15 Wat er in dromen geleerd kan worden

Behoedzaam bouwde Nynaeve in haar geest een beeld op van het werkvertrek van de Amyrlin, net zoals ze zich voor het slapen gaan het Hart van de Steen had ingeprent. Er gebeurde niets en ze frons te. Ze moest naar de Witte Toren komen, naar de kamer die ze zich voor de geest had gehaald. Ze probeerde het opnieuw en stelde zich een kamer voor die ze veel vaker had bezocht, zij het met veel min der plezier.

Het Hart van de Steen werd het studeervertrek van de Meesteresse der Novices. Het was een kleine kamer met donkere wandpanelen, die was volgepropt met eenvoudige, stevige meubels die gebruikt waren door vele geslachten van vrouwen die dit ambt hadden bekleed. Als de vergrijpen van een Novice zo erg waren dat het schrobben van vloeren of het bijwerken van grindpaden niet voldoende was, kwam ze hier terecht. Als een Aanvaarde deze oproep kreeg, moest haar vergrijp groter zijn, maar ze ging nog steeds met loden voeten, wetende dat het gevolg even pijnlijk zou zijn, misschien zelfs erger. Nynaeve wilde niet naar de kamer kijken – Sheriam had haar bij haar vele bezoeken gezegd dat ze opzettelijk koppig was – maar ze merk te dat ze in de spiegel staarde waar Novices en Aanvaarden hun eigen, huilende gezichten moesten gadeslaan terwijl ze luisterden naar Sheriam, die hun het gehoorzaam zijn aan regels voorhield, het tonen van de juiste achting, of wat dan ook. Het gehoorzamen aan regels van anderen en het tonen van de verlangde achting hadden Nynaeve altijd onderuitgehaald. De vage sporen van verguldsel op de gesneden lijst vertelden dat de spiegel er al had gehangen sinds de Oorlog van de Honderd Jaren, of zelfs sinds het Breken. Het Taraboonse gewaad was prachtig, maar deze kledij zou ieder een achterdochtig maken. Zelfs Domani-vrouwen kleedden zich om zichtig bij een bezoek aan de Toren, en ze kon zich niet voorstellen dat iemand die zich in de Toren droomde, niet op haar best zou zijn. Niet dat het waarschijnlijk was dat ze iemand tegen het lijf zou lopen, behalve misschien iemand die zich heel kort in Tel’aran’rhiod droomde. Vóór Egwene had geen andere vrouw in de Toren zonder hulp de Wereld der Dromen kunnen betreden, alleen Corianin Nedeal, en dat was meer dan vierhonderd jaar geleden. Daar stond te genover dat elf van de gestolen ter’angrealen die nog steeds in handen waren van Liandrin en haar metgezellen, voor het laatst door Corianin waren onderzocht. De twee overgebleven ter’angrealen in Corianins studeervertrek, die nu in bezit waren van Egwene en haar zelf, gaven beide toegang tot Tel’aran’rhiod; ze kon er maar beter van uitgaan dat dat ook voor die andere gold. Er was weinig kans dat Liandrin of een van de anderen zich zou terugdromen in de Toren die ze ontvlucht waren, maar zelfs die kans was te groot om het gevaar te lopen afgeleid te worden. Nu ze erover nadacht, kon ze er ook niet echt zeker van zijn dat Corianin alleen de gestolen ter’angrealen had onderzocht. De verslagen over ter’angrealen waren vaak onduidelijk, en andere konden best in handen zijn van de Zwarte zusters die nog in de Toren waren.

Haar gewaad veranderde en werd iets van zachte witte wol, zij het niet van de beste kwaliteit. De zoom was afgezet met zeven gekleur de stroken, een voor elke Ajah. Als ze iemand zag die na een paar tellen niet verdween, zou ze zichzelf naar Sienda terughalen, en dan zou men denken dat ze slechts een Aanvaarde was die in haar dromen Tel’aran’rhiod aanraakte. Ieder ander moest van de Zwarte Ajah zijn, en zij werd geacht op hen te jagen.

Ze voltooide haar vermomming, greep haar plotseling rood gouden vlecht beet en grijnsde naar Melaines gezicht in de spiegel. Kijk, dat was een vrouw die ze graag aan Sheriam wilde uitleveren. De werkkamer van de Meesteresse der Novices lag bij de Novice kwartieren. De brede, betegelde gangen flikkerden van tijd tot tijd door bewegingen langs fraaie wandtapijten en gedoofde staande lampen; het waren flitsen van bange meisjes, allemaal in het Novicewit. In veel van hun nachtmerries zou Sheriam voorkomen. Ze negeerde hen als ze zich voorbij haastten; ze waren niet lang genoeg in de Wereld der Dromen om haar te zien, en als ze dat wel deden, zouden ze gewoon denken dat zij deel uitmaakte van hun eigen droom. Over de brede treden was het maar een korte klim naar het werk vertrek van de Amyrlin. Toen ze naderbij kwam, stond Elaida plot seling voor haar, met een bezweet gezicht en in een bloedrood gewaad, met de stola van de Amyrlin Zetel. Bijna tenminste: de stola had geen blauwe band.

Die strenge, donkere ogen richtten zich op Nynaeve. ‘Ik ben de Amyrlin Zetel, meisje! Weet je niet hoe je eerbied moet tonen? Ik zal je moeten...’ Midden in de zin was ze verdwenen. Nynaeves adem ontsnapte hortend. Elaida de Amyrlin; dat was zeker een nachtmerrie. Waarschijnlijk Elaida’s liefste droom, bedacht ze droog. Het zal gaan sneeuwen in Tyr voordat zij ooit zo hoog zal stijgen.

De voorkamer zag er bijna helemaal uit zoals ze zich die herinner de, met een brede tafel en een stoel erachter, voor de Hoedster van de Kronieken. Enkele stoelen waren tegen de muur geplaatst, voor wachtende Aes Sedai; Novices en Aanvaarden stonden. Maar de net te stapeltjes papier op de tafel, de dichtgebonden rollen en grote per kamenten met zegels en brieven deden helemaal niet aan Leane denken. Niet dat ze slordig was, verre van dat, maar Nynaeve had altijd gedacht dat ze ’s avonds alles opborg.

Ze duwde de deur naar de achterkamer open, maar liep langzamer bij het naar binnen gaan. Geen wonder dat ze niet in staat was geweest om zich hier in te dromen; de kamer leek in niets op wat ze zich herinnerde. Die tafel van ingewikkeld houtsnijwerk en de hoge, troonachtige zetel. De met gesneden wijnranken versierde krukken die in een volmaakte boog voor de tafel stonden, niet één zoveel als een duimbreed van zijn plaats. Siuan verkoos eenvoudige meubels, alsof ze voorgaf de dochter van een visser te zijn, en ze had altijd maar één tweede stoel, die de bezoeker misschien mocht gebruiken. En dan die witte vaas die, gevuld met streng gerangschikte rode rozen, op een voetstuk stond als een standbeeld. Siuan hield van bloemen, maar gaf de voorkeur aan een fleurige bos, zoals een klein veld wilde bloemen. Boven de haard had een eenvoudige tekening van vis sersboten in hoog riet gehangen. Nu hingen er twee schilderijen, waarvan Nynaeve er een herkende. Het was Rhand strijdend met de Verzaker die Ba’alzamon werd genoemd, in de wolken boven Falme. Het andere, op drie houten panelen, waren taferelen die niets in haar geheugen wakker schudden.

De deur ging open en Nynaeves hart sprong op in haar keel. Een roodharige Aanvaarde die ze nog nooit eerder had gezien, kwam de kamer binnen en staarde haar aan. Ze verdween niet. Net toen Nynaeve zich voorbereidde om naar Sheriams studeervertrek terug te springen, zei de roodharige vrouw: ‘Nynaeve, als Melaine wist dat je haar gezicht gebruikt, zou ze je meer aandoen dan je in een kin derrokje kleden.’ En plotseling was ze Egwene, in Aielkleding. ‘Ik ben door jou van schrik bijna tien jaar ouder geworden,’ grom de Nynaeve. ‘Dus de Wijzen hebben eindelijk besloten dat je kunt komen en gaan wanneer je wilt. Of zit Melaine achter...’

‘Je zou bang moeten zijn,’ snauwde Egwene. Haar wangen begonnen te kleuren. ‘Je bent een dwaas, Nynaeve. Een kind dat met een kaars in de schuur speelt.’

Nynaeve gaapte haar aan. Egwene las haar de les? ‘Luister eens hier, Egwene Alveren, dat neem ik niet van Melaine, en ik neem het niet van...’

‘Je kunt het maar beter wel van iemand nemen voordat je jezelf om zeep helpt.’

‘Ik...’

‘Ik zou die stenen ring van je af moeten pakken. Ik had hem aan Elayne moeten geven en haar moeten zeggen dat jij hem niet mocht gebruiken.’

‘Haar zeggen dat...’

‘Denk je dat Melaine overdreef?’ zei Egwene streng terwijl ze haar vinger op bijna precies dezelfde manier schudde als Melaine. ‘Dat deed ze niet, Nynaeve. De Wijzen hebben je keer op keer de een voudige waarheid verteld over Tel’aran’rhiod, maar jij schijnt tedenken dat het een stelletje dwazen is die fluiten in een stormwind. Je wordt geacht een volwassen vrouw te zijn, geen dwaas klein kind. Ik zweer het, ooit had jij hersens in je hoofd, nu lijken ze als een rookwolk te zijn weggeblazen. Nou, vind ze terug, Nynaeve!’ Ze snoof hard en verschoof de sjaal om haar schouders. ‘Op dit moment probeer je te spelen met de leuke vlammetjes in de haard, te stom om te beseffen dat je erin kunt vallen.’

Nynaeve staarde haar verbijsterd aan. Ze hadden vaak genoeg ruzie gehad, maar Egwene had nog nooit geprobeerd haar toe te spreken als een meisje dat betrapt is op het snoepen uit de honingpot. Nooit! Haar kleren! Het kwam doordat ze kleding van de Aanvaarden droeg, en het gezicht van iemand anders. Ze veranderde zich terug in zichzelf, in degelijke blauwe wol, die ze vaak aan had bij ontmoetingen van de vrouwenkring en wanneer ze de dorpsraad op zijn nummer wilde zetten. Ze voelde zich gekleed in al haar oude waar digheid als Wijsheid, ik ben me zeer wel bewust van wat ik niet weet,’ zei ze op vlakke toon, ‘maar die Aiel...’

‘Besef je dat je jezelf in iets kunt dromen waaruit je niet meer kunt loskomen? Dromen zijn hier echt. Als je jezelf in een plezierige droom laat gaan, kan die je gevangenhouden. Je neemt jezelf gevangen. Tot je dood.’

‘Wil je...’

‘Er lopen nachtmerries in Tel’aran’rhiod rond, Nynaeve.’

‘Wil je me uit laten spreken?’ blafte Nynaeve. Nou ja, ze probeerde te blaffen, maar er klonk naar haar smaak te veel smeken in door. Een beetje smeken was al te veel.

‘Nee, dat wil ik niet,’ zei Elayne ferm. ‘Niet voordat je iets wilt zeggen dat het waard is om naar te luisteren. Ik zei “nachtmerries”, Nynaeve, en dan bedoel ik ook “nachtmerries”. Als iemand in Tel’aran ‘rhiod een nachtmerrie heeft, is die ook echt. En soms blijft die bestaan nadat de dromer weg is. Je beseft het gewoon niet, hè?’ Plotseling grepen ruwe handen Nynaeves armen. Haar hoofd schoot wild naar alle kanten en haar ogen puilden uit. Twee enorme mannen in lompen tilden haar de lucht in. Hun gezichten waren half weg gevreten overblijfselen van ruw vlees, hun van speeksel druipende monden zaten vol scherpe, vergeelde tanden. Ze probeerde hen te laten verdwijnen – als een droomloopster dat kon, kon zij het ook en een van hen scheurde de kleren op haar borst als perkament open. De ander greep haar kin met een hoornige, vereelte hand en dwong haar gezicht in zijn richting; zijn hoofd boog zich voorover en zijn mond ging open. Ze wist niet of hij haar wilde kussen of bijten, maar ze zou liever sterven dan een van de twee toe te laten. Ze zocht wanhopig naar saidar, en vond niets; ze was een en al afgrijzen, niet woedend. Dikke vingernagels drongen in haar wangen en hielden haar hoofd vast. Egwene had dit op een of andere manier voor elkaar gekregen. Egwene. ‘Alsjeblieft, Egwene!’ Ze jankte, maar ze was zo angstig dat het haar niet kon schelen. ‘Alsjeblieft!’ De mannen – wezens – verdwenen en haar voeten ploften op de grond. Ze kon alleen nog huiveren en huilen. Haastig herstelde ze de schade aan haar kleren, maar de krassen van de lange vingernagels op haar hals en borst bleven. Kleding kon in Tel’aran’rhiod gemakkelijk hersteld worden, maar wat er met jezelf gebeurde... Haar knieën knikten zo erg dat ze nauwelijks overeind kon blijven. Ze verwachtte min of meer door Egwene getroost te worden, en voor één keer zou ze dat graag aanvaard hebben. Maar de ander zei slechts: ‘Er zijn hier nog vreselijker dingen, maar nachtmerries zijn al erg genoeg. Ik heb deze gemaakt en laten verdwijnen, maar zelfs ik heb moeite met wat ik hier gewoonlijk tegenkom. En ik probeerde ze niet tegen te houden, Nynaeve. Als je wist hoe je ze kunt laten verdwijnen, had je het zelf kunnen doen.’

Nynaeve wierp boos het hoofd in de nek en weigerde de tranen van haar wangen te vegen, ik had mezelf kunnen wegdromen. Naar Sheriams studeerkamer of terug naar mijn eigen bed.’ Het klonk niet mokkend. Helemaal niet.

‘Ware het niet dat je je halfdood schrok, waardoor je daar niet aan dacht,’ zei Egwene droog. ‘O, haal die pruilende uitdrukking van je gezicht, het staat zo stom.’

Ze keek Egwene woest aan, maar dat had niet de normale uitwerking. Egwene barstte niet los op een ruzietoon, maar trok slechts een wenkbrauw op. ‘Niets hierbinnen lijkt van Siuan Sanche te zijn,’ zei Nynaeve om van onderwerp te veranderen. Wat was er in die meid gevaren?

‘Daar lijkt het op,’ bevestigde Egwene, en bekeek de kamer, ik zie waarom ik mijn oude kamer in het Novicekwartier moest gebruiken. Maar ik veronderstel dat mensen kunnen besluiten om iets nieuws uit te proberen.’

‘Dat is nu precies wat ik bedoel,’ zei Nynaeve geduldig. Ze mokte noch pruilde. Belachelijk. ‘De vrouw die deze kamer heeft ingericht, kijkt niet op dezelfde manier naar de wereld als de vrouw die de meubels heeft gekozen die hier vroeger stonden. Kijk naar die schilderij en. Ik weet niet wat die drie dingen voorstellen, maar je kunt het andere net zo goed herkennen als ik.’ Ze waren er allebei bij geweest.

‘Bonwhin, zou ik zeggen,’ zei Egwene nadenkend. ‘Je luisterde nooit naar de lessen zoals je behoorde te doen. Het is een drieluik.’

‘Wat het ook is, het andere is belangrijk.’ Naar de Gelen had ze heel goed geluisterd. De rest was naar believen wel of geen onbruikbare onzin geweest. ‘Het lijkt mij dat de vrouw die dit heeft opgehangen, eraan herinnerd wil worden hoe gevaarlijk Rhand is. Als Siuan zich om een of andere reden tegen Rhand gekeerd heeft... Egwene, dit zou nog weleens veel erger kunnen zijn dan de opdracht om Elayne naar de Toren terug te halen.’

‘Misschien,’ zei Egwene. ‘Misschien zeggen de papieren ons iets. Jij zoekt hier. Als ik klaar ben met Leanes werktafel, kom ik je helpen.’ Nynaeve staarde verontwaardigd naar Egwenes rug. Ja, ja, jij zoekt hier! Egwene had het recht niet haar bevelen te geven. Ze zou met een achter haar aan moeten stampen en haar dat onomwonden moeten zeggen. Waarom sta je hier dan nog als een baal wol? vroeg ze zich boos af. Het doorzoeken van papieren was een uitstekend idee, en dat kon ze hier ook doen. Feitelijk zou er op de werktafel van de Amyrlin eerder iets belangrijks liggen dan daar. Ze gromde in zich zelf over wat ze zou doen om Egwene op haar plaats te zetten en stapte nijdig naar de grote tafel, waarbij ze haar rok bij elke stap omhoog schopte.

Er stond niets anders op de tafel dan drie bewerkte gelakte kistjes, pijnlijk netjes naast elkaar gezet. Ze dacht aan mogelijke valstrikken die konden zijn gezet door iemand die zeker wilde zijn van per soonlijke bescherming. Ze maakte een lange stok waarmee ze het scharnierende deksel opende van het eerste kistje, gelakt in goud en groen en versierd met wadende reigers. Het was een schrijfdoos, vol pennen, inkt en zand. De grootste kist, met rode rozen omringd door gouden krullen, bevatte twintig of meer fijngesneden beeldjes van dieren en mensen die op lichtgrijs fluweel rustten. Toen ze het deksel van het derde kistje openduwde – gouden haviken die elkaar tussen witte wolken in een blauwe lucht bevochten merkte ze op dat de eerste twee weer dicht waren. Dat soort dingen gebeurde hier; alles leek in de toestand te willen blijven waarin het zich in de wakende wereld bevond. Als je je ogen maar een tel af wendde, konden kleinigheden anders zijn dan even daarvoor. In het derde kistje zaten papieren. De stok verdween en ze trok voor zichtig het bovenste vel eruit. Het was vormelijk ondertekend met ‘Joline Aes Sedai’ en behelsde een nederig verzoek om een reeks boe tedoeningen die Nynaeve ineen deed krimpen, hoewel ze ze heel snel doornam. Niets van belang, behalve voor Joline. Een hoekige krab bel onderaan meldde: ‘Goedgekeurd’. Toen ze het vel wilde neerleggen, vervaagde het; ook dit kistje was weer gesloten. Ze zuchtte en opende het opnieuw. De papieren leken anders. Ze hield het deksel vast, haalde ze een voor een te voorschijn en las ze snel door. Althans, dat probeerde ze. Soms verdwenen de brieven en verslagen al bij het oppakken, soms als ze nog maar de helft had doorgenomen. Als ze een aanhef hadden, was het eenvoudig ‘Moeder, met eerbied’. Sommige waren ondertekend door Aes Sedai, sommige door vrouwen met andere titels, edellieden, en bij enkele was er helemaal geen sprake van een titel. Niets leek uit te wijzen waar zij mee bezig waren. De maarschalk-krijgsheer van Saldea en diens leger konden niet worden gevonden en koningin Tenobia weigerde mee te werken; ze kon dat verslag helemaal uitlezen, maar het ver onderstelde dat de lezer wist waarom de man niet in Saldea was en waaraan de koningin geacht werd mee te werken. Er was drie weken lang geen enkel verslag van de faktoors, van welke Ajah dan ook, binnengekomen, maar Nynaeve kwam niet verder dan dit ene feitje. Enige moeilijkheden tussen Illian en Morland leken opgelost te worden, en Pedron Nial maakte daar aanspraak op; hoewel ze slechts enkele regels kon lezen, kon ze het knarsetanden van de schrij ver horen. De brieven, waar ze haastig doorheen bladerde tot ze on der haar ogen verdwenen, waren ongetwijfeld allemaal zeer belang rijk, maar ze had er niets aan. Ze begon juist aan een verslag dat scheen te gaan over een verdachte – dat woord werd gebruikt – bij eenkomst van Blauwe zusters, toen er uit de andere kamer een gesmoorde kreet opklonk: ‘O, Licht, nee!’

Ze sprong naar de deur toe en liet een flinke houten knuppel in haar handen verschijnen, waarvan de kop bezaaid was met spijkers. Maar toen ze naar binnen sprong en verwachtte een zich verdedigende Egwene aan te treffen, zag ze haar achter de tafel van de Hoedster staan, met ogen die in het niets staarden. Er lag een trek van afgrijzen op haar gezicht, maar voor zover Nynaeve kon zien, werd ze niet bedreigd en was ze niet gewond.

Egwene schrok op toen ze haar zag en vermande zich zichtbaar. ‘Nynaeve, Elaida is de Amyrlin Zetel.’

‘Loop heen met die ganzenpraat,’ schold Nynaeve. Toch... Die andere kamer die totaal niet leek op die van Siuan Sanche... ‘Je beeldt je iets in, het kan niet anders.’

‘Ik had een stuk in mijn handen, Nynaeve, ondertekend met “Elaida do Avriny a’Roihan, Hoedster van de Zegels, Vlam van Tar Va Ion, de Amyrlin Zetel”, en verzegeld met het zegel van de Amyrlin.’ Nynaeves maag leek als een vlinder in haar lijf tekeer te gaan. ‘Maar hoe? Wat is er gebeurd met Siuan? Egwene, de Toren zet geen Amyrlin af, tenzij er iets heel ergs is gebeurd. Dat is maar twee keer het geval geweest, in drieduizend jaar.’

‘Misschien was Rhand erg genoeg.’ Egwenes stem klonk kalm, hoe wel haar ogen nog steeds groot waren. ‘Misschien is Siuan wel ziek geworden en konden de Gelen haar niet helen, of is ze van de trap gevallen en heeft ze haar nek gebroken. Wat telt is dat Elaida de Amyrlin is, en ik geloof niet dat ze, net als Siuan, Rhand zal steunen.’

‘Moiraine,’ mopperde Nynaeve. ‘Die was er zo zeker van dat Siuan ervoor zou zorgen dat de Toren zich achter hem zou scharen.’ Ze kon zich geen dode Siuan Sanche voorstellen. Ze had de vrouw vaak gehaat, en was bij gelegenheid ook wel bang voor haar geweest... maar ze had ook achting voor haar. Ze had gedacht dat Siuan er eeuwig zou zijn. ‘Elaida! Licht! Ze is zo gemeen als een slang en zo wreed als een kat. Je kunt er geen staat op maken wat ze zal gaan doen.’ ik ben bang dat ik een aanwijzing heb.’ Egwene drukte beide handen tegen haar maag alsof daar ook iets tekeer ging. ‘Het was een heel kort schrijven. Ik ben erin geslaagd het helemaal te lezen. ‘Er stond: “Alle trouwe zusters dienen de aanwezigheid van vrouw Moiraine Damodred door te geven. Zij dient zo mogelijk te worden vast gehouden, hoe dan ook, en te worden teruggebracht naar de Witte Toren voor berechting wegens verraad.” Hetzelfde soort taal dat kennelijk voor Elayne werd gebruikt.’

‘Als Elaida Moiraine gevangen wil zien, moet dat betekenen dat ze weet dat Moiraine Rhand heeft geholpen, en dat dat haar niet bevalt.’ Praten was goed. Praten voorkwam dat ze overgaf. Verraad. Daarvoor susten ze vrouwen. Ze had Moiraine ten val willen brengen. Nu zou Elaida het voor haar doen. ‘Ze zal Rhand zeker niet on dersteunen.’

‘Precies.’

‘Trouwe zusters. Egwene, dat klopt met de boodschap van vrouw Macura. Wat er ook met Siuan gebeurd is, de Ajahs zijn verdeeld geraakt over Elaida als Amyrlin. Dat moet het zijn.’

‘Natuurlijk. Heel goed, Nynaeve. Dat had ik zelf niet begrepen.’ Haar glimlach was zo aanstekelijk dat Nynaeve terug glimlachte. ‘Er is een verslag op Siu... op de schrijftafel van de Amyrlin over een bij eenkomst van de Blauwen. Ik durf te wedden dat de Blauwen Elaida niet hebben gesteund.’ De Blauwe en Rode Ajah hadden op zijn hoogst een soort van gewapende vrede en vlogen op zijn ergst elkaar bijna naar de keel.

Maar toen ze terugkeerden naar de andere kamer, konden ze het ver slag niet meer terugvinden. Er waren genoeg stukken – Jolines brief was weer verschenen; na één vluchtige blik rezen Egwenes wenk brauwen bijna tot haar haren – maar niet het stuk dat ze zochten. ‘Kun je je herinneren wat er stond?’ vroeg Egwene. ‘Ik had net een paar regels gelezen toen je riep en... Ik weet het niet meer.’

‘Probeer het, Nynaeve. Probeer het met hart en ziel.’

‘Dat doe ik, Elayne, maar het wil me niet te binnen schieten. Ik pro beer het écht.’

Haar woorden raakten Nynaeve opeens als een hamer tussen de ogen. Zij verontschuldigde zich tegenover Egwene, een meisje dat ze nog geen twee jaar geleden vanwege haar buien over de knie had gelegd. En daarnet was ze al even trots geweest als een hen op een ei, om dat Egwene tevreden over haar was. Ze herinnerde zich heel duidelijk de dag waarop het evenwicht tussen hen verschoven was. De dag dat zij geen Wijsheid meer was en het meisje niet meer degene was die deed wat de Wijsheid haar opdroeg. Waarna ze twee gewone vrouwen ver van huis werden. Blijkbaar was het evenwicht nog ver der verschoven, en daar was ze niet blij mee. Ze zou iets moeten doen om de juiste balans tussen hen te herstellen.

De leugen. Vandaag had ze voor het eerst bewust tegen Egwene gelogen. Daarom was haar gezag verdwenen, daarom sloeg ze wild in het rond en was ze niet in staat zich goed te handhaven, ik heb de thee gedronken, Egwene.’ Ze dwong ieder woord naar buiten. Ze moest zichzelf dwingen. ‘De dolkwortelthee van vrouw Macura. Zij en Lusi sleepten ons als een zak veren naar boven. Zo weinig kracht hadden we samen nog over. Als Thom en Juilin niet gekomen waren om ons aan onze nek eruit te plukken, zouden we daar waarschijnlijk nog steeds liggen. Of anders op weg zijn naar de Toren, zo vol dolkwortel dat we pas wakker geworden zouden zijn als we gearriveerd waren.’ Ze haalde diep adem. Ze probeerde een toon van gerechtvaardigde vastberadenheid aan te slaan, maar dat was moeilijk als je net opgebiecht had dat je een totale dwaas was geweest. Wat naar buiten kwam, klonk veel voorzichtiger dan ze had gewild. ‘Als je de Wijzen hierover vertelt – vooral die Melaine – krijg je een draai om je oren.’

Dat zou Egwenes boosheid hebben moeten opwekken. Het scheen raar om nu een ruzie te beginnen – gewoonlijk kregen ze ruzie als Egwene weigerde om rede in te zien, en hun ruzies eindigden zelden aangenaam, aangezien ze de gewoonte had te blijven weigeren – maar dat was beslist beter dan dit. Maar Egwene glimlachte slechts naar haar. Een geamuseerde glimlach. Een minzame glimlach van ver maak.

‘Ik had zoiets al verwacht, Nynaeve. Je kon dag en nacht doorzeuren over kruiden, maar dolkwortel heb je nooit genoemd. Ik wist zeker dat je er nog nooit van gehoord had, voordat die vrouw erover sprak. Je hebt altijd geprobeerd om je van je beste kant te laten zien. Als jij met je hoofd voorover in een varkensstal viel, zou je iedereen ervan proberen te overtuigen dat je dat met opzet deed. Wat we nu moeten beslissen...’

‘Zoiets doe ik niet,’ sputterde Nynaeve tegen.

‘Zeker wel. Feiten zijn feiten. Je kunt maar beter ophouden daarover te zeuren en helpen beslissen...’

Zeuren! Dit ging helemaal niet zoals ze wilde. ‘Dat zijn ze helemaal niet. Feiten, bedoel ik. Wat jij beschrijft, heb ik nooit gedaan.’ Even staarde Egwene haar zwijgend aan. ‘Je wilt dit niet loslaten, hè? Goed dan. Je hebt tegen me gelogen...’

‘Dat was geen leugen,’ gromde ze. ‘Niet precies.’ De ander negeerde haar onderbreking. ‘... En je liegt tegen jezelf. Weet je nog wat je me dwong te drinken, de laatste keer dat ik tegen jou loog?’ Plotseling was er een beker in haar hand, gevuld met een slijmerig, ziekelijk groen drankje; het leek opgeschept te zijn uit een smerige, stilstaande poel. ‘De énige keer dat ik ooit tegen je gelogen heb? De herinnering aan die smaak was een heel doeltreffend ontmoedigingsmiddel. Als je jezelf niet eens de waarheid kunt zeggen...’

Nynaeve week een stap terug voor ze zichzelf kon tegenhouden. Gekookte kattenvarens en maarnebladpoeder; haar tong kronkelde bij de gedachte alleen al. ‘Ik heb niet écht gelogen.’ Waarom verontschuldigde ze zich? ik heb gewoon niet de hele waarheid verteld.’ Ik ben de Wijsheid. Ik was de Wijsheid; dat moet nog enige waarde hebben.

‘Je kunt toch niet echt geloven...’ Zeg het haar gewoon. Je bent toch geen kind meer, en je gaat dat spul zeker niet drinken.

‘Egwene, ik...’ Egwene duwde de beker bijna onder haar neus; ze kon de zurige stank ruiken. ‘Goed,’ zei ze haastig. Dit bestaat niet!

Maar ze kon haar ogen niet van die overvolle beker afhouden en ze kon de woorden niet tegenhouden, die er achter elkaar uit tuimelden. ‘Soms probeer ik de dingen er voor mijzelf beter te laten uitzien dan ze zijn. Soms. Maar nooit bij iets belangrijks. Nooit. Dat zweer ik. Alleen bij kleine dingen.’ De beker verdween en Nynaeve slaakte een zucht van verlichting. Dwaze, dwaze vrouw! Ze kan je dwingen het op te drinken. Wat is er mis met je?

‘Wat we moeten beslissen,’ zei Egwene alsof er helemaal niets was voorgevallen, ‘is aan wie we het gaan vertellen. Moiraine moet het zeker weten, en Rhand, maar als iedereen ervan hoort... De Aiel zijn heel eigenaardig, niet alleen wat Aes Sedai betreft, maar ook in andere dingen. Ik geloof dat ze Rhand volgen als Hij die komt met de dageraad, ondanks alles. Maar als ze eenmaal te weten komen dat de Witte Toren zich tegen hem keert, zullen ze misschien niet zo loyaal blijven.’

‘Ze zullen er vroeg of laat achter komen,’ mompelde Nynaeve. Ze kon me beslist niet dwingen dat te drinken!

‘Later is beter dan eerder, Nynaeve. Dus hou je humeur in toom voor dat je het eruit flapt tegen de Wijzen bij onze volgende ontmoeting. Beter nog, het zou het beste zijn als je dit bezoek aan de Toren helemaal niet vermeldde. Op die manier kun je het misschien geheim houden.’

‘Ik ben geen dwaas,’ zei Nynaeve stijfjes, en voelde haar gezicht vuur rood branden toen Egwene die wenkbrauw weer optrok. Zij zou dat bezoek niet bij de Wijzen te berde brengen. Niet omdat het makke lijk was om hen achter hun rug te trotseren. Niets van dat alles. En ze probeerde de dingen niét mooier te maken. Het was niet eerlijk dat Egwene zomaar, op wat voor manier ook, in Tel’aran’rhiod kon rondlopen, terwijl zij het moest stellen met lesjes en zich moest laten ringeloren.

‘Ik weet dat je dat niet bent,’ zei Egwene. ‘Tenzij je nukkigheid de overhand krijgt. Je moet je buien beter in toom houden en je ver stand niet verliezen, zeker als je gelijk hebt wat betreft de Verzakers, vooral Moghedien.’ Nynaeve keek haar nijdig aan en opende haar mond om te zeggen dat zij haar buien best in bedwang kon houden en dat ze Egwene een draai om de oren zou geven als die er anders over dacht, maar Egwene gaf haar geen kans. ‘We moeten die bij eenkomst van de Blauwe zusters vinden, Nynaeve. Als zij zich tegen Elaida keren, zullen ze misschien – alleen maar misschien – Rhand steunen zoals Siuan dat deed. Werd er een stad genoemd, of een dorp? Een land misschien?’

‘Ik geloof... Ik kan het me niet herinneren.’ Ze deed alle mogelijke moeite om de verdedigende klank uit haar stem te weren. Licht, ik heb alles bekend, een dwaas van mezelf gemaakt, en dat maakt de zaken alleen maar erger,

‘Ik blijf het proberen.’

‘Goed. We moeten hen vinden, Nynaeve.’ Egwene nam haar even op, terwijl zij weigerde zichzelf te herhalen. ‘Nynaeve, kijk uit voor Moghedien. Ga niet op haar af als een beer in de lente, alleen maar om dat ze in Tanchico aan je ontkomen is.’

‘Ik ben geen dwaas, Egwene,’ zei Nynaeve zorgvuldig. Het was moei lijk haar boosheid te beteugelen, maar waarschijnlijk zou Egwene haar woede alleen maar negeren of haar uitschelden, en dus zou ze er niets mee bereiken, behalve een nog grotere zot zijn dan ze al was. ‘Ik weet het. Dat heb je al gezegd. Maar zorg ervoor dat je het onthoudt. Wees voorzichtig.’ Deze keer vervaagde Egwene niet; ze ver dween plotseling, net als Birgitte.

Nynaeve staarde naar de plek waar Egwene had gestaan, terwijl alle dingen die ze gezegd zou moeten hebben door haar hoofd speel den. Uiteindelijk besefte ze dat ze hier wel de hele nacht kon blijven staan; ze bleef zichzelf herhalen en de kans om iets te zeggen was al voorbij. Ze gromde inwendig en stapte Tel’aran’rhiod uit, terug naar haar bed in Sienda.

Egwenes ogen vlogen open in een bijna volkomen duisternis, die alleen werd verbroken door het maanlicht dat door het rookgat naar binnen viel. Ze was blij dat ze onder een dikke stapel dekens lag; het vuur was uit en het was ijskoud in de tent. Haar adem vormde damp wolkjes voor haar gezicht. Zonder haar hoofd op te tillen keek ze de tent rond. Geen Wijzen. Ze was nog alleen.

Dat was haar grootste vrees op haar eenzame uitstapjes in Tel’aran’rhiod: bij terugkeer de wachtende Amys of een van de anderen aan te treffen. Nou ja, eigenlijk niet haar grootste vrees, want zelfs het kleinste gevaar in de Wereld der Dromen was inderdaad zo gevaarlijk als ze Nynaeve had duidelijk gemaakt – maar die vrees bleef groot. Niet dat ze bang was voor straf, tenminste niet voor het soort dat Bair haar gaf. Als ze wakker was geworden met de ogen van een Wijze op zich gericht, zou ze dat blijmoedig hebben ondergaan, maar Amys had het van het begin af duidelijk gesteld. Als zij zonder begeleiding van een droomloopster naar Tel’aran’rhiod zou gaan, werd ze weggezonden en zou ze nooit meer les krijgen. Dat zou haar veel meer pijn doen, maar ze wilde het nú weten, alles weten. Ze geleidde en deed een lamp aan en ontstak het vuur. Er lag niets brandbaars in het vuurgat, maar ze knoopte de stroom vast. Ze bleef stil liggen, keek naar de dampwolkjes voor haar mond en wachtte tot het warm genoeg was om zich aan te kleden. Het was laat maar misschien was Moiraine nog wakker.

Ze was nog steeds verbijsterd over wat ze met Nynaeve had gedaan. Ik denk dat ze het werkelijk zou hebben opgedronken als ik erop had gestaan!

Ze was zo bang geweest dat Nynaeve zou horen dat ze geen toestemming van de Wijzen had om in haar eentje de Wereld der Dromen af te schuimen. Er zo zeker van dat het schaamrood haar zou verraden dat haar enige gedachte was geweest te voorkomen dat Nynaeve wat zou zeggen, te voorkomen dat ze de waarheid eruit zou gooien. Ze was er bovendien zo zeker van geweest dat de Wijsheid er toch achter zou komen – die vrouw was in staat haar te verklikken en dan te zeggen dat het voor Egwenes eigen bestwil was – dat ze alleen maar door had kunnen ratelen en geprobeerd had alle foute daden van Nynaeve op te noemen. Hoe boos Nynaeve haar ook had gemaakt, het had niet geholpen; het was haar gelukt niet terug te schreeuwen. En daardoor had ze op de een of andere manier de overhand behouden.

Nu ze eraan dacht: Moiraine verhief haar stem zelden en wanneer ze dat wel deed, kostte het haar veel meer moeite om haar zin door te drijven. Dat was al zo geweest voordat ze zich bij Rhand zo vreemd was gaan gedragen. De Wijzen schreeuwden ook nooit naar elkaar – misschien onder elkaar, soms – en ondanks al hun gemok over dat de stamhoofden niet meer luisterden, leken ze toch vaker hun zin te krijgen dan niet. Er was een oud spreekwoord dat ze nooit eerder had begrepen: ‘Wie weigert naar een schreeuw te luisteren, spant zich in gefluister te horen.’ Ze zou niet meer tegen Rhand schreeuwen. Een kalme, ferme, vrouwelijke stem, dat moest het worden. En wat dat aanging, behoorde ze ook niet meer naar Nynaeve te schreeu wen; ze was een vrouw, geen meisje dat over haar toeren was. Ze besefte dat ze lag te giechelen. Ze moest vooral niet tegen Nynaeve schreeuwen, wanneer haar zachte, kalme stem dit tot gevolg had. De tent leek eindelijk warm genoeg; ze kroop onder de dekens vandaan en kleedde zich snel aan. Ze moest eerst de ijslaag in de waterkan stukslaan voor ze de slaap uit haar mond kon spoelen. Ter wijl ze de donkere wollen mantel omsloeg, knoopte ze de stromen Vuur los – het was gevaarlijk om Vuur verknoopt te laten – en na dat de vlammen waren gedoofd, dook ze de tent uit. De kou wikkelde haar in een ijzige klem toen ze zich het kamp door haastte. Alleen de tenten vlak bij haar waren goed zichtbaar, schaduwvormen die deel uitmaakten van de heuvelachtige aarde; het kamp strek te zich spannen ver naar beide kanten in het berglandschap uit. De hoge karteltoppen waren niet van de Rug van de Wereld; die was veel hoger en lag dagreizen verder naar het westen. Ze weifelde toen ze Rhands tent naderde. Bij de tentflap zag ze een streepje licht. Toen Egwene dichterbij kwam, leek een Speervrouwe uit de grond op te rijzen, de hoornen boog op de rug, de pijlkoker aan haar zij, speren en schild in de hand. Egwene zag verder niemand anders in het donker, maar wist dat ze er waren, zelfs hier op deze plek werd Rhand omringd door zes stammen die alle trouw aan de car’a’carn hadden gezworen. De Miagoma bevond zich ergens in het noorden en trok tegelijk met hem op; Timolan wilde zich niet over zijn bedoelingen uitlaten. Rhand leek het niet te kunnen schelen, waar de andere stammen zich bevonden. Hij had slechts aandacht voor zijn gejakker naar de Jangai-pas. ‘Is hij wakker, Enaila?’ vroeg ze.

De schaduwen van de maan bewogen zich over het gezicht van de ander toen die knikte. ‘Hij slaapt niet genoeg. Een man kan niet zon der rust.’ Het leek ongelooflijk maar ze klonk als een moeder die zich zorgen maakt over haar zoon.

Naast de tent bewoog een schaduw. Het was Aviendha, die haar sjaal omsloeg. Ze leek de kou niet te voelen, alleen het late tijdstip, ik wil best een slaapliedje voor hem zingen, als ik dacht dat het zou helpen. Ik heb gehoord over vrouwen die de hele nacht worden wakker gehouden door een pasgeboren kind, maar een volwassen kerel behoort te weten dat anderen wel graag onder de dekens willen duiken.’ Zij en Enaila keken elkaar even lachend aan. Egwene schudde het hoofd over die vreemde Aiel en bukte zich om door de kier te kijken. Binnen brandden verschillende lampen. Hij was niet alleen. Nataels donkere ogen leken uitgeput en hij onder drukte een geeuw. Hij wilde tenminste wel slapen. Rhand lag lang uit bij een van de vergulde olielampen en las een oud, in leer gebonden boek. Een of andere vertaling van de Voorspellingen van de Draak, dacht ze als ze hem goed kende.

Opeens bladerde hij terug, las en lachte. Ze probeerde zich ervan te overtuigen dat er geen krankzinnigheid in die lach stak. Slechts ver bittering. ‘Een mooie grap,’ zei hij tegen Natael. Rhand klapte het boek dicht en gooide het naar hem toe. ‘Lees eerst bladzijde twee honderdzevenentachtig en dan vierhonderd, en vertel me of je het er mee eens bent.’

Egwene kneep haar lippen op elkaar, terwijl ze zich oprichtte. Hij hoorde voorzichtiger te zijn met een boek. Ze kon niet met hem praten, niet waar de speelman bij was. Het was schandalig dat hij een man die hij amper kende als gezelschap had. Nee. Hij had ook Aviendha en vaak genoeg de stamhoofden, Lan iedere dag, en soms Mart. ‘Waarom ga je niet bij hen zitten, Aviendha? Als jij erbij bent, praten ze wellicht over iets anders dan dat boek.’

‘Hij wilde met de speelman praten, Egwene, en dat doet hij zelden als er iemand anders bij is. Als ik was gebleven, waren hij en Natael weggegaan.’

‘Kinderen zijn een grote zorg, heb ik gehoord,’ lachte Enaila. ‘En zonen zijn het allerergst. Nu je de speer hebt opgegeven, mag je voor mij uitzoeken of het waar is.’ In het maanlicht keek Aviendha haar fronsend aan en beende als een gebelgde kat naar haar plekje naast de tent terug. Dat leek Enaila zo leuk te vinden dat ze schuddebuik te van het lachen.

In zichzelf mompelend over het grapje van de Aiel – ze begreep er nooit wat van – begaf Egwene zich naar Moiraines tent, die daar vlakbij stond. Ook hier zag ze een kiertje licht. Ze wist dat de Aes Sedai wakker was; Moiraine geleidde minieme beetjes Kracht, maar nog wel zoveel dat Egwene het kon voelen. Lan lag dichtbij te slapen, gewikkeld in zijn zwaardhandmantel. Afgezien van zijn hoofd en laarzen leek hij deel uit te maken van de duisternis. Ze hield haar mantel bijeen, trok haar rok iets omhoog en liep op haar tenen om hem niet wakker te maken.

Zijn ademhaling veranderde niet, maar iets maakte dat ze naar hem keek. Het maanlicht glansde in zijn open ogen, die haar opnamen en zich eigenlijk alweer sloten toen zij haar hoofd draaide. Geen enkel ander spiertje bewoog; het was alsof hij in het geheel niet was ontwaakt. Soms maakte de man haar zenuwachtig. Ze begreep niet wat Nynaeve in hem zag.

Ze knielde neer naast de tentflap en gluurde naar binnen. Moiraine was omringd met de gloed van saidar, en de kleine blauwe edelsteen die ze gewoonlijk op haar voorhoofd droeg, bungelde nu aan haar vingers vlak voor haar gezicht. Hij glansde en voegde wat licht toe aan het lamplicht. In de vuurkuil lag slechts as en zelfs de stank was verdwenen.

‘Mag ik binnenkomen?’

Ze moest het nogmaals vragen voor Moiraine antwoordde: ‘Natuurlijk.’ De gloed van saidar verdween en de Aes Sedai begon het dunne gouden kettinkje weer in haar haren te weven. ‘Was je Rhand aan het afluisteren?’ Egwene zette zich tegenover de ander neer. In de tent was het even koud als buiten. Ze geleidde vlammen boven op de as in de vuurkuil en verknoopte de stromen. ‘Je had gezegd dat je het niet meer zou doen.’

‘Ik heb gezegd dat aangezien de Wijzen zijn dromen al bekijken, wij hem wat ruimte voor zichzelf moeten gunnen. Ze hebben het me niet meer gevraagd sinds hij hen uit zijn dromen heeft buitengesloten, en ik heb het niet aangeboden. Denk eraan dat ze eigen bedoelingen hebben, en die kunnen verschillen van die van de Toren.’ Zo snel waren ze bij haar onderwerp gekomen. Egwene wist nog niet zeker hoe ze moest vertellen wat ze wist zonder zichzelf aan de Wijzen te verraden, maar misschien was de beste manier gewoon alles te zeggen en daarna maar af te wachten hoe de zaken ervoor stonden. ‘Elaida is de Amyrlin Zetel, Moiraine. Ik weet niet wat er met Siuan is gebeurd.’

‘Hoe heb je dat ontdekt?’ vroeg Moiraine kalm. ‘Ben je bij het droom lopen iets op het spoor gekomen? Of heeft jouw Talent van droom ster zich eindelijk geopenbaard?’

Hiermee had ze een smoes gekregen. Sommige Aes Sedai in de Toren dachten dat ze mogelijk een droomster was, een vrouw met dromen die de toekomst voorspelden. Ze had dromen gehad die betekenis hadden, maar de uitleg daarvan was een andere zaak. De Wijzen zeiden dat die kennis van binnen diende te komen en geen enkele Aes Sedai had meer hulp kunnen geven. Rhand, zittend in een stoel, en op de een of andere manier wist ze dat de bezitster van die stoel ra zend was dat haar de stoel was afgenomen. Ze kon hieruit alleen maar afleiden dat de gebruikster van de stoel een vrouw was, verder niets. Soms was de droom ingewikkelder. Perijn met Faile lui op zijn schoot, haar kussend, terwijl zij met de kort geknipte baard speelde die hij in Tyr had gehad. Achter hem wapperden twee banieren met een rode wolfskop en een vuurrode adelaar. Een man in een lichtgele jas en met een zwaard op zijn rug stond achter Perijns schouder, en op de een of andere manier wist ze dat het een ketellapper was, hoewel geen enkel lid van het Trekkende Volk ooit een wapen aan zou raken. En elk onderdeel, behalve de baard, leek belangrijk. De banieren, Faile die Perijn kuste, zelfs de ketellapper. Iedere keer dat hij dichter bij Perijn kwam staan, leek het of een beving van het nood lot door alles heen trilde. Een andere droom. Mart die de dobbel stenen gooide, terwijl het bloed over zijn gezicht stroomde; de brede rand van zijn hoed was zo diep omlaag getrokken dat ze de wond zelf niet kon zien, terwijl Thom Merrilin zijn hand in het vuur stak en de blauwe edelsteen eruit haalde die nu op Moiraines voorhoofd rustte. Of een droom van een storm, waarin grote donkere wolken zonder wind of regen rond rolden, terwijl gevorkte bliksemschichten de aarde schroeiden. Ze kreeg de dromen, maar als droomster was ze een mislukking.

‘Ik heb een bevel gezien om jou gevangen te nemen, Moiraine, getekend door Elaida als de Amyrlin. Het was geen gewone droom.’ Al lemaal waar, maar niet de gehele waarheid. Ze was opeens blij dat Nynaeve niet hier was. Anders had ik nu naar de beker staan staren.

‘Het Rad weeft wat het Rad wil. Misschien doet het er niet zoveel meer toe, indien Rhand de Aiel over de Rug van de Wereld voert. Ik betwijfel of Elaida heersers heeft benaderd, zelfs als ze weet dat Siuan dat heeft gedaan.’

‘Is dat alles wat je kunt zeggen? Ik dacht dat Siuan vroeger je vriendin was, Moiraine. Ben je niet verdrietig?’

De Aes Sedai keek haar aan en haar koele, rustige blik maakte haar duidelijk dat ze nog een lange weg had te gaan voor zij aanspraak op die titel mocht maken. Ze zaten allebei, en Egwene was een hoofd groter en bovendien met de Kracht veel sterker, maar er hing meer met Aes Sedai samen dan kracht alleen, ik heb geen tijd voor tranen, Egwene. De Rug ligt maar enkele dagen verder en de Alguin... Siuan en ik waren vroeger vriendinnen. Over enkele maanden zal het eenentwintig jaar geleden zijn dat we op zoek gingen naar de Her rezen Draak. Alleen wij tweeën, Aes Sedai die net waren verheven. Kort daarna werd Sierin Vayu verheven tot Amyrlin, een zuster van de Grijze Ajah, maar met sterke Rode trekken. Als zij te weten was gekomen wat wij van plan waren, zouden we de rest van ons leven hebben moeten boeten, terwijl de Rode zusters ons zelfs in bed in het oog zouden houden. Er bestaat een spreekwoord in Cairhien, maar ik heb het ook in verre landen als Tarabon en Saldea gehoord: “Neem wat je wenst, en betaal ervoor.” Siuan en ik hebben het pad genomen dat wij kozen, en we wisten dat we daar uiteindelijk een prijs voor moesten betalen.’

‘Ik begrijp niet hoe je zo kalm kunt blijven. Siuan kan wel dood zijn, of gesust. Elaida zal zich ofwel tegen Rhand verzetten of proberen hem tot Tarmon Gai’don ergens op te sluiten. Je weet dat ze een geleider nooit vrij zal laten rondlopen. Maar gelukkig staat niet ieder een achter Elaida. Er zijn verschillende Blauwen die zich ergens ver zamelen – ik weet nog niet waar – en ik denk dat ook anderen de Toren hebben verlaten. Nynaeve vertelde dat ze een bericht van de ogen-en-oren van de Gele Ajah had gehoord, dat alle zusters welkom waren in de Witte Toren. Als zowel de Blauwe als de Gele zusters uit de Toren zijn vertrokken, zullen anderen dat ook hebben gedaan. En als zij zich tegen Elaida verzetten, zullen ze Rhand misschien steunen.’

Moiraine zuchtte, heel zachtjes. ‘Verwacht jij dat ik er blij mee ben dat de Witte Toren gespleten is? Ik ben Aes Sedai, Egwene. Ik heb mijn leven aan de Witte Toren gegeven, lang voordat ik zelfs maar het vermoeden kreeg dat de Draak tijdens mijn leven zou worden wedergeboren. De Toren is ai drieduizend jaar een bolwerk tegen de Schaduw geweest. Ze heeft vorsten tot wijze besluiten geleid, oorlogen voorkomen en een einde gemaakt aan oorlogen die waren uit gebroken. Dat de mensen nog weten dat de Duistere loert op zijn ontsnapping, dat de Laatste Slag nadert, is te danken aan de Toren. De Toren, één en onverdeeld. Ik zou haast de wens kunnen uitspreken dat elke zuster trouw had gezworen aan Elaida, wat er ook met Siuan gebeurd is.’

‘En Rhand?’ Egwene hield haar stem vlak en ferm. De vlammen begonnen wat warmte te verspreiden, maar Moiraine had net haar eigen kilte aan de tent toegevoegd. ‘De Herrezen Draak. Je hebt zelf gezegd dat hij niet klaar zal zijn voor Tarmon Gai’don, tenzij hem de vrijheid wordt gegund om te leren en zijn stempel op de wereld te zetten. Een verenigde Toren kan hem gevangennemen, ook al staan alle Aiel uit de Woestenij om hem heen.’

Moiraine glimachte kleintjes. ‘Je gaat vooruit. Een nuchtere redene ring is altijd beter dan verhitte woorden. Maar je vergeet dat er slechts dertien verbonden zusters nodig zijn om hem af te schermen van saidin. Zelfs als ze het kunstje van het verknopen van de stromen niet kennen, kunnen nog minder zusters dat scherm wel omhooghouden.’ ik weet dat je niet zult opgeven, Moiraine. Wat zijn je plannen?’ ik ben van plan de wereld te nemen zoals die is, zolang ik dat kan. Rhand is in ieder geval wat gemakkelijker in de omgang, nu ik niet meer hoef te proberen hem een kant op te sturen die hij niet wil. Ik neem aan dat ik blij mag zijn dat ik zijn beker wijn niet hoef te halen. Meestal luistert hij echter goed, ook al laat hij nooit merken wat hij van mijn lessen vindt.’

‘Ik laat het aan jou over hem over de Toren en Siuan te vertellen.’ Dat zou vervelende vragen mogelijk voorkomen. Nu Rhand het hoog in de bol had, zou hij meer over de Wereld der Dromen willen weten dan zij kon verzinnen. ‘Er is nog iets. Nynaeve heeft Verzakers in Tel’aran’rhiod gezien. Ze heeft daar met uitzondering van Asmodean en Moghedien iedereen gezien, onder wie Lanfir. Ze vermoedt dat ze een plan beramen, misschien wel samen.’

‘Lanfir,’ zei Moiraine na een kort moment van stilte. Ze wisten beiden dat Lanfir Rhand had opgezocht in Tyr en miscchien ook in andere plaatsen waarover hij niets had gezegd. Nie mand wist erg veel van de Verzakers, alleen de Verzakers zelf – in de Toren lagen slechts gedeelten van resten van verslagen – maar het was bekend dat Lanfir van Lews Therin Telamon had gehouden. Net als Rhand wisten ze ook dat dat nog steeds het geval was. ‘Als we geluk hebben,’ vervolgde de Aes Sedai, ‘hoeven we ons over Lanfir geen zorgen te maken. De anderen die Nynaeve heeft gezien, zijn een andere zaak. Jij en ik moeten zo goed mogelijk alles in het oog houden. Ik had graag gehad dat er meer geleidsters onder de Wijzen zouden zijn.’ Ze lachte dunnetjes. ‘Maar dan zou ik ook moeten wensen dat ze allen door de Toren waren opgeleid, en als ik zo door mag wensen: ik wil ook eeuwig leven. Ze zijn op veel gebieden heel sterk, maar schieten elders droevig tekort.’ in het oog houden, alles goed en wel, maar wat nog meer? Als zes Verzakers hem aanvallen, heeft hij elk beetje hulp nodig dat wij hem kunnen geven.’

Moiraine boog zich naar voren en legde met een blik van genegenheid haar hand op Egwenes arm. ‘We kunnen niet altijd zijn handje vasthouden, Egwene. Hij heeft leren lopen. Hij leert nu hollen. We kunnen slechts hopen dat hij volleerd is tegen de tijd dat zijn vijanden hem aanvallen. En natuurlijk moeten we doorgaan met hem raad te geven. Hem waar mogelijk te leiden.’ Ze richtte zich op, rekte zich uit en verborg een geeuw achter haar hand. ‘Het is al laat, Egwene. En ik verwacht dat Rhand het kamp al heel vroeg wil opbreken. Zelfs als hij niet gaat slapen, wil ik toch wel graag wat rusten voor ik weer in het zadel klim.’

Egwene begon aanstalten te maken te vertrekken, maar had nog een vraag. ‘Moiraine, waarom doe je alles wat Rhand van je vraagt? Nynaeve vindt het ook verkeerd.’

‘Zo, denkt ze dat?’ mompelde Moiraine. ‘Wordt ze toch nog Aes Sedai, of ze dat wil of niet. Waarom? Omdat ik me herinnerde hoe ik saidar heb leren beheersen.’

Even later knikte Egwene. Om saidar te beheersen, diende je je er eerst aan over te geven.

Pas toen ze al huiverend onderweg was naar haar eigen tent, drong het tot haar door dat Moiraine de hele tijd met haar als gelijke had zitten praten. Misschien was het tijdstip om haar eigen Ajah te kiezen toch nader dan ze dacht.

Загрузка...