39 Ontmoetingen in Samara

De Witmantels bij de poort schonken Uno en Nynaeve evenveel aan dacht als de andere mensen die gestaag langs stroomden, wat inhield dat ze hen koel en wantrouwend opnamen. Het grote aantal mensen maakte iets anders onmogelijk en misschien kwam het ook door de geharnaste stadswachten. Niet dat er enige aanleiding was voor verdere aandacht; alleen wat er in haar gedachten speelde. De Grote Serpent-ring en Lans gouden ring zaten diep in haar beurs – door de laag gesneden jurk kon ze die niet om haar hals hangen – maar eigenlijk rekende ze erop dat de Kinderen van het Licht het zouden aanvoelen als ze met een door de Toren opgeleide vrouw te maken kregen. Ze was merkbaar opgelucht toen de ijzige, meedogenloze ogen langs haar gleden.

De schildwachten schonken het tweetal even weinig aandacht – na dat ze haar omslagdoek weer had opgetrokken. Uno’s frons zou geholpen hebben hun aandacht weer op de Witmantels te richten, maar de man had om te beginnen al geen recht om te fronsen. Dit waren haar zaken.

Ze wikkelde de lange dubbelgeslagen grijze stof nog een keer om zich heen en knoopte de punten bij haar middel aan elkaar. De omslagdoek benadrukte haar borsten meer dan haar lief was en liet nog steeds iets zien, maar het was aanzienlijk beter dan zonder. Nu hoefde ze zich tenminste geen zorgen meer te maken dat de doek omlaag zou zakken. Was het ding maar niet zo warm. Het weer hoorde eigenlijk heel snel om te slaan. Zó ver waren ze niet van Emondsveld af! Voor de verandering bleef Uno geduldig wachten. Ze wist niet goed hoe dat kwam. Was hij gewoon beleefd? Zijn gezicht met het litte ken leek maar half echt geduldig, en uiteindelijk liepen ze samen Samara in; de drukte en het rumoer tegemoet.

Overal klonk geroezemoes, waarbij geen enkel geluid bijzonder op viel. Schouder aan schouder vulden mensen de ongelijke keienstraten tussen taveernes met leidaken en stallen met rieten daken. Rumoerige herbergen hadden gewone namen als De Blauwe Stier of De Dansende Gans, afgewisseld door winkels met uithangborden zon der naam. Een mes en schaar, een rol stof, de weegschaal van een goudsmid, een scheermes, een ketel, lamp of laars. Nynaeve zag de bleke gezichten van Andoranen, maar ook gezichten die zo donker bruin waren dat het mensen van het Zeevolk konden zijn. Sommige schoon, sommige vuil. Jassen met hoge kragen, lage kragen, zonder kraag, in grauwe of felle kleuren, eenvoudig of met kant en borduursels, gerafeld of bijna nieuw, in stijlen die even vaak vreemd waren als bekend. Een man met een gespleten zwart baardje droeg zilveren kettingen over de borst van zijn eenvoudige blauwe jas en twee anderen hadden hun haar in vlechten – mannen, met langs ieder oor een zwarte vlecht die tot over hun schouders viel – en koperen bel letjes aan rode jasmouwen en de omgeslagen randen van hun heup laarzen. Uit welk land die ook stamden, het waren geen dwazen. Hun donkere, rondkijkende ogen stonden even hard en waakzaam als die van Uno en ze hadden kromzwaarden op hun rug. Een man met een blote borst boven zijn lichtgele buikband, een huid die bruiner was dan oud hout en handen met ingewikkelde tatoeëringen, kon van het Zeevolk zijn, hoewel hij geen oorringen en neusring had. De vrouwen waren al even verscheiden, met haar van zwart tot zo lichtblond dat het wel wit leek. Hun haren waren gevlochten, bij eengebonden, hingen los, waren heel kort geknipt of reikten tot de schouders of het middel. Hun kleren waren van versleten wol, keurig linnen of glanzende zijde. Kragen tot aan de kin met kant of borduurwerk en halslijnen die bijna even laag waren als bij haarzelf. Ze zag zelfs een lichtbruine Domani in een bijna doorzichtig rood gewaad van haar nek tot aan de enkels dat zo goed als niets verborg.

Ze vroeg zich af of die vrouw ’s nachts wel veilig kon rondlopen. Of zelfs in dit heldere ochtendlicht. Nu en dan bewogen Witmantels of soldaten zich in de woelige massa, maar ze leken beduusd en moesten net als ieder ander dringen.

Ossenkarren en rijtuigen met paarden schoven duimpje voor duimpje door de doolhof van kronkelige straatjes, dragers worstelden hun draagstoelen door de menigte, en af en toe reed een glimmend gelakte koets met een span van vier of zes bepluimde paarden moeizaam tussen het volk door, terwijl dienaren in livrei en gehelmde wachten tevergeefs probeerden vrij baan te maken. Muzikanten met fluiten, hanous of citers speelden op alle hoeken waar geen gooche laar of tuimelaar aan het werk was. Ze waren niet zo goed dat Thom of de Chavana’s zich zorgen hoefden te maken. Er was altijd een man of vrouw bij die een bakje ophield voor muntjes. Overal zwierven in lompen geklede bedelaars rond, plukten aan mouwen en hielden groezelige handen op. Straatverkopers bewogen zich roepend tegen de herrie in met hun bakken voor de buik. Ze verkochten van alles, van spelden tot linten en peren.

Haar hoofd tolde tegen de tijd dat Uno haar een smallere straat in trok, waar het iets minder druk leek, tenminste vergeleken met de hoofdstraat. Ze bleef staan om haar kleren te schikken, die in de war waren geraakt door het gedrang, voor ze hem volgde. Het was hier iets rustiger. Er waren geen kunstenmakers en minder verkopers en bedelaars. De laatsten bleven uit de buurt van Uno, zelfs nadat hij een wantrouwig groepje straatjongens enkele koperstukken had toe gegooid, wat ze hen niet kwalijk nam. De man zag er niet... liefdadig uit.

De gebouwen in de smalle straten rezen hoog boven hen op, hoewel ze maar een of twee verdiepingen telden, en hielden alles in de schaduw. De lucht was echter stralend helder en het was nog lang geen avond. Ze hadden ruim de tijd voor ze naar het beestenspul terug moesten. Als het moest. Met enig geluk konden ze bij zonsondergang op een boot zitten.

Ze schrok toen onverwachts een andere Shienaraan opdook, zijn zwaard op de rug en met een kaalgeschoren hoofd, afgezien van de haarknot. Hij had zwart haar en was maar een paar jaar ouder dan zijzelf. Uno stelde hen kort aan elkaar voor, terwijl ze doorliepen. ‘Vrede begunstige je, Nynaeve,’ zei Ragan. De donkere huid op zijn wang toonde een rimpelig, driehoekig, wit litteken. Zelfs een glim lach verzachtte zijn gezicht niet; ze had nog nooit een zachte Shienaraan ontmoet. Zachte mannen overleefden de Verwording niet lang; zachte vrouwen evenmin. ‘Ik herken je nog. Je haar was toen anders, niet? Doet er niet toe. Niet bang zijn. We brengen je veilig naar Masema en waar je verder naartoe wilt. Zorg er in ieder geval voor dat je het bij Masema niet over Tar Valon hebt.’ Niemand lette echt op het drietal, maar hij ging toch zachter praten. ‘Masema denkt dat de Witte Toren de Drakenheer probeert te sturen.’

Nynaeve schudde het hoofd. Nóg een dwaas die op haar ging passen. Gelukkig probeerde hij geen gesprek met haar aan te knopen. Ze was in een stemming waarin ze hem zelfs voor een opmerking over het weer goed zou afblaffen. Haar hoofd voelde klam aan en dat was geen wonder met deze omslagdoek. Ineens herinnerde ze zich wat de eenogige man had gezegd over wat Ragan vond van haar mond. Ze meende hem maar een keer te hebben aangekeken; toch ging Ragan aan de andere kant naast Uno lopen, alsof hij beschutting zocht, waar hij haar behoedzaam opnam. Mannen!

De straten werden steeds smaller en hoewel de stenen gebouwen er langs niet kleiner werden, zag ze steeds vaker de achterkant en ruw stenen grijze muren voor kleine achtererven. Uiteindelijk sloegen ze een hoek om naar een steeg die amper breed genoeg was om naast elkaar te kunnen lopen. Aan het eind stond een zwartgelakte, vergulde koets, omringd door geharnaste krijgslieden. Halverwege de koets hing aan beide kanten van de steeg een heel stel kerels rond. In allerlei jassen gekleed hielden ze knuppels, speren en zwaarden vast die al net zo’n allegaartje vormden als hun kleren. Het had een groep straatschenners kunnen zijn, maar de twee Shienaranen stapten snel door, zodat zij hetzelfde deed.

‘Aan de voorkant zal de straat volstaan met bloedidioten die hopen een glimp van Masema achter een bloedvenster op te vangen.’ Uno sprak zo zacht dat alleen haar oren de woorden opvingen. ‘Je kunt alleen door de achterdeur naar binnen.’ Hij zweeg toen ze zo dicht bij waren dat de anderen hem konden horen. Twee van hen waren soldaten met randhelmen en maliënhemden, zwaarden aan de heup en speren in de hand, maar de overigen namen de drie nieuwkomers achterdochtig op en streken over hun wapens. Ze hadden verontrustende ogen, te fel, bijna koortsig. Voor het eerst had ze veel liever een eerlijke, wellustige grijns gezien. Deze mannen maakte het niets uit of zij een vrouw was of een paard. Zonder een woord te zeggen gespten Uno en Ragan de zwaardscheden op hun rug los en overhandigden die samen met hun dolken aan een man met een dik gezicht die vroeger een winkelier kon zijn geweest, te oordelen naar zijn blauwwollen jas en kniebroek. De kleren waren ooit goed geweest, ze waren schoon, maar vaak gedragen en verkreukeld alsof hij er een maand in had geslapen. Hij herken de blijkbaar de Shienaranen en ofschoon hij haar fronsend kort op nam en vooral naar haar riemmes keek, knikte hij naar het smalle houten poortje in de muur. Eigenlijk was het het verontrustendst dat er al die tijd geen woord werd gewisseld.

Achter de muur lag een klein erf waar het onkruid tussen de keien welig tierde. Het grote stenen huis van grijswitte steen, met twee ver diepingen, brede ramen, krullerig versierde balken en daklijsten en donkerrode pannendaken, moest een van de mooiste huizen in Samara zijn. Nadat het poortje achter hen was dichtgevallen, zei Ragan zachtjes: ‘Er zijn pogingen gedaan de Profeet te vermoorden.’

Het duurde even voor Nynaeve besefte dat hij uitlegde waarom hun wapens waren ingenomen. ‘Maar jullie zijn zijn vrienden!’ merkte ze op. ‘Jullie zijn met Rhand naar Falme gereden!’ Ze wilde er niet aan beginnen hem Drakenheer te noemen.

‘Dat is ook de enige bloedreden dat we binnen worden gelaten,’ zei Uno droog, ik heb je gezegd dat wij niet alles op dezelfde manier bekijken als... de Profeet.’ De korte pauze en de snelle blik naar de poort om te zien of iemand meeluisterde, spraken boekdelen. Op straat was het nog Masema geweest, ofschoon Uno zo te horen geen man was die een blad voor de mond nam. ‘Kijk ditmaal gewoon uit met wat je zegt,’ merkte Ragan op, ‘dan krijg je waarschijnlijk de verlangde hulp.’ Ze knikte, zo inschikke lijk als iemand maar kon verlangen; ze wist wanneer iets verstandig was, al had hij niet het recht zo vrijmoedig te spreken. Uno en Ragan keken elkaar vol twijfel aan. Ze ging deze twee samen met Thom en Juilin in een zak stoppen en alles wat uitstak eens goed afdrogen.

Al was het een mooi huis, de keuken was stoffig en op een schrale, grijze vrouw na verlaten. Haar grauwgrijze kleding en witte schort waren het enige dat volgens haar schoon was. De vrouw zoog sissend lucht naar binnen, maar keek amper op en roerde rustig door in een kleine pan soep die op een vuurtje in een van de brede stenen haarden stond. Twee gebutste pannen hingen aan twee van de wel twintig lege haken en op een brede tafel stond een aardewerken kom vol barsten op een blauwgelakt dienblad.

De gang achter de keuken had redelijk mooie schilderingen aan de wanden. Nynaeve had er het afgelopen jaar meer oog voor gekregen en deze taferelen van feesten en jachtpartijen op herten, beren en evers waren goed, hoewel niet uitmuntend. Langs de muren stonden stoelen, tafeltjes en kisten van donkergelakt hout met rode lijnen en ingelegd met parelmoer. Alle wandkleden en meubels zaten onder het stof en de roodwit betegelde vloer was zonder al te veel zorg wat aangeveegd. In hoeken en nissen van het hoge gepleisterde plafond zag ze spinnenwebben. Ze kwamen geen andere bedienden – noch iemand anders – tegen, tot ze bij een broodmagere man kwamen die op de vloer bij een open staande deur zat. Zijn smoezelige roodzijden jas was veel te groot en stond vreemd bij het vuile hemd en de versleten wollen broek. De ene laars had een groot gat in de zool en uit de andere stak een teen; het leer zat vol barstjes en scheurtjes. Hij stak een hand op en fluisterde: ‘Het Licht schijne op jullie en geprezen is de naam van de Heer Draak?’ Het klonk als een vraag uit zijn klagerige, verwrongen, smalle gezicht, dat even vuil was als zijn hemd. Zijn volgende woorden bleken al even vragend. ‘De Profeet kan nu niet worden gestoord? Hij is bezig? Jullie zullen even moeten wachten?’ Uno knikte geduldig en Ragan leunde tegen de muur; ze hadden dit eerder meegemaakt.

Nynaeve wist niet wat ze van de Profeet had verwacht, zelfs niet nu ze wist wie hij was, maar deze viezigheid zeker niet. Die soep had naar kool en aardappels geroken; toch amper goede kost voor een man die een hele stad naar zijn pijpen liet dansen. En maar twee bedienden, die uit de krotten buiten de stad leken te komen. De broodmagere lijfwacht – als hij dat was; hij was ongewapend en werd wellicht ook niet vertrouwd – leek er geen bezwaar tegen te hebben dat ze even doorliep en naar binnen keek. De man en de vrouw die binnen waren, konden geen grotere tegenstelling vormen.

Masema had zijn haarknot afgeschoren. Hij droeg een gewone bruine jas, vol kreukels maar wel schoon. Zijn kniehoge laarzen zagen er kaal uit. Diepliggende ogen keken voortdurend zuur of boos en op zijn bruine wang vormde een litteken een wit driehoekje, bijna een evenbeeld van dat van Ragan, zij het van langer geleden en iets dichter bij het oog. De vrouw was gekleed in een prachtig zijden gewaad met goudborduursel. Ze was van bijna middelbare leeftijd, heel knap, al leek haar neus iets te lang. Een eenvoudig, blauw, openge werkt haarkapje hield haar tot het middel reikende haren bijeen. Ze droeg een zware gouden halsketting met vuurdruppels en een bij passende armband, terwijl bijna aan alle vingers ringen met edelstenen staken. Terwijl Masema zich gedwongen leek te voelen alles snel af te handelen, gedroeg zij zich statig, rustig en welwillend. ‘... waarheen u ook gaat, door zovelen gevolgd, dat bij uw aankomst rust en orde over de muur vliegen,’ zei ze net. ‘Er bestaat geen vei ligheid voor de mensen of hun eigendommen...’

‘De Heer Draak heeft elke binding van de wet gebroken, elke band die sterfelijke mannen en vrouwen hebben opgesteld.’ Masema’s stem klonk opgewonden en fel, maar niet kwaad. ‘De Voorspellingen zeggen dat de Heer Draak alle ketenen die boeien, zal verbreken en zo zij het. De stralen van de Heer Draak zullen ons beschermen tegen de Schaduw.’

‘Hier dreigt echter niet de Schaduw, maar het gevaar van beurzen snijders, zakkenrollers en halsafsnijders. Sommige van hen die u volgen, velen, geloven dat ze alles mogen pakken van wie dan ook, zon der hun toestemming of zonder ervoor te hoeven betalen.’

‘Er is gerechtigheid in het leven hierna, als wij worden wedergeboren. Zorg over wereldse zaken is nutteloos. Maar... goed dan. Als je aardse gerechtigheid wenst’ – zijn lip krulde zich verachtelijk – ‘het zij zo. Vanaf heden. Bij een man die steelt, zal de rechterhand worden afgehakt. Een man die een vrouw lastig valt, haar eer schendt of moordt, wordt opgehangen. Een vrouw die steelt of moordt, zal worden gegeseld. Indien een beschuldiging door twaalf personen wordt bevestigd, zal de passende straf worden uitgevoerd. Laat aldus geschieden.’

‘Wat u zegt, uiteraard,’ mompelde de vrouw. Haar gezicht bleef beschaafd, maar ze klonk geschokt. Nynaeve kende de Geldaanse wet niet, maar die zou zeker niet zo oppervlakkig zijn. De vrouw haal de diep adem. ‘We hebben nog het voedselprobleem. Het wordt uiterst lastig zoveel mensen te voeden.’

‘Iedereen, man, vrouw of kind, die naar de Heer Draak is gekomen, dient een volle buik te hebben. Dat moet zo zijn! Waar goud gevonden kan worden, kan voedsel gevonden worden en er is te veel goud in deze wereld, te veel zorg over goud.’ Masema’s hoofd schudde kwaad heen en weer. Niet kwaad op de vrouw, maar in het alge meen. Hij leek degenen te zoeken die zich te veel met goud bezig hielden, zodat hij zijn woede op hen kon laten neerbliksemen. ‘De Heer Draak is wedergeboren. De Schaduw hangt over de wereld en slechts de Heer Draak kan ons redden. Door ons geloof in de Heer Draak, door onze onderwerping en gehoorzaamheid aan het woord van de Heer Draak. Al het andere is zinloos, tenzij het schennis van de Heer Draak betreft.’

‘Gezegend zij de naam van de Heer Draak in het Licht.’ Het klonk als een vaste aanroeping. ‘Het is niet langer slechts een kwestie van goud, mijn heer Profeet. Het vinden en aanvoeren van voedsel in voldoende...’ Hij onderbrak haar weer.

‘Ik ben geen heer!’ Ditmaal was hij kwaad op haar. Hij boog zich naar de vrouw toe, speeksel op zijn lip en ofschoon haar gezicht niet veranderde, bewogen haar handen of ze in haar gewaad wilde knijpen. ‘Er is geen andere heer dan de Heer Draak, in wie het Licht verkeert, en ik ben slechts een nederige vol geling van de Heer Draak – gezegend zij de naam van de Heer Draak – zoals zij die komen en hem volgen om de wijsheid te horen en de leiding van de Profeet te volgen!’ Hij veegde zijn mond af met de rug van zijn hand en klonk opeens heel kil. ‘Je draagt te veel goud. Laat wereldse bezittingen je niet ver leiden. Goud is droesem. De Heer Draak is alles.’

Onmiddellijk begon ze alle ringen af te schuiven en voor de tweede in haar schoot lag, was de broodmagere kerel al toegesneld, had een beurs uit zijn jaszak getrokken en hield die voor haar open, zodat ze de ringen erin kon gooien. De armband en halsketting volgden.

Nynaeve keek Uno aan en trok een wenkbrauw op. ‘Alles, tot en met de laatste munt, gaat naar de armen,’ zei hij zo zacht dat het amper te horen was. ‘Of naar iemand die het nodig heeft. Als een of andere koopvrouw hem niet dit bloedhuis zou heb ben gegeven, zou hij in een of ander bloedschuur huizen, of in een van die krotten buiten de stad.’

‘Zelfs zijn eten beschouwt hij als geschenk,’ voegde Ragan er even zacht aan toe. ‘Ze brachten hem eerst schalen passend voor een koning, tot ze zagen dat hij alles weggaf, behalve wat brood, soep of stamppot. Hij drinkt tegenwoordig ook nauwelijks nog wijn.’

Nynaeve schudde het hoofd. Ze veronderstelde dat dit ook een manier was om geld voor de armen te krijgen. Beroof gewoon iedereen die wél rijk is. Natuurlijk zou uiteindelijk iedereen even arm zijn, maar het kon een tijdlang goed gaan. Ze vroeg zich af of Uno en Ragan het hele verhaal kenden. Mensen die geld ophaalden om anderen te helpen, lieten vaak behoorlijk wat in hun eigen zakken glijden. Of anders genoten ze van de macht die ze erdoor kregen, genoten er veel te veel van. Ze kon meer meevoelen met een man die uit zich zelf een koperstukje uit zijn beurs haalde dan met een kerel die een ander een goudmark wist af te troggelen. En nog veel minder met de dwazen die hun boerderij of nering in de steek lieten om deze... Profeet te volgen, zonder enig idee te hebben waar hun volgende maal tijd vandaan zou komen.

In de kamer maakte de vrouw een diepe knix voor Masema, spreidde haar rok breed uit en boog het hoofd. ‘Tot mij wederom de eer van de woorden en de raad van de Profeet gegund zal worden. De naam van de Heer Draak zij gezegend in het Licht.’

Masema wuifde haar afwezig weg, was haar al half vergeten. Hij had hen in de gang zien staan en keek naar hen met de grootste uit drukking van plezier die zijn sombere gezicht kon opbrengen, wat niet erg groot was. De vrouw schoof voorbij zonder haar of de twee mannen blijkbaar te zien. Nynaeve snoof toen de uitgeteerde man in de rode jas hun druk maande naar binnen te gaan. Voor een vrouw die net gedwongen was geweest haar sieraden af te geven, hield ze haar koninklijk gedrag heel goed vol.

De magere vent schuifelde terug naar zijn plekje bij de deur, terwijl de drie mannen elkaar volgens de traditie van de Grenslanden de hand schudden door elkaar bij de onderarm te grijpen.

‘Vrede begunstige je zwaard,’ zei Uno, gevolgd door Ragan.

‘Vrede begunstige de Heer Draak,’ was het antwoord, ‘en zijn Licht verlicht ons allen.’

Nynaeve bleef de adem in de keel steken. Er bestond geen twijfel aan wat hij bedoelde: de Drakenheer was de bron van het Licht. En hij had de stoutmoedigheid om over schennis te praten?

‘Zijn jullie eindelijk tot het Licht gekomen?’

‘Wij wandelen in het Licht,’ gaf Ragan behoedzaam te kennen. ‘Als altijd.’ Uno, zweeg, zijn gezicht effen.

Een zweem van vermoeid geduld speelde een vreemd spel op Masema’s norse gezicht. ‘Er is geen pad door het Licht dan door de Heer Draak. Uiteindelijk zullen jullie de weg en de waarheid vinden, want jullie hebben de Heer Draak gezien en alleen zij wier zielen in de Schaduw zijn verzwolgen, kunnen zien en niet geloven. Jullie zijn zo niet. Jullie zullen geloven.’

Ondanks de hitte en de omslagdoek kreeg Nynaeve kippenvel op haar armen. Er klonk een onvoorwaardelijke overtuiging in zijn stem en van nabij zag ze een vonk in zijn bijna zwarte ogen die grensde aan waanzin. Zijn ogen gleden over haar heen en ze zette zich schrap. Vergeleken bij hem maakte zelfs de meest bezeten Witmantel die ze had ontmoet een zachtmoedige indruk. Die kerels in de steeg waren slechts een zwakke afschaduwing van hun meester.

‘Jij, vrouw. Ben je gereed in het Licht van de Heer Draak te komen, je zonden en het vlees af te zweren?’

‘Ik wandel in het Licht naar beste vermogen.’ Het ergerde haar dat ze even behoedzaam sprak als Ragan. Zonde! Wie dacht de man wel dat hij was?

‘Je houdt je te veel bezig met het vlees.’ Masema’s blik gleed vernietigend over haar rode kleren en de omslagdoek die ze strak had om geknoopt.

‘Wat bedoel je daar mee?’ Uno’s oog sprong van schrik wijd open en Ragan maakte kalmerende gebaartjes, maar ze vluchtte liever weg dan nu op te houden. ‘Denk jij dat je het recht hebt mij te zeggen hoe ik me moet kleden?’ Voor ze er goed over had nagedacht, had ze de doek losgeknoopt en omlaag laten glijden. Het was trouwens toch te heet. ‘Niemand heeft dat recht, niet over mij, niet over een andere vrouw! Als ik naakt rond wil lopen, is dat niet jouw zorg!’

Masema bekeek nadenkend haar boezem – nog geen sprankje bewondering glansde in zijn diepliggende ogen – en keek haar toen recht aan. Uno’s echte oog paste volmaakt bij het geschilderde oog door grimmig nergens naar kijken, en Ragan kromp in elkaar en zou inwendig wel mopperen.

Nynaeve slikte diep. Had ze zich toch laten meeslepen. Misschien voor het eerst van haar leven betreurde ze het dat ze niet even had nagedacht. Als deze man kon bevelen dat handen van dieven werden afgehakt, of dat mannen werden opgehangen, met slechts een potsierlijke schertsvertoning van rechtspraak, wat kon hij dan nog meer? Ze dacht boos genoeg te zijn om te geleiden. Maar als ze dat deed... Als Moghedien of de Zwarte zusters echt in Samara zaten...

Maar als ik niet...

Ze wilde heel graag de omslag doek weer om haar schouders slaan, tot aan haar kin optrekken.

Maar niet terwijl hij stond te gluren. Ergens in haar hoofd werd geschreeuwd dat ze niet zo’n doorgedraaide wolkop moest zijn – alleen mannen hadden meer trots dan hersens – maar ze beantwoord de Masema’s blik uitdagend, ook al kon ze niet voorkomen dat ze opnieuw moest slikken.

Hij trok zijn lip op. ‘Zulke kledij wordt gedragen om mannen te verleiden, om geen andere reden.’ Ze begreep niet hoe zijn stem tegelijk zo bevlogen en zo ijzig kon zijn. ‘De gedachten van het vlees leiden de geest van de mens af van de Heer Draak en het Licht. Ik heb overwogen kleding die het oog en de geest van de man doen dwalen te verbannen. Laat vrouwen die tijd verspillen met mannen verleiden en mannen die naar vrouwen lonken, gekastijd worden tot ook zij weten dat slechts de volmaakte bezinning over de Heer Draak en het Licht vreugde schenkt.’ Hij zag haar eigenlijk niet meer. De donkere vurige ogen keken door haar heen, naar iets in de verte. ‘Laat de taveernes, andere holen van sterkedrank en alle andere plaatsen die de geest van de mensen weghoudt van die volmaakte bezinning, gesloten worden en tot de grond toe in vlammen opgaan. In de dagen dat ik nog zondigde, bezocht ik vaak die plaatsen, maar nu betreur ik het vanuit het diepst van mijn hart, zoals allen hun Lichtschennis dienen te berouwen. Er zijn slechts de Heer Draak en het Licht! Al het andere is een spookbeeld, een dodelijke val van de Schaduw.’

‘Dit is Nynaeve Almaeren,’ bracht Uno snel naar voren, toen Masema adem schepte. ‘Uit Emondsveld in Tweewater, vanwaar de Heer Draak komt.’

Masema draaide langzaam zijn hoofd naar de eenogige man en zij maakte haastig van de gelegenheid gebruik haar omslagdoek weer om te slaan. ‘Ze was in Fal Dara, samen met de Heer Draak, en in Falme. De Heer Draak heeft haar in Falme gered. Zij is als een moe der voor Heer Draak.’ Een andere keer zou ze hem enkele welgekozen woorden hebben toe gevoegd en misschien een enorme draai om zijn oren. Rhand had haar niet gered – nou ja, niet rechtstreeks – en ze was maar een paar jaar ouder dan hij. Een moeder, welja.

Masema wendde zich weer tot haar. Het licht van bezieling dat eerder in zijn ogen had geschitterd, was nu een laaiend vuur. Ze gloeiden bijna.

‘Nynaeve. Ja.’ Hij ging weer sneller praten. ‘Ja. Ik herinner me je naam en je gezicht. Gezegend ben jij onder de vrouwen, Nynaeve Almaeren, haast evenzeer gezegend als de moeder van de Heer Draak zelf, want je hebt de Heer Draak zien opgroeien. Jij hebt de Heer Draak als kind bijgestaan.’ Hij pakte haar bij de armen beet, zijn harde vingers groeven zich diep in haar vlees, maar hij leek het niet te beseffen. ‘Jij moet spreken tot de menigten over de jeugd van de Heer Draak, over zijn eerste woorden in wijsheid, over de wonderen die hem vergezelden. Het Licht heeft je hierheen gezonden om de Heer Draak te dienen.’

Ze wist niet goed wat ze moest zeggen. Ze had nog nooit wonderen rond Rhand opgemerkt. Ze had dingen in Tyr gehóórd, maar je kon de gevolgen van een ta’veren nauwelijks wonderen noemen. Niet echt. Zelfs wat er in Falme was gebeurd, was verstandelijk best uit te leggen. Ongeveer. En wat die woorden in wijsheid betrof: het eerste dat ze ooit van hem hoorde, was zijn belofte nooit meer een steen naar iemand te gooien nadat ze hem een pak slaag op zijn billen had gegeven. Ze dacht niet dat ze daarna ooit nog een woord te horen had gekregen dat zij wijs wilde noemen. Trouwens, als Rhand een wijze raad vanuit zijn wieg had verstrekt en als er ’s nachts een licht aan de hemel verscheen plus verschijningen overdag, zou ze nog niet bij deze waanzinnige blijven.

‘Ik moet de rivier af,’ zei ze behoedzaam. ‘Om me bij hem te voegen, bij de Heer Draak.’ De titel proefde wrang na haar eigen belofte, maar in de nabijheid van de Profeet was Rhand blijkbaar nooit zoiets simpels als een ‘hij’. Ik ben gewoon verstandig. Dat is het enige. ‘Een man is een eik, een vrouw een wilg,’ was het spreekwoord. De eik bevocht de wind en brak, terwijl de wilg meeboog en bleef leven. Dat hield echter niet in dat ze buigen leuk vond. ‘Hij... de Heer Draak... is in Tyr. De Heer Draak heeft me opgeroepen.’

‘Tyr.’ Masema trok zijn handen weg en ze wreef enkele malen over haar arm. Ze had het echter niet stiekem hoeven te doen, want hij staarde weer in ongeziene verten. ‘Ja, dat heb ik gehoord.’ Praatte ook nog tegen iets ongeziens, of in zichzelf. ‘Wanneer Amadicia, zo als Geldan, tot de Heer Draak is bekeerd, zal ik het volk naar Tyr leiden om ons te baden in de straling van de Heer Draak. Ik zal vol gelingen sturen om het woord van de Heer Draak overal in Tarabon en Arad Doman tot aan Saldea, Kandor en de Grenslanden, tot aan Andor te verspreiden en ik zal het volk voorgaan om aan de voeten van de Heer Draak neer te knielen.’

‘Een wijs plan, o... Profeet van de Heer Draak.’ Een stommer plan had ze van haar leven niet gehoord, wat niet inhield dat het niet zou lukken. Plannen van dwazen werkten soms goed uit, en om de een of andere reden vooral als mannen ze opstelden. Rhand zou mogelijk genieten van al die neergeknielde mensen, als hij maar half zo hoogmoedig was als Egwene stelde. ‘Maar we... ik kan niet wachten. Ik ben opgeroepen en als de Heer Draak me oproept, moeten sterfelijke mensen gehoorzamen.’ Op een mooie dag zou ze Rhand hiervoor nog een reuzenschop verkopen. ‘Ik moet de rivier af en heb een boot nodig.’

Masema staarde haar zo lang aan dat ze zenuwachtig werd. Zweet druppelde langs haar rug en tussen haar borsten en dat kwam maar gedeeltelijk door de hitte. Onder zo’n blik zou Moghedien zelfs gaan zweten. Tenslotte knikte hij en de vlammende ijver verflauwde tot zijn gewone norse blik. ‘Ja,’ zuchtte hij. ‘Als je bent opgeroepen, dien je te gaan. Ga met het Licht en in het Licht. Kleed je netter aan. Zij die de Heer Draak na hebben gestaan, dienen deugdzamer te zijn dan alle anderen. Gedenk de Heer Draak en zijn Licht.’

‘Een rivierboot,’ hield Nynaeve vol. ‘U krijgt het te horen wanneer een boot afmeert in Samara of de andere dorpen aan de rivier. U hoeft me alleen maar te vertellen waar ik er een kan vinden, dan zal onze reis veel... sneller verlopen.’ Ze had ‘gemakkelijker’ willen zeggen maar dacht niet dat Masema gemak erg belangrijk achtte,

‘Ik hou me niet met dat soort zaken bezig,’ zei hij zuinig. ‘Maar je hebt gelijk. Wanneer de Heer Draak roept, dien je terstond te komen. Ik zal navraag doen. Als er een vaartuig is, zal iemand me dat vertellen.’ Zijn ogen gleden naar de andere twee mannen. ‘Jullie zorgen ervoor dat ze tot dan beschermd wordt. Als ze hardnekkig dit soort kleding blijft dragen, zal ze mannen met vunzige gedachten aantrekken. Ze moet als een nukkig kind beschermd worden, tot ze weer verenigd is met de Heer Draak.’

Nynaeve beet op haar tong. Een wilg, geen eik, wanneer een wilg nodig was. Ze slaagde erin haar ergernis te verbergen achter een glim lachend masker dat alle dankbaarheid uitstraalde die deze dwaas maar kon verlangen. Een gevaarlijke dwaas, dat moest ze niet vergeten.

Uno en Ragan namen gehaast afscheid. Wederom werden de onder armen omklemd, waarna ze haar naar buiten werkten, een aan iedere arm, alsof ze om de een of andere reden dachten dat het nodig was haar zo snel mogelijk van Masema weg te krijgen. Masema leek hen al te zijn vergeten voor ze bij de deur waren en keek reeds fronsend naar de wachtende, broodmagere kerel. Naast hem stond een gebruinde man in een boerenkiel, in zijn dikke handen een verfrom melde pet en zijn volle gezicht druipend van ontzag. Nynaeve zweeg toen ze door de gang en de keuken teruggingen, waar de grijze vrouw weer tussen haar tanden door siste en nog in de soep stond te roeren, alsof ze al die tijd niet van haar plek was geweest. Ze uitte geen enkel woord toen ze hun wapens ophaalden, geen woord tot ze de hele steeg waren uitgelopen, geen woord tot ze in een wat bredere straat stonden. Toen ging ze pal voor hen staan en hield hen om beurten een opgeheven vinger onder de neus. ‘Hoe durven jullie me zo naar buiten te slépen!’ De voorbijgangers grinnikten – mannen medelijdend, vrouwen waarderend – hoewel niemand wist waarover zij hen de les las. ‘Als ik nog iets langer had kunnen praten, had ik hem zover gekregen vandaag nog een boot te vinden! Als jullie me ooit nog eens durven aan te raken...’ Uno snoof zo luid dat ze geschokt zweeg.

‘Iets langer? Iets langer en Masema zou jou hebben aangeraakt, vervloekt nog-an-toe. Of eigenlijk, hij zou hebben gezegd dat iemand jou moest aanpakken en dan zou iemand het vervloekt hebben gedaan! Wanneer hij zegt dat iets moet gebeuren, zijn er altijd wel vijftig bloedhanden, of honderd, of zo nodig duizend, om je aan te pakken, bloedvuur!’ Hij beende weg met Ragan naast zich en ze moest wel meelopen om niet alleen achter te blijven. Uno stapte verder als of hij wel wist dat ze hen zou volgen. Ze was bijna de andere kant opgelopen om hem te tonen dat hij het mis had. Dat ze hen volgde, had niets te maken met haar angst om in deze doolhof te verdwalen. Ze zou best de weg terug kunnen vinden. Uiteindelijk.

‘Hij heeft een vervloekte kroonheer van de Hoge Raad laten geselen... géselen voor een grote mond, een mond die nog niet half zo groot was als die van jou daarnet,’ raasde de eenogige man. ‘Minachting voor het woord van de Heer Draak, noemde hij het. Vrede! Hem uit te schelden, vervloekt, met wat voor bloedrecht hij iets over je bloedkleren had te zeggen! Daarna deed je het heel behoorlijk, maar ik zag je gezicht aan het eind. Bloed en as, je stond weer hele maal klaar het hem eens goed te vertellen! Het enige dat nog erger is dan je gedaan hebt, is de bloednaam van de Drakenheer te gebruiken. Hij noemt het schennis, net als het noemen van de vervloekte Duistere.’

Ragans haarknot schudde terwijl hij instemmend knikte. ‘Weet je nog van die vrouwe Baelome, Uno? Vlak na de eerste geruchten uit Tyr over de Drakenheer. Ze zei iets als “die Rhand Altor” in Masema’s aanwezigheid en hij liet een bijl halen zonder zijn adem in te houden.’

‘Heeft hij iemand daarvoor laten onthoofden?’ vroeg ze ongelovig.

‘Nee,’ mopperde Uno vol afkeer, ‘maar alleen omdat ze door het bloedstof kroop toen ze merkte dat hij het meende. Ze werd naar buiten gesleept en aan haar bloedpolsen achter haar eigen koets vast gebonden en werd letterlijk het hele bloeddorp, waar we toen waren, door geranseld. Haar eigen bloedbedienden stonden er als een stel uitgebeende boerenknuppels naar te kijken.’

‘Toen het was afgelopen,’ voegde Ragan eraan toe, ‘bedankte ze Masema voor zijn goedertierenheid, net zoals heer Aleshin heeft gedaan. Zijn toon was haar veel te scherp; hij leerde haar een lesje en was van plan dat voor eens en altijd in haar hoofd te prenten. ‘Ze hadden er alle reden toe, Nynaeve. Hun hoofden zouden niet de eersten zijn die hij op een paal laat steken. Het jouwe had het laatste kunnen zijn. Met die van ons ernaast, als we geprobeerd hadden je t« helpen. Masema trekt niemand voor.’

Ze haalde diep adem. Hoe kon Masema zoveel macht hebben? En blijkbaar niet alleen onder zijn eigen volgelingen. Maar toch. Er was geen enkele reden te bedenken waarom vrouwen en heren niet even grote dwazen waren als een boer. Misschien nog wel grotere volgens haar. Dat idiote mens met haar ringen was vast en zeker een edel vrouw geweest; koopvrouwen droegen geen vuurdruppels. Maar Gel dan had toch zeker schouten, wetten en rechters? Wat deed de koning? Of koningin? Ze kon zich niet herinneren wat Geldan had. In Emondsveld wist niemand veel van koningen en koninginnen, maar ze waren toch voor dit soort dingen, voor haar en de vrouwen en heren, en dat er eerlijk recht werd gesproken? Maar wat Masema hier uitspookte, was haar zorg niet. Ze had grotere problemen dan zich zorgen te maken over een kudde stomme idioten die over zich heen liet lopen. Ze was echter nieuwsgierig en vroeg: ‘Méénde hij dat over te proberen om mannen en vrouwen niet meer naar elkaar te laten kijken? Wat denkt hij dat er zal gebeuren als er niet meer wordt getrouwd, als er geen kinderen meer komen? Gaat hij hierna mensen verbieden op een boerderij te werken, of te weven of laarzen te maken, zodat ze over Rhand Altor na kunnen denken?’ Ze benadrukte met opzet zijn naam. Deze twee namen de woorden ‘Heer Draak’ bijna even vaak in de mond als Masema. ‘Ik zal jullie dit zeggen. Als hij vrouwen gaat vertellen hoe ze zich moeten kleden, ontketent hij zeker een opstand. Tegen hemzelf.’ Samara moest zoiets als een vrouwenkring hebben. De meeste plaatsen hadden dat, wellicht onder een andere naam en niet geheel volgens vaste gewoonten en regels, omdat mannen van sommige zaken geen verstand hadden; die konden vrouwen beter regelen. Een vrouwenraad kon en zou ook zeker vrouwen ter verantwoording roepen voor ongepaste kleding, maar dat was niet hetzelfde als wanneer een man een boze vinger opstak. Vrouwen bemoeiden zich niet met mannenzaken – nou ja, niet meer dan nodig was – en mannen behoorden zich niet met vrouwenzaken te bemoeien. ‘En ik denk dat mannen niet begripvoller zullen reageren als hij probeert taveernes en dat soort zaken te sluiten. Ik heb nog nooit een man gekend die niet huilend in slaap viel als hij niet af en toe zijn neus in een pul mocht steken.’

‘Misschien doet hij het,’ zei Ragan, ‘of doet hij het niet. Soms beveelt hij iets en soms vergeet hij dat, of schaft het toch af, omdat er iets belangrijkers aan de hand is. Je zou verbaasd staan,’ voegde hij er droog aan toe, ‘over wat zijn volgelingen zonder één enkele zucht van hem pikken.’ Hij en Uno liepen aan weerszijden van haar, besefte ze, en hielden de andere mensen op straat waakzaam in het oog.

Zelfs zij had de indruk dat het tweetal zich gereed hield om in een oogwenk het zwaard te trekken. Als ze echt van plan waren om Masema’s orders op te volgen, konden ze maar beter gaan nadenken.

‘Vervloekt, hij is niet tegen bruiloften,’ gromde Uno, die zo streng naar een straatverkoper van vleespasteitjes keek dat de man zich om draaide en wegrende, zonder het geld aan te pakken dat twee vrouwen hem reeds voorhielden. ‘Je hebt geluk dat hij niet wist dat je geen man hebt, want anders had hij er een met je meegestuurd naar de Heer Draak. Soms zoekt hij zo’n driehonderd ongetrouwde mannen bij elkaar, bloed en as, en evenveel bloedvrouwen en trouwt hij ze meteen zelf. Die bloeddag was de eerste dag in hun leven dat ze elkaar zagen. Als die uitgemelkte stofkrabbers daar niet over klagen, denk je dan dat ze hun bloedbek opendoen over bier?’

Ragan mopperde iets binnensmonds, waarvan ze net genoeg opving om het te verstaan. ‘En ergens weet een man niet wat voor bloedgeluk hij heeft.’ Dat had hij gezegd. Hij zag niet eens dat ze hem woest aankeek. Hij had al zijn aandacht bij de straat, loerend naar iemand die zou proberen haar af te voeren als een duif in een zak. Ze kreeg zin de omslagdoek af te doen en weg te gooien. Hij leek haar gesnuif ook niet te horen. Mannen konden onuitstaanbaar blind en doof zijn als ze dat wensten.

‘Hij heeft gelukkig niet geprobeerd om mijn sieraden te stelen,’ zei ze. ‘Wie was die zottin die ze weggaf?’ Ze had weinig hersens als ze een volgelinge van de Profeet was geworden.

‘Dat was Alliandre,’ zei Uno. ‘Gezegende van het Licht, koningin van dit vervloekte Geldan. Ze heeft nog zo’n tien titels meer, zo’n lange rij waar jullie zuiderlingen zo dol op zijn.’

Nynaeves teen stootte tegen een kei en ze viel bijna. ‘Op die manier doet hij het dus,’ riep ze uit, terwijl ze hun hulpvaardige handen weg duwde. ‘Als de koningin zo dwaas is naar hem te luisteren, is het geen wonder dat hij kan doen en laten wat hij wil.’

‘Niet dwaas,’ zei Uno scherp, en hij keek haar even fronsend aan, voor hij de straat weer in het oog hield. ‘Verstandig. Wanneer je op een wild paard zit, rij je bloedvuur met hem mee over de bloedweg die hij afdraaft, als je slim genoeg bent om water uit je laarzen te laten lopen. Dacht je dat ze stom deed door zich die ringen te laten af nemen? Vervloekt, ze is slim genoeg om te weten dat Masema nog meer van haar zal eisen wanneer ze bij haar volgende bezoek geen sieraden draagt. De eerste keer ging hij naar haar toe – het is nu andersom – en heeft hij eigenhandig die bloedringen van haar vingers getrokken. Ze had een snoer pareltjes in het haar en hij rukte het in stukken van haar hoofd af. Alle vrouwen van haar gevolg lagen op hun knieën die bloeddingen op te rapen. Zelfs Alliandre.’

‘Dat klinkt mij niet echt verstandig in de oren,’ zei ze flink. ‘Eerder laf.’

Wie had slappe knieën toen Masema haar aankeek? vroeg een stemmetje in haar hoofd. Wie stond te zweten als een paard? Gelukkig was het haar gelukt haar woordje te doen. Dat heb ik gedaan. Buigen als een wilg is niet hetzelfde als het gescharrel van een muis. ‘Is zij nou koningin of niet?’

De twee mannen keken elkaar geërgerd aan en Ragan zei kalm: ‘Je begrijpt het niet, Nynaeve. Alliandre is de vierde op de Lichtgezegende Troon sinds onze komst naar Geldan en dat is een kleine zes maanden geleden. Johanin droeg de kroon toen Masema voor het eerst hier en daar een menigte bijeen wist te krijgen. Hij dacht echter dat Masema een onschuldige gek was en deed niets, terwijl de massa’s steeds groter werden en zijn heren hem vertelden dat hij er een eind aan moest maken. Johanin kreeg een ongeluk tijdens een jacht...’

‘Een jachtongeluk!’ onderbrak Uno hem spottend. Een straatverkoper die hem toevallig aankeek, liet zijn bak met naalden en spelden vallen. ‘Alleen wanneer hij niet het verschil kende tussen de bloed punt van een speer en de bloedschacht. Vervloekt zijn die vervloek te zuiderlingen en vervloekt hun Spel der Huizen.’

‘Ellizelle volgde hem op,’ vervolgde Ragan. ‘Ze liet het leger de menigte verspreiden, totdat het op een echte slag uitliep, en daarbij werd het leger verjaagd.’

‘Bloedvuur, zielige speelgoedsoldaten,’ mompelde Uno. Ze zou hem weer moeten onderhouden over zijn taalgebruik. Ragan knikte instemmend, maar vervolgde zijn verhaal. ‘Ze zeggen dat Ellizelle daarna gif heeft ingenomen, maar hoe dan ook... Ze werd opgevolgd door Teresia, die het na haar kroning tien hele dagen volhield. Tot de dag dat ze tienduizend soldaten op tienduizend burgers en boeren afstuurde die zich hadden verzameld om ergens buiten Jehanna naar Masema te luisteren. Toen haar soldaten onderweg waren, trad ze af door een rijke koopman te trouwen.’ Nynaeve staarde hem ongelovig aan en Uno snoof. ‘Dat zeggen zeten minste,’ hield de jongeman vol. ‘In dit land betekent het trouwen met een burger natuurlijk wel dat je voor altijd de troon opgeeft. Wat Beron Goraed ook mag denken van een mooie jonge vrouw met koninklijk bloed, ik hoorde dat hij midden in de nacht mooi van zijn bed werd gelicht door een stel bedienden van Alliandre en naar het Jheda-paleis werd gesleurd om in de vroege uurtjes getrouwd te worden. Teresia vertrok naar het nieuwe landgoed van haar man en Alliandre werd gekroond nog voor de zon op was. Diezelfde dag werd Masema naar het paleis gehaald, waar ze hem vertelde dat hij niet meer zou worden lastig gevallen. Binnen twee weken kwam niet hij, maar ging zij bij hem op bezoek. Ik weet niet of ze echt gelooft wat hij verkondigt, maar ik weet wel dat ze op de troon van een land kwam dat op het randje van burgeroorlog verkeerde, een land waar de Witmantels elk ogenblik konden binnenvallen. Zij heeft dat alles op de enig mogelijke manier voorkomen. Ze is een verstandige koningin en een man zou trots zijn om haar te mogen dienen, zelfs al komt ze uit het zuiden.’

Nynaeve wilde wat zeggen maar vergat het toen Uno terloops op merkte: ‘Vervloekt, we worden gevolgd door een Witmantel. Kijk niet om, vrouw. Daar ben je toch te slim voor.’ Haar nek verstijfde van de inspanning recht vooruit te blijven kijken. ‘Sla de volgende hoek om, Uno.’

‘Dat leidt ons weg van de hoofdstraten en de bloedpoorten. Vervloekt, we kunnen hem tussen al die mensen wel kwijtraken.’

‘Doe het!’ Ze haalde langzaam adem en zorgde ervoor dat haar woorden minder schril klonken, ik moet hem zien.’ Uno keek haar zo bloeddorstig aan dat tien pas verder mensen op zij stapten, maar ze sloegen wel de hoek om, de smalle straat in. Tijdens het afslaan draaide ze haar hoofd iets, net genoeg om vanuit haar ooghoeken te gluren voordat de hoek van een kleine taveerne haar het zicht ontnam. De sneeuwwitte mantel met de vlammende zon sprong tussen de mensen uit. Ze kon zich niet vergissen in het knappe gezicht, een gezicht dat ze verwachtte. Van alle Witmantels had alleen Galad een reden om haar te volgen.

Загрузка...