesmaakt had. Haar plan was gemaakt: zij zou den echtgenoot en den minnaar dienen, dat was een combinatie, die vernuftig mocht heeten.
Zij had op 't juiste tijdstip den heer des Fondettes gesproken. Deze hopeloos verliefd, zou zijn fortuin opgeofferd hebben om de vrouw te bezitten, die hem eens één oogenblik had toebehoord. Hij was het zelf die juffrouw Chuin met het voorstel voor den dag kwam. Toen hij haar een tweede maal zag, zwoer hij, dat hij zich dooden zou, als zij hem de behulpzame hand niet reikte. Juffrouw Chuin nam acht dagen bedenktijd, doch eindigde met hem te beloven te doen wat in haar vermogen was; zij zou tienduizend francs ontvangen, als zij hem op een avond in de kamer van Flavie verborg.
Den volgenden morgen zocht Juffrouw Chuin Nantas op.
"Wat hebt ge voor nieuws?" vroeg hij verbleekend.
Zij wilde haar doel bereiken langs een omweg.
Mevrouw had ongetwijfeld een liaison. Ook geloofde zij dat er wel eens rendez-vous bepaald werden.
"Kom ter zake", zeide Nantas, woedend van ongeduld.
Eindelijk kwam de naam van den heer des Fondettes over hare lippen.
"Vanavond kan u hem vinden in de kamer van mevrouw".
"'t Is goed, dank je", stotterde Nantas.
Met een beweging van de hand gaf hij haar te kennen dat zij gaan kon. Hij was bang dat hij zich zwak zou toonen tegenover haar. Dit plotseling wegzenden vervulde haar met verwondering en blijdschap; zij had zich op een lang verhoor voorbereid en haar antwoorden reeds bedacht, bevreesd als zij was, zich te zullen verspreken. Zij maakte een buiging en trok zich met geveinsd medelijdend gelaat terug.
Nantas sprong overeind. Nu hij alleen was, sprak hij hardop:
"Vanavond .... in haar kamer ...."
En hij bracht de hand aan zijn hoofd, alsof hij vreesde dat het barsten zou. Dit rendez-vous, gegeven in de echtelijke woning was de onbeschaamdste beleediging, welke hij zich kon denken. Zoo'n smaad kon hij zich niet laten welgevallen. Zijn vuisten balden zich, hij zag zich in zijn verbeelding reeds een moordenaar. Het werk, waaraan hij bezig was, moest echter nog af. Driemaal zette hij zich voor zijn bureau, driemaal sprong hij overeind, het werk drong hem tot kalmte doch een wild verlangen, dat hem aanzette, oogenblikkelijk naar zijn vrouw te gaan en haar heur laagheid voor de voeten te werpen, stond daar naast.
Hij bedwong zich zelven echter en hervatte zijn arbeid, zwerende hen van avond beiden te dooden. Dit was de grootste overwinning ooit op zichzelf behaald.
Dien namiddag ging Nantas den keizer het voorloopig begrootingsplan overhandigen. Deze maakte echter eenige aanmerkingen, welke hij echter gemakkelijk weerlegde. Hij moest echter beloven, vóór den volgenden dag het ontwerp werd ingeleverd, verscheidene punten hier en daar nog toe te lichten.
"Sire, ik zal den ganschen nacht doorwerken", zeide hij, terwijl hij dacht: "ik zal hem om twaalf uur dooden, dan kan ik tot de dag aanbreekt aan mijn werk blijven."
Dien avond aan het diner was het onderwerp van het gesprek tusschen Nantas en baron Danvilliers het veelbesproken begrootingsplan. Hoewel hij niet alle inzichten van zijn schoonzoon deelde, vond hij zijn ideën groot en oorspronkelijk. Onderwijl hij den baron antwoordde, had Nantes meenen te bespeuren dat de oogen van zijn vrouw de zijne zochten. Zij zag hem tegenwoordig zoo dikwijls aan; er was niets teeders in haar blik, doch zij scheen tot diep in zijn hersenen te willen doordringen. Nantas onderstelde dat zij vreesde voor verraad, hij veinsde zich daarom zoo opgeruimd mogelijk en sprak levendig over zijn plannen, waarvoor hij allengs ook den baron wist te winnen.
Flavie staarde hem aldoor aan en een schemer van teederheid vloog een oogenblik over haar gelaat.
Tot middernacht arbeidde Nantas in zijn cabinet. Hij was langzamerhand weer geheel in zijn werk opgegaan; niets bestond meer voor hem, dan dit ontwerp, dit financieele raderwerk, dat hij stuk voor stuk ineen had gezet, tallooze moeielijkheden overwinnende.
Toen de pendule twaalf uur sloeg, hief hij instinktmatig het hoofd op. Een doodsche stilte heerschte rondom hem. Plotseling herinnerde hij zich, dat te midden van deze duisternis en deze stilte het verraad sliep.
Met weerzin rees hij uit zijn fauteuil overeind en spijtig legde hij de pen neer. Als zoekende naar zijn oude wilskracht, deed hij eenige schreden door de kamer. Plotseling steeg de warmte hem echter naar 't hoofd, zijn oogen begonnen te gloeien en hij spoedde zich naar de vertrekken zijner vrouw.
Dien avond had Flavie haar kamenier reeds vroeg weggezonden. Zij wilde alleen zijn. Tot twaalf uur bleef zij in het kleine salon, dat aan haar slaapkamer grensde. Lang uitgestrekt op de canapé, las zij een boek, dat haar echter ieder oogenblik uit de hand gleed. Dan staarde zij voor zich, vaag, droomerig. De hardheid van haar gelaat was verdwenen; nu en dan glansde er iets op als een glimlach.
Plotseling sprong zij overeind. Men had geklopt.
"Wie is daar?"
"Open", antwoordde Nantas.
De verrassing was zoo groot, dat zij werktuigelijk de deur opende. Nog nooit was haar man zoo bij haar binnengekomen. Hij trad de kamer in, een woeste uitdrukking op het gelaat. Juffrouw Chuin, die hem in den gang had bespied, had gelegenheid gevonden hem in 't oor te fluisteren dat de heer des Fondettes zich reeds gedurende twee uren bij haar bevond. Hij gebruikte dan ook niet den minsten omslag.
"Gij verbergt een man in uw kamer", zeide hij.
Flavie was zóó weinig met haar gedachten bij 't geen hij sprak, dat zij hem niet dadelijk antwoordde. Eindelijk begreep zij hem.
"Gij zijt gek, mijnheer", zeide zij.
Zonder verder te redeneren wilde hij zich naar haar slaapkamer begeven, maar met een sprong stelde zij zich voor de deur, uitroepende:
"Ik verbied u hier binnen te gaan .... Dit zijn mijne vertrekken, waar ik meesteres ben".
Zich oprichtende in haar toorn, bewaakte zij de deur.
Een oogenblik stonden zij sprakeloos tegenover elkander, elkander woedende blikken toeschietende. Het hoofd vooruit, de handen uitgestrekt, stond hij gereed zich op haar te werpen, teneinde zich een doorgang te banen.
"Ga uit den weg", stiet hij op schorren toon uit, "ik ben sterker dan gij en ik zal binnen".
"Neen, gij zult niet binnen, omdat ik het niet wil".
Als een krankzinnige schreeuwde hij: "daar is een man, daar is een man ...."
Zij verwaardigde zich niet hem tegen te spreken en haalde als eenig antwoord de schouders op. Toen hij nog een pas nader kwam, zeide zij:
"Welnu, ondersteld dat daar een man is, wat gaat u dat aan? Ben ik niet volkomen vrij te doen en te laten wat ik wil?"
Hij deinsde bij deze woorden terug, alsof hij een slag in 't gelaat had ontvangen. Inderdaad zij was vrij. 't Was of een koud bad over hem werd uitgestort, hij voelde dat zij in dit oogenblik de meerdere was en dat hij zich aanstelde als een dwingerig ziek kind. Hij dacht niet aan hun overeenkomst, zijn hartstocht maakte hem onbillijk. Waarom was hij niet blijven werken in zijn cabinet? Een doodelijk bleek overtoog zijn wangen. Toen Flavie zag welken verpletterenden indruk haar woorden op hem hadden gemaakt, verwijderde zij zich van de deur, terwijl een mildere trek over haar gelaat gleed.
"Zie!" zeide zij kortweg.
Zij trad de kamer binnen, een lamp in de hand, terwijl Nantas op den drempel bleef staan. Met een gebaar had hij haar te kennen gegeven dat hij niet wenschte te zien, doch thans drong zij er op aan. Toen zij voor het bed kwam, lichtte zij de gordijnen op en des Fondettes, daarachter verborgen, kwam te voorschijn. De schrik was zóó hevig, dat zij een gil gaf. "'t Is waar", stamelde zij verward, "'t is waar, daar was een man in mijn kamer .. Ik wist het echter niet, bij God, ik wist het niet!"
Met een uiterste wilsinspanning hernam zij haar kalmte; zij scheen er zelfs spijt van te hebben dat zij gepoogd had zich te verdedigen.
"Gij hebt gelijk, mijnheer, en ik vraag u wel pardon", zeide zij tot Nantas, terwijl zij haar best deed zoo koud en onverschillig mogelijk te spreken.
Des Fondettes vond zijn toestand bespottelijk. Hij zou alles hebben willen geven als haar echtgenoot woedend was geweest.
Nantas zweeg echter. Hij was alleen zeer bleek. Toen hij zijn blikken van des Fondettes naar Flavie had gewend, boog hij voor de laatste en fluisterde alleen:
"Mevrouw, vergeef mij, gij zijt vrij".
Hij keerde haar den rug toe en ging. 't Was of er iets in hem was gebroken; alleen de spieren van het zenuwstelsel werkten nog.
In zijn cabinet teruggekeerd, liep hij rechtstreeks op een lade toe, waarin hij een revolver verborgen hield. Na het wapen te hebben bekeken, zeide hij hardop, als sloot hij een overeenkomst met zichzelf:
"Komaan, 't is genoeg, ik zal mij aanstonds dooden".
Hij draaide de lamp, die lager was gaan branden, wat op en nam weer plaats voor zijn bureau, stil en ijverig beginnende te werken. Zonder de minste aarzeling, te midden der stilte, voltooide hij de straks begonnen zin. De bladen papier hoopten zich, een voor een, naast hem op. Twee uur later toen Flavie, die des Fondettes had weggejaagd, blootsvoets beneden kwam en luisterde aan de deur van zijn cabinet, hoorde zij niet anders dan het gekras der pen over 't papier, toen boog zij zich en keek door 't sleutelgat. Nantas schreef aldoor, met dezelfde kalmte, terwijl op zijn gelaat niet anders te lezen stond dan kalmte en voldaanheid over zijn werk. Bij het licht der lamp zag zij een revolver naast hem liggen.