16 Een onverwacht aanbod

Het zonlicht dat door het raam naar binnen kroop, wekte Nynaeve. Heel even bleef ze plat liggen met haar armen en benen uitgespreid. Elayne, in het andere bed, sliep nog. De vroege ochtend voelde reeds warm aan en ’s nachts was het niet veel beter geweest, maar dat was niet de oorzaak dat Nynaeves nachtgoed zo verkreukeld en klam was. Haar dromen na haar gesprek met Elayne over wat ze had gezien, waren naar geweest. In de meeste bevond ze zich weer in de Toren en werd ze naar de Amyrlin gesleept, die soms Elaida was en soms Moghedien. In sommige had Rhand als een hond naast de werktafel gelegen, met een halsband, een lijn en een muilkorf. De dromen over Egwene waren bijna even onaangenaam geweest: gekookte kat tenvarens en maarnebladpoeder smaakten in een droom even smerig als overdag. Ze slofte naar het wastafeltje toe, waste haar gezicht en poetste haar tanden met water en zout. Het water was niet warm, maar kon ook niet koud worden genoemd. Ze trok het doorweekte nachtgoed uit en pakte schone spullen uit een kist, samen met een borstel en een spiegel. Terwijl ze naar haar spiegelbeeld tuurde, betreurde ze het dat ze voor het gemak haar vlecht had losgemaakt. Het had niet veel geholpen, want nu zaten haar haren tot haar middel vol klitten. Ze zette zich neer op een kist en deed haar best ze er allemaal uit te halen, waarna ze het haar honderd slagen borstelde. Er liepen drie schrammen van haar nek tot onder haar ondergoed. Ze waren niet zo rood als ze hadden kunnen zijn, dankzij een alles heel-zalfje dat ze van vrouw Macura had meegenomen. Tegen Elayne had ze gezegd dat braamstruiken haar hadden geschramd. Dwaas – ze vermoedde dat Elayne wist dat het gelogen was, ondanks haar verhaaltje dat ze na Egwenes vertrek nog in de Toren had rondge keken – maar ze was dusdanig in de war geweest dat ze niet goed had nagedacht. Ze had Elayne verschillende keren afgesnauwd; voor niets eigenlijk, alleen omdat ze door Melaine en Egwene oneerlijk behandeld was. Al doet het haar goed dat ze eraan wordt herinnerd hier niet de erfdochter van Andor te zijn.

Maar het was niet de schuld van het meisje en ze zou het goedmaken met haar. In de spiegel zag ze Elayne opstaan om zich te gaan wassen, ik denk nog steeds dat mijn plan het beste is,’ zei het meisje, haar gezicht boenend. In haar geverfde ravenzwarte haren leek ondanks de vele krullen geen enkele klit te zitten. ‘Op mijn manier zijn we veel sneller in Tyr.’

Het was haar plan bij de Eldar de koets achter te laten, in een of ander dorpje waar niet al te veel Witmantels waren en – nog belangrijker – geen ogen-en-oren van de Toren.

Daar moesten ze dan overstappen op een binnenschip en naar Ebo Dar afzakken, waar ze zich in konden schepen naar Tyr. Dat ze naar Tyr moesten reizen werd niet meer betwist; ze dienden tegen elke prijs Tar Valon te vermijden.

‘Maar hoelang duurt het voor er een boot in dat dorpje aanlegt?’ vroeg Nynaeve geduldig. Ze had gemeend dar alles al besloten was voor ze gingen slapen. In haar gedachten was het zo geweest. ‘Je hebt zelf gezegd dat niet elke boot daar afmeert. En hoelang moeten we wel niet in Ebo Dar wachten voor we een boot treffen die naar Tyr gaat?’ Ze legde de borstel neer en begon aan haar vlecht. ‘De dorpelingen steken een vlag uit wanneer ze willen dat een boot aanlegt en de meeste schippers geven daar gevolg aan. En in zo’n grote zeehaven als Ebo Dar zijn er altijd schepen, waarheen dan ook.’ Alsof ze, voor ze met Nynaeve uit Tar Valon vertrok, ooit in een zee haven, groot of klein, was geweest. Elayne dacht altijd dat ze alles wat ze niet als de erfdochter van Andor had geleerd, in de Toren had opgestoken, zelfs als het tegendeel overvloedig bewezen kon worden. En hoe durfde ze zo’n wijsneustoontje tegen haar aan te slaan! ‘Het is niet zo waarschijnlijk dat we een bijeenkomst van de Blauwe Ajah op een schip zullen vinden, Elayne.’

Haar eigen plan was met de koets door Amadicia te trekken, daar na door Altara en Morland naar Far Madding in de Kintara Heuvels, en dan over de Vlakte van Maredo naar Tyr. Het zou zeker meer tijd kosten, maar afgezien van een grotere kans op het vinden van de bijeenkomst, leden koetsen ook geen schipbreuk. Ze kon zwemmen, maar voelde zich niet op haar gemak als er nergens land te bekennen viel.

Elayne depte haar gezicht af, trok schoon ondergoed aan en kwam haar helpen met de vlecht. Nynaeve liet zich niet voor de gek houden, die boten zouden ergens in een gesprek wel weer opduiken. Haar maag hield niet van boten. Dat had natuurlijk geen invloed op haar besluit. Als zij ervoor kon zorgen dat die Aes Sedai Rhand zouden helpen, zou het zeer de moeite waard zijn die langere reis te ondernemen. ‘Weet je die naam al?’ vroeg Elayne terwijl ze de strengen vlocht, ik herinner me tenminste dat er een naam stónd. Licht, gun me wat tijd.’ Ze wist zeker dat er een naam had gestaan. Van een stadje, dacht ze, of van een grotere stad. Als het de naam van een land was geweest, zou ze die niet vergeten zijn. Ze haalde lang en diep adem en sprak op mildere toon verder: ik kom er wel op, Elayne, geef me wat tijd.’

Elayne maakte een nietszeggend geluid en vlocht verder. Even later vroeg ze: ‘Was het wel verstandig Birgitte naar Moghedien te laten zoeken?’

Nynaeve wierp de ander van opzij een gefronste blik toe, maar die rolde van haar af als water van geoliede zijde. Als ze van onderwerp wilde veranderen, was dit geen gelukkige keuze. ‘Beter dat wij haar vinden, dan zij ons.’

‘Ik neem aan van wel. Maar wat gaan we doen als we haar hebben gevonden?’

Daarop wist ze geen antwoord. Het was echter altijd beter om de jager te zijn dan de prooi, hoe zwaar de jacht ook werd. Dat had de Zwarte Ajah haar geleerd.

De gelagkamer was niet zo vol toen ze beneden kwamen, maar zelfs op dit vroege uur zag ze hier en daar witte mantels tussen de klan ten, meestal om de schouders van oudere mannen die de rang van officier hadden. Ongetwijfeld verkozen ze herbergvoedsel boven het eten dat de garnizoenskoks op tafel zetten. Nynaeve had bijna liever boven van een dienblad gegeten, maar die kleine kamer was net een kist. Iedereen lette eigenlijk alleen op het eten, ook de Witmantels. Het zou heus wel veilig zijn. De geur van voedsel was overal te ruiken; blijkbaar wilden deze mannen zelfs in de vroege ochtend al rund en schapenvlees.

Elaynes voeten waren amper van de onderste tree op de vloer gestapt of vrouw Jharen kwam druk doende op haar af, of liever op vrouwe Morelin af en bood haar een aparte eetkamer aan. Nynaeves ogen gleden geen enkele keer naar Elayne, maar deze zei: ik denk dat we hier zullen blijven. Ik krijg zelden de kans in een gewone gelagkamer te eten en ik geniet er eigenlijk wel van. Kan een van de meisjes ons iets verkoelends brengen? Als de dag al zo begint, smelt ik voor we bij de volgende uitspanning komen.’

Nynaeve bleef zich erover verbazen dat dat hooghartige toontje er niet voor zorgde dat ze letterlijk de straat op werden geschopt. Ze had nu genoeg vrouwen en heren ontmoet om te weten dat ze zich niet allemaal zo gedroegen, maar toch... Ze zou het geen tel slikken.

De herbergierster maakte snel een revérence, glimlachend en in haar handen wrijvend, bracht hen naar een tafeltje bij een raam dat op straat uitkeek en haastte zich weg om aan Elaynes verzoek te vol doen. Misschien was dit haar manier om een vrouwe terug te pakken: ze zaten helemaal alleen, ver weg van de mannen die reeds aan het eten waren, maar iedere voorbijganger kon hen aangapen. Het ontbijt arriveerde en bestond vooral uit warme, pittig gekruide broodjes die onder een witlinnen doek lagen. Verder waren er gele peren, blauwe druiven die er al wat droog uitzagen en een soort rode vruchten die volgens het dienstmeisje aardbeien heetten. Nynaeve had die vruchten nooit eerder gezien. Ze smaakten helemaal niet naar aarde, vooral omdat er geklopte room op werd gelepeld. Elayne beweerde dat ze er al eerder van had gehoord, zij wel natuurlijk. Met de kruidige lichte wijn waarvan men zei dat die uit een koele wijnkelder kwam – één slokje maakte Nynaeve al duidelijk dat die kelder niet bijzonder koel was -, vormde het een verfrissend ontbijt. De meest nabije man zat drie tafels verder – hij droeg een donker blauwe wollen jas, een welvarende koopman wellicht – maar er werd door hen niet gepraat. Daarvoor was nog genoeg tijd onderweg, als ze er zeker van waren dat er geen gevaar was voor luisterende oren. Nynaeve was veel eerder klaar met éten dan Elayne. Zo lang als dat meisje erover deed om een peer in vier stukken te snijden, zou je denken dat ze de hele dag de tijd hadden om aan tafel te zitten. Plotseling sperden Elaynes ogen zich van schrik wijd open en kletterde het kleine mesje op tafel. Nynaeve draaide met een ruk haar hoofd om. Een man nam plaats op de bank aan de andere kant van de tafel.

‘Ik dacht al dat jij het was, Elayne, maar je haar deed me twijfelen.’ Nynaeve staarde Galad, Elaynes halfbroer, aan. Staren was wel het juiste woord ervoor. Lang en staalslank, donker van haar en ogen, was hij de knapste man die ze ooit had gezien. Het woord ‘knap’ was niet eens voldoende, hij was verrukkelijk. Ze had in de Toren vrouwen om hem heen zien drommen, zelfs Aes Sedai, die als zotten hadden staan glimlachen. Ze veegde de glimlach van haar eigen gezicht. Maar ze kon niets doen aan de snelle galop van haar hart en aan haar ademhaling. Ze voelde niets voor hem; hij was enkel zo prachtig. Beheers jezelf, vrouw!

‘Wat doe jij hier?’ Tot haar genoegen klonk haar stem niet verstikt. Het was niet eerlijk dat een man er zo uitzag. ‘En wat doe je in die kleren?’ zei Elayne zacht, maar bijna snauwend. Nynaeves ogen knipperden toen ze zag dat hij een glanzend maliën hemd droeg en een witte mantel met de twee gouden knopen van zijn rang onder een vlammende zon. Ze voelde hoe haar wangen rood kleurden. Had ze zo strak naar zijn gezicht zitten staren dat ze niet eens had gezien wat hij aan had! Ze wilde wegduiken, zodat niemand de vernedering op haar gezicht kon opmerken. Hij glimlachte en Nynaeve moest diep ademhalen. ‘Ik ben hier omdat ik een van de Kinderen ben die uit het noorden is teruggeroepen. En ik ben nu een Kind van het Licht omdat me dat het juiste leek. Elayne, toen jullie en Egwene verdwenen waren, hadden Gawein en ik al snel uitgevonden dat jullie niet voor straf naar een boerderij waren gezonden, in tegenspraak met wat ze beweerden. Ze hadden het recht niet jullie bij hun plannen te betrekken, Elayne. Niemand van jullie.’

‘Je schijnt snel in rang te zijn gestegen,’ zei Nynaeve. Besefte die dwaze man niet dat zijn gepraat over de plannen van de Aes Sedai een goede manier was hen beiden de dood in te jagen? ‘Emon Valda leek te denken dat mijn ervaring dat billijkte, waar die ook was opgedaan.’ Uit zijn laatdunkend schouderophalen bleek dat hij rang onbelangrijk vond. Het was niet zozeer bescheidenheid, maar ook geen snoeverij. Van de jonge mannen die in de Toren bij de zwaardhanden kwamen studeren, was hij de beste zwaardvechter geweest en ook een van de besten in de lessen krijgskunst en tactiek, maar Nynaeve kon zich niet herinneren dat hij ooit op zijn kunde had gepocht, zelfs niet met een grap. Ergens in slagen betekende niets voor hem, misschien omdat alles hem zo gemakkelijk afging. ‘Weet moeder hiervan?’ wilde Elayne weten, nog steeds kalm, maar haar boze gezicht had een wild zwijn kunnen verjagen. Galad verschoof wat ongemakkelijk, ik heb nog geen tijd gevonden haar te schrijven. Maar wees er niet zo zeker van dat ze het afkeurt, Elayne. Ze is niet zo goed bevriend meer met het noorden als vroeger. Ik hoor dat een verbod in een wet zal worden opgenomen.’ ik heb haar een brief geschreven waarin ik het heb uitgelegd.’ Elaynes boze blik was er een vol verbazing geworden. ‘Ze moet het begrijpen. Zij is ook in de Toren opgeleid.’

‘Praat niet zo luid,’ zei hij zacht en fel. ‘Vergeet niet waar je bent.’ Elayne werd vuurrood, maar of dat van boosheid kwam of van ver legenheid, kon Nynaeve niet zeggen.

Opeens besefte ze dat hij even zacht en zorgvuldig had gepraat als zij. Hij had de Toren of de Aes Sedai niet eenmaal genoemd, is Egwene bij jullie?’ vervolgde hij. ‘Nee,’ antwoordde ze en hij zuchtte diep.

‘Ik had gehoopt dat ze... Gawein was bijna van de kaart, zo bezorgd was hij na haar verdwijning. Hij geeft ook veel om haar. Willen jullie me zeggen waar ze is?’

Het woordje ‘ook’ was Nynaeve opgevallen. De man was inderdaad een Witmantel geworden, maar er was een vrouw die Aes Sedai wil de worden ‘om wie hij gaf’. Mannen waren zo vreemd dat ze soms nauwelijks menselijk waren.

‘Dat willen we niet,’ zei Elayne ferm terwijl het rood van haar wangen verdween, is Gawein ook hier? Ik kan niet geloven dat hij...’ Ze was slim genoeg om nog zachter te praten, maar zei toch: ‘... een Witmantel is geworden.’

‘Hij is in het noorden gebleven, Elayne.’ Nynaeve veronderstelde dat hij Tar Valon bedoelde, maar Gawein zou daar nu vast en zeker niet meer zijn. Hij kon Elaida toch niet steunen? ‘Je kunt onmogelijk weten wat daar is gebeurd, Elayne,’ vervolgde hij. ‘Alle omkoperij en smerigheid zijn naar de top geborreld, zoals vaak het geval is. De vrouw die jullie heeft weggestuurd, is afgezet.’ Hij keek om zich heen en fluisterde, hoewel niemand zo dichtbij zat dat hij afgeluisterd kon worden. ‘Gesust en terechtgesteld.’ Hij haalde diep adem en slaakte een zucht van afkeer. ‘Het was nooit de goede plaats voor jou. Ook niet voor Egwene. Ik ben nog niet zo lang bij de Kinderen, maar ik weet zeker dat mijn kapitein mij verlof zal geven om mijn zuster naar huis te brengen. Daar hoor je te zijn, bij moeder. Vertel me waar Egwene is en ik zal ervoor zorgen dat ook zij naar Caemlin wordt gebracht. Daar zullen jullie allebei veilig zijn.’

Nynaeves gezicht leek verdoofd. Gesust. En terechtgesteld. Niet een ongeval of een ziekte. Dat ze aan die mogelijkheid had gedacht, maak te het niet minder schokkend. Het moest door Rhand zijn gekomen. Als er ooit ook maar enige hoop had bestaan dat de Toren hem niet zou bestrijden, dan was die nu vervlogen. Elayne liet niets merken; haar ogen staarden in de verte.

‘Ik zie dat jullie geschrokken zijn van mijn nieuws,’ zei Galad zachtjes. ‘Ik weet niet hoe diep jullie in het gekonkel van die vrouw zijn getrokken, maar jullie zijn nu van haar bevrijd. Laat mij jullie veilig naar Caemlin brengen. Niemand hoeft te weten dat jullie nauwer met haar hebben samengewerkt dan ieder ander meisje dat erheen ging om te leren.’

Nynaeve toonde haar tanden en hoopte dat het op een glimlach leek. Het was fijn er ook eindelijk weer bij te horen. Ze had hem een klap willen verkopen als hij er niet zo knap had uitgezien. ‘Ik zal erover nadenken,’ zei Elayne langzaam. ‘Wat je zegt klinkt verstandig, maar gun me wat tijd. Ik moet nadenken.’ Nynaeve staarde haar aan. Het was verstandig? Het meisje zat te wauwelen.

‘Ik kan je wel wat tijd geven,’ zei hij, ‘maar dat kan niet veel zijn, omdat ik verlof moet aanvragen. Misschien krijgen we het bevel...’ Opeens stond een zwartharige Witmantel met een vierkant gezicht naast Galad en gaf hem met een brede grijns een dreun op de schouder. Hij was ouder maar had dezelfde twee rangknopen op zijn mantel. ‘Zo, jonge Galad, je kunt niet alle leuke vrouwen voor jezelf hou den. Ieder meisje in de stad zucht als je langsloopt, evenals hun moeders. Stel me eens voor.’

Galad schoof zijn bank achteruit en stond op. ‘Ik meende... ze te kennen toen ze de trap afkwamen, Trom. Maar hoe aantrekkelijk ik volgens jou ook voor meisjes ben, het maakt op deze vrouwen geen in druk. Ze mogen me niet en ik denk dat ze mijn vrienden ook niet mogen. Als je vanmiddag met mij wat zwaardoefeningen doet, kan jij er misschien een of twee strikken.’

‘Niet met jou erbij,’ gromde Trom goedgeluimd. ‘En ik laat me nog liever door een smid met zijn hamer op mijn hoofd slaan dan dat ik met jou oefen.’ Hij liet zich echter wel door Galad naar de deur leiden en keek spijtig achterom naar de twee vrouwen. Terwijl ze naar buiten stapten, wierp Galad nog een blik op hen, een en al ergernis en besluiteloosheid.

Ze waren amper uit het zicht verdwenen of Elayne stond op. ‘Nana, ik heb je boven nodig.’ Vrouw Jharen dook naast haar op en vroeg of alles naar wens was geweest. Elayne zei: ‘Ik heb onmiddellijk mijn koetsier en bediende nodig. Nana rekent met u af.’ Ze liep al naar de trap voor ze was uitgesproken.

Nynaeve keek haar na, pakte toen de beurs en betaalde de vrouw met de verzekering dat alles naar genoegen van de vrouwe was geweest, terwijl ze trachtte niet ineen te krimpen bij het horen van de prijs. Nadat ze het had afgehandeld, haastte ze zich naar boven. Elayne stopte in het wilde weg haar spullen in de kisten, zelfs het klamme nachtgoed dat ze aan het voeteneind van de bedden te drogen hadden gehangen. ‘Elayne, wat is er aan de hand?’

‘We moeten meteen vertrekken, Nynaeve. Onmiddellijk.’ Ze keek pas op toen ze het laatste kledingstuk erin had geperst. ‘Op dit ogenblik, nu, denkt Galad na over iets waarmee hij nooit eerder te maken heeft gehad. Hij kan twee dingen doen, beide goed, maar niet met elkaar te rijmen. In zijn gedachten is het juist mij indien nodig op een pak paard vast te binden en naar moeder te slepen om aan haar zorgen een eind te maken en mij te rédden voor ik een Aes Sedai ben, wat ik er verder zelf ook van vind. Het is evenwel ook juist ons aan te geven bij de Witmantels, het leger of allebei. Zo is de wet in Amadicia en ook de wet van de Witmantels. Aes Sedai staan hier buiten de wet, net als iedere andere vrouw die in de Witte Toren is opgeleid. Moeder heeft Ailron een keer ontmoet voor een handelsverdrag en dat moest in Altara gebeuren, omdat ze volgens de wet Amadicia niet in mocht. Meteen toen ik Galad zag, heb ik saidar omhelsd en ik zal het pas loslaten als ik heel ver uit zijn buurt ben.’

‘Je overdrijft toch zeker, Elayne. Hij is je broer!’

‘Hij is niet mijn broer!’ Elayne haalde diep adem en liet die langzaam weer ontsnappen. ‘We hadden dezelfde vader,’ vervolgde ze wat kalmer, ‘maar hij is niet mijn broer. Ik wil hem niet. Nynaeve, ik heb het je al zo vaak verteld, maar je wilt er niet aan. Galad doet wat juist is. Altijd. Hij liegt nooit. Heb je gehoord wat hij tegen die Trom zei? Hij heeft niet gezegd dat hij niet wist wie wij waren. Elk woord was waar. Hij doet wat juist is en het doet er niet toe wie – hijzelf, ik – daar schade van ondervindt. Hij verlinkte Gawein en mij altijd. Zichzelf ook. Als hij het verkeerde besluit neemt, liggen de Wit mantels in een hinderlaag voor we de rand van dit dorp hebben bereikt.’

Er klonk een klopje op de deur en de adem bleef in Nynaeves keel steken. Galad zou toch niet echt... Elaynes gezicht stond vastberaden, klaar voor de strijd.

Aarzelend opende Nynaeve de deur op een kiertje. Het waren Thom en Juilin, met die stomme hoed in zijn handen. ‘Mijn vrouwe heeft naar ons gevraagd?’ vroeg Thom met iets onderdanigs in zijn stem vanwege mogelijke luisteraars.

Nynaeve kon weer ademhalen en maalde er niet om wie het kon horen, dus zwiepte ze de deur verder open. ‘Kom binnen, jullie.’ Ze was het spuugzat dat beide mannen elkaar altijd aankeken als zij iets zei. Voor ze de deur weer had gesloten, zei Elayne: ‘Thom, we moeten meteen weg.’ Ze keek niet meer zo vastberaden, eerder bezorgd. ‘Galad is hier. Je zult je nog wel herinneren wat een monster het was als kind. Nou, dat heeft hij nog steeds niet afgeleerd en bovendien is hij Witmantel geworden. Hij kan...’ De woorden leken in haar keel te blijven steken. Ze staarde hem aan, wilde van alles zeggen, maar was niet in staat enig geluid uit te brengen, terwijl Thom al even grote ogen opzette als zij.

Hij liet zich op een van de kisten zakken, maar bleef Elayne aankijken. ‘Ik...’ Hij schraapte zijn keel en ging door: ik meende hem te zien. Hij hield de herberg in het oog. Een Witmantel. Hij leek op de man die hij als jongen leek te worden. Ik neem aan dat ik dus niet al te verbaasd moet zijn dat uit hem een Witmantel is gegroeid.’ Nynaeve liep naar het raam. Elayne en Thom leken nauwelijks te merken dat ze tussen hen door stapte. Het werd al drukker in de straat: boeren, karren en dorpelingen afgewisseld met Witmantels en soldaten. Aan de overkant zat een Witmantel op een recht opstaand vat en het volmaakte gezicht was onmiskenbaar. ‘Heeft hij...’ Elayne slikte. ‘Heeft hij jou herkend?’

‘Nee, vijftien jaren veranderen een man meer dan een jongen. Elayne, ik dacht dat jij me ook vergeten was.’

‘In Tanchico herinnerde ik het me weer, Thom.’ Met een aarzelende glimlach stak Elayne haar hand uit en trok aan een van zijn lange snorpunten. Thom glimlachte bijna even onzeker terug. Het leek of hij overwoog het venster uit te springen.

Juilin stond op z’n hoofd te krabben en Nynaeve had graag willen weten waar ze het over hadden, maar er waren belangrijker zaken aan de orde. ‘We dienen nog steeds te verdwijnen voor hij het hele garnizoen op ons afstuurt. Nu hij daar zit te kijken, zal dat er niet gemakkelijker op worden. Ik heb in de herberg geen andere bezoeker gezien die met een koets is gekomen.’

‘Die van ons is de enige op het stalerf,’ beaamde Juilin. Thom en Elayne stonden elkaar nog steeds aan te staren en vingen niets van hun woorden op.

Dus wegrijden met de gordijntjes dicht bood ook geen bescherming. Nynaeve wilde er wat om verwedden dat Galad al had nagevraagd hoe ze in Sienda waren aangekomen. ‘Kunnen we langs het achter erf wegkomen?’

‘Er is een poortje waardoor we weg kunnen glippen,’ zei Juilin droog, ‘maar wat er aan de andere kant ligt, is amper meer dan een steeg. In dit hele dorp zijn niet meer dan twee of drie straten breed genoeg voor onze koets.’ Hij bekeek zijn hoge hoed en draaide die rond in zijn handen, ik kan misschien zo dicht bij hem komen dat ik hem kan neer slaan. Als jullie dan klaarstaan, kunnen jullie in alle ver warring wegkomen. Dan haal ik jullie op de weg wel weer in.’ Nynaeve snoof luid. ‘Hoe? Op Pruiler achter ons aan galopperen? Je zou binnen een span uit het zadel vallen. Trouwens, denk je echt dat je nog bij een paard kunt komen als je op straat een Witmantel hebt aangevallen?’ Galad zat nog steeds aan de overkant en Trom had zich bij hem gevoegd. De twee waren blijkbaar wat aan het kletsen. Ze boog zich voorover en trok Thom stevig aan zijn snorpunt. ‘Heb jij er nog iets aan toe te voegen? Nog briljante plannetjes? Heeft het afluisteren van geroddel nog iets opgeleverd wat zou kunnen helpen?’ Hij drukte zijn hand tegen zijn gezicht en keek beledigd. ‘Nee, ten zij je denkt dat er enige hulp schuilt in de wetenschap dat Ailron aan spraak maakt op enkele grensdorpen in Altara. Een strook grond langs de hele grens, van Salidar tot So Eban tot Mosra. Helpt dat, Nynaeve? Helpt dat? Proberen iemands snor van zijn gezicht te rukken. Je zou daar eens een draai om je oren voor moeten krijgen.’

‘Wat wil Ailron met zo’n strook grond langs de grens, Thom?’ vroeg Elayne. Misschien had ze belangstelling – ze leek belangstelling te hebben voor iedere dwaze wending in de staatkundige betrekkingen – maar wellicht probeerde ze een eind aan de ruzie te maken. Voor dat ze zich helemaal op dat gelonk naar Thom gestort had, probeerde ze altijd alles glad te strijken.

‘Het is niet de koning die zulke dingen bedenkt, kind.’ Voor haar klonk zijn stem zachter. ‘Dat doet Pedron Nial. Ailron doet gewoonlijk wat hem wordt gezegd, hoewel hij en Nial net doen of dat niet zo is. De meeste dorpen zijn verlaten sinds de Witmantel-oorlog; de Witmantels zeggen: de Onlusten. Nial was toen generaal te velde en ik betwijfel of hij zijn idee om Altara te veroveren ooit heeft opgegeven. Als hij beide oevers van de Eldar in handen krijgt, heeft hij de rivierhandel tot aan Ebo Dar in een wurggreep. Als het hem dan lukt Ebo Dar te kraken, valt de rest van Altara hem als graan korrels uit een kapotte zak in handen.’

‘Allemaal goed en wel,’ klonk Nynaeve ferm voor hij of Elayne verder praatten. Hij had wat genoemd dat iets in haar geheugen tot leven had gebracht, maar ze kon niet zeggen wat of waarom. Ze hadden in ieder geval geen tijd voor uiteenzettingen over de betrekkingen tussen Altara en Amadicia, niet nu Galad en Trom de voorkant van de herberg in de gaten hielden. Dat maakte ze hun ook duidelijk, er aan toevoegend: ‘Hoe staat het met jou, Juilin? Jouw gescharrel met het schorremorrie?’ De dievenvanger zocht altijd de beurzensnijders, dieven en straatschenners op. Hij beweerde dat die beter op de hoog te waren van de handel en wandel in een stad dan de hooggeplaat sten. ‘Zijn er nog smokkelaars die we kunnen omkopen om ons hier uit te krijgen. Of... of... Je weet wat we nodig hebben, man!’ ik heb weinig opgevangen. Dieven houden zich koest in Amadicia, Nynaeve. De eerste straf is een brandmerk, de tweede het verlies van je rechterhand en de derde ophanging, of je nu de kroon van de koning of een brood gestolen hebt. Er zijn niet zoveel dieven in een klein stadje als dit, niet die ervan leven bedoel ik’ – hij verachtte die ven die het erbij deden – ‘en de meesten wilden maar over twee dingen praten. Of de Profeet echt naar Amadicia zal komen, zoals de geruchten zeggen, en of de stadsvaders dat reizende beestenspul zullen toestaan hier op te treden. Sienda ligt zo ver van de grens dat smokkelaars...’

Ze onderbrak hem met gebiedende voldoening. ‘Dat is het! Het beestenspul!’ Ze keken haar aan of ze gek was geworden.

‘Natuurlijk,’ merkte Thom liefjes op. ‘We kunnen Luca vragen die zwijnpaarden weer hierheen te voeren en dan gaan wij ervandoor wanneer die beesten de stad nog verder vernietigen. Ik weet niet wat je hem hebt toegestopt, Nynaeve, maar toen we wegreden, gooide hij ons een steen achterna.’

Ditmaal vergaf Nynaeve hem zijn spot, hoe zwak die ook was. En zijn gebrek aan slimheid om te zien wat zij zag. ‘Dat kan misschien zo zijn, Thom Merrilin, maar baas Luca wil een beschermvrouwe en Elayne en ik zullen dat worden. We moeten alleen de koets en het span zien kwijt te raken...’ – Dat deed pijn, ze had een fraai huisje in Emondsveld kunnen kopen voor wat dat had gekost – ‘en achterom wegsluipen.’ Ze gooide de kist met de scharnieren in bladvorm open, rommelde tussen de kleren, dekens, pannen en alles wat ze niet in de koets had willen achterlaten afgezien van het tuigwerk, tot ze de vergulde kistjes en de beurzen vond. ‘Thom, jij en Juilin verdwijnen via de achterdeur en zoeken een wagen en een span paarden of zoiets. Koop wat voorraden, dan zien we elkaar op de weg naar Luca’s beestenspul.’ Bedroefd vulde ze Thoms hand met goudstukken en nam niet de moeite ze te tellen. Het viel niet te zeggen wat alles zou kosten en ze wilde niet dat hij tijd met loven en bieden verspil de.

‘Dat is een prachtidee,’ zei Elayne grijnzend. ‘Galad zal uitkijken naar twee vrouwen, niet naar een troep kunstenmakers met dieren. En hij zal nooit vermoeden dat wij naar Geldan trekken.’ Daaraan had Nynaeve niet gedacht. Haar plan was geweest Luca recht op Tyr af te sturen. Zijn beestenspul, met goochelaars, tuimelaars en die dieren, kon volgens haar overal, waar dan ook, goed geld verdienen. Maar als Galad echt naar hen op zoek ging, of ie mand erop uitstuurde, zou dat naar het oosten zijn. Misschien was hij slim genoeg om zelfs het beestenspul te laten doorzoeken. Soms gebruikten mannen hun hersens, gewoonlijk wanneer je het het minst verwachtte. ‘Het eerste waar ik aan dacht, Elayne.’ Ze negeerde de plotselinge flauwe smaak, de zure herinnering aan gekookte katten varens en maarnebladpoeder.

Natuurlijk spraken Thom en Juilin haar tegen. Niet haar idee als zo danig, maar ze meenden dat een van hen achter moest blijven, zodat die haar en Elayne kon beschermen tegen Galad en hele troepen Wit mantels. Ze beseften niet dat geleiden de twee vrouwen meer hulp kon bieden dan zij met z’n tweeën en nog tien man erbij. Ze leken zich ongerust te maken, maar het lukte haar beiden weg te krijgen met haar strenge gebod: ‘En waag het niet hier terug te komen. Wij ontmoeten elkaar op de weg.’

‘Als we moeten geleiden,’ zei Elayne kalm nadat de deur was dicht gevallen, ‘zullen we het heel snel op moeten nemen tegen het voltallige Witmantelgarnizoen en waarschijnlijk ook tegen alles wat het leger hier heeft gekwartierd. De Kracht maakt ons niet onoverwinnelijk. Daar zijn maar twee pijlen voor nodig.’

‘We maken ons wel zorgen als het zover komt,’ zei Nynaeve. Ze hoopte dat de mannen daar niet aan zouden denken. Als ze dat wel deden, zou er een in hun buurt blijven rondhangen en waarschijnlijk Galads achterdocht wekken als hij niet oppaste. Ze was bereid hun hulp aan te nemen als dat nodig was – dat had ze bij Ronde Macura wel geleerd, hoewel het gevoel dat ze als een verzopen katje uit een put was gered, nog steeds bitter smaakte – maar dat zou pas gebeuren wanneer zij het nodig achtte, niet de mannen. Een snelle loop naar beneden bracht haar bij vrouw Jharen. Haar vrouwe was van gedachten veranderd. Ze meende niet de hitte en het stof van het reizen al weer zo snel te kunnen verdragen. Ze was van plan wat te rusten en wilde tot het eten niet gestoord worden, en wanneer dat was, zou ze nog wel doorgeven. Hier waren de munten voor de tweede nacht. De herbergierster was een en al begrip voor het tere gestel en de wispelturige wensen van een vrouwe. Nynaeve dacht dat vrouw Jharen zelfs begrip zou tonen voor een moord, zolang de rekening maar werd betaald.

Nadat ze de gezette vrouw had verlaten, schoot ze vlug een dienst meid aan. Enkele penners wisselden van eigenaar en met haar schort nog om snelde het meisje weg om twee diepe bonnetten te vinden die Nynaeve zo heerlijk koel en schaduwrijk vond. Niet voor haar vrouwe natuurlijk, die zou zoiets nooit dragen, maar zij zou het prettig vinden.

Toen ze terugkwam in de slaapkamer had Elayne een van de vergulde kistjes op het bed geplaatst, samen met de donkere, gewreven kist die de herwonnen ter’angrealen bevatte en de wasleren beurs met het cuendillarzegel. De volle geldbeurzen lagen naast Nynaeves tas op het andere bed. Elayne vouwde de dekens op en bond alles samen met een stevig touw uit een van de reiskisten. Nynaeve had alles bewaard.

Ze vond het spijtig dat allemaal achter te moeten laten. Niet alleen vanwege de waarde. Niet dat alleen. Je wist nooit wanneer iets van pas kwam. Neem die twee wollen gewaden die Elayne op het bed had uitgespreid. Ze waren niet mooi genoeg voor een vrouwe en te mooi voor het meisje van een vrouwe, maar als ze die, zoals Elayne had gewild, in Mardecin hadden achtergelaten, zouden ze nu mooi in de knoei zitten wat kleding betrof.

Nynaeve knielde op de grond en zocht in de andere kist. Voldoende schoon goed, nog twee stel wollen kleren voor wanneer ze iets anders aan moesten. De gietijzeren braadpannen in een zeildoeken tas waren volmaakt, maar te zwaar en de mannen zouden zeker niet vergeten iets te kopen om die te vervangen. De naaispullen in het mooie, met been ingelegde kistje. Ze zouden zeker niet denken aan zoiets eenvoudigs als een speld. Haar gedachten waren echter maar half bij het inpakken.

‘Je had Thom al eerder ontmoet?’ vroeg ze, hopelijk langs haar neus weg. Ze keek uit haar ooghoeken naar Elayne, terwijl ze net deed of ze druk bezig was kousen op te rollen.

Het meisje was haar eigen kleding aan het uitzoeken, waarbij ze de zijden gewaden met een zucht opzij legde. Ze verstarde terwijl ze net haar handen in een kist had gestoken en keek Nynaeve niet aan. ‘Hij was hofbard in Caemlin toen ik klein was,’ zei ze stil. ‘O, ik begrijp het.’ Ze begreep het helemaal niet. Hoe kwam het dat een man die bard was, aan een koninklijk hof vermaak schiep en bijna evenveel aanzien had als een edelman, een speelman werd die van dorp tot dorp zwierf?

‘Hij was de minnaar van mijn moeder, nadat mijn vader was gestorven.’ Elayne was alweer aan het uitzoeken en zei het zo nuchter dat het Nynaeve volkomen verraste. ‘Je moeder en...’

Elayne keek haar nog steeds niet aan. ‘Pas in Tanchico herinnerde ik me het weer. Ik was toen nog heel klein. Het kwam door zijn snor en doordat ik heel dicht bij hem stond en naar hem op moest kijken, terwijl hij een stuk ten gehore bracht uit De Grote Jacht op de Hoorn.

Hij dacht dat ik het alweer vergeten was.’ Ze bloosde licht, ik had te veel wijn gedronken en de volgende dag meende ik dat ik me alles had verbeeld.’

Nynaeve kon slechts haar hoofd schudden. Ze herinnerde zich de avond dat Elayne zo ontzettend veel had gedronken. Dat had ze gelukkig nooit meer gedaan. Haar hoofdpijn van de volgende ochtend had haar voorgoed genezen. Nu wist ze waarom het meisje zich bij Thom zo gedroeg. Ze had hetzelfde een paar keer in Emondsveld meegemaakt. Een meisje dat oud genoeg was om zichzelf een vol wassen vrouw te achten. En die als maatstaf daarvoor natuurlijk alleen haar eigen moeder had. En in een enkel geval: met wie kon je beter wedijveren om te bewijzen dat je een vrouw was? Gewoonlijk leidde het tot niets ergers dan beter te willen zijn met koken of naai en, of mogelijk wat onschuldig gestoei met een vader, maar in één geval had Nynaeve gezien dat de bijna volwassen dochter van een weduwe zich volkomen dwaas had aangesteld door te proberen de man in te palmen met wie haar moeder wilde trouwen. Het probleem was dat Nynaeve geen enkel idee had hoe ze deze zottigheid bij Elayne moest aanpakken. Ondanks vele ernstige terechtwijzingen van haar en de vrouwenkring, was Sari Ayellin eigenlijk pas met twee benen op de grond gaan staan nadat haar moeder hertrouwd was en zijzelf eveneens een man had gevonden.

‘Ik neem aan dat hij voor jou een soort tweede vader is,’ zei Nynaeve behoedzaam. Ze deed of al haar aandacht op het inpakken was gericht. Thom had in ieder geval op die manier naar het meisje gekeken. Het verklaarde veel.

‘Ik denk nauwelijks op die manier aan hem.’ Elayne leek helemaal op te gaan in het beslissen van hoeveel zijden ondergoed ze mee zou nemen, maar haar ogen stonden droef. ‘Ik weet eigenlijk niets meer van mijn vader. Ik lag nog in de wieg toen hij stierf. Van Gawein hoorde ik dat hij bijna voortdurend met Galad optrok. Lini pro beerde er het beste van te maken, maar ik weet dat hij mij en Gawein in de kinderkamer nooit opzocht. Ik weet dat hij het wel zou hebben gedaan wanneer we eenmaal oud genoeg waren om van hem dingen te kunnen leren, zoals Galad. Maar toen ging hij dood.’ Nynaeve probeerde het opnieuw. ‘Thom is in ieder geval nog fit voor zijn leeftijd. We zouden mooi met de gebakken peren zitten als hij stijve gewrichten had of zo. Daar hebben oudere mannen vaak last van.’

‘Hij zou nog steeds radslagen kunnen maken als hij dat slechte been niet had. En het kan me niet schelen dat hij hinkt. Hij is slim en weet heel veel van de wereld. Hij is zacht van aard en ik voel me heel vei lig bij hem. Ik denk niet dat ik hem dat moet zeggen. Hij probeert me nu al veel te veel te beschermen.’

Zuchtend gaf Nynaeve het op. Voorlopig althans. Thom beschouw de Elayne misschien als zijn dochter, maar als het meisje zich zo bleef gedragen, dan zou hij mogelijk kunnen bedenken dat ze dat niet was, en dan zat Elayne goed in de puree. ‘Thom is echt dol op je, Elayne.’ Tijd om van onderwerp te veranderen. ‘Weet je het zeker van Galad? Weet je zeker dat Galad ons zou aangeven?’ Elayne schrok op en haar lichte frons verdween. ‘Wat? Galad? Ik ben er zéker van, Nynaeve. En als wij weigeren ons door hem naar Caemlin te laten brengen, zal dat voor hem de door slag geven.’

In zichzelf mompelend haalde Nynaeve een rijkleed van zijde uit de kist. Soms had ze het idee dat de Schepper de mannen slechts had gemaakt om vrouwen in de problemen te brengen.

Загрузка...