17 Naar het westen

Toen het dienstmeisje met de bonnetten kwam, lag Elayne in haar witzijden nachtgoed languit op een van de bedden, met een vochtige doek over haar ogen. Nynaeve deed net of ze de zoom herstelde van Elaynes lichtgroene gewaad. Ze prikte voortdurend in haar duim. Ze zou het nooit bekennen, maar ze was heel slecht in naaien. Ze was natuurlijk keurig gekleed – een meid lanterfantte niet zoals een vrouwe – maar droeg wel de haren los. Ze had duidelijk niet de bedoeling de kamer binnen korte tijd te verlaten. Ze bedankte het meisje fluisterend, om haar vrouwe niet te wekken, gaf haar nog een penner en herhaalde met nadruk dat haar vrouwe in geen geval gestoord mocht worden.

Zodra de deur dichtklikte, sprong Elayne overeind en begon de pakken onder het bed uit te trekken. Nynaeve gooide het groene gewaad opzij en boog haar armen op de rug om de knoopjes van haar jurk los te maken. Binnen de kortste keren waren ze klaar, Nynaeve in het groen, Elayne in blauwe wol, met de pakken op de rug. Nynaeve droeg de tas met de kruiden en het geld, Elayne de in een deken gewikkelde kistjes. De lage gebogen randen van hun bonnetten ver borgen hun gezicht zo goed dat ze, volgens Nynaeve, vlak langs Galad hadden kunnen lopen zonder dat hij hen zou herkennen, zeker niet nu zij haar haren los had, terwijl hij een vlecht zou verwachten. Maar vrouw Jharen zou twee vreemde vrouwen die bepakt en bezakt naar beneden liepen, wel tegenhouden.

De achtertrap liep aan de buitenkant van de herberg, smalle stenen treden vlak langs de muur. Nynaeve voelde iets van medelijden met Thom en Juilin, die de zware kisten hieroverheen hadden moeten slepen, maar ze had nu alleen aandacht voor het stalerf en de bakstenen schuur met het leidak. Een vuilgele hond lag in de schaduw on der de koets, beschermd tegen de reeds toenemende hitte, maar alle knechten waren binnen. Nu en dan was er enige beweging in de hokken te bespeuren, maar niemand kwam naar buiten; daarbinnen was ook schaduw.

Ze renden snel het erf over naar de brede steeg tussen de stal en een hoge stenen muur. Een volle kar met mest, onder de vliegen en bijna net zo breed als de steeg, hotste voorbij. Nynaeve vermoedde dat de saidargloed om Elayne hing, maar ze kon het niet zien. Zelf hoop te ze dat de hond niet zou aanslaan en dat niemand de keuken of de stal zou verlaten. Het gebruik van de Ene Kracht vond ze niet de juiste manier om stiekem weg te sluipen en als ze zich ergens uit moesten praten, lieten ze een spoor voor Galad achter. De ruwe houten poort aan het eind van de steeg had slechts een ijzeren sluithaak. De smalle straat erachter, die liep tussen eenvoudige bakstenen huizen met meer rieten daken dan elders in het stadje, was verlaten, afgezien van een groepje jongens die een spelletje deden waarbij ze elkaar met een zak vol bonen moesten raken. De enige volwassene was een man die op het dak aan de overkant zijn duiven in een kot voerde, waarbij zijn hoofd en schouders door een luik naar buiten staken. De man noch de jongens besteedden enige aandacht aan hen, terwijl ze de poort sloten en de kronkelige straat inliepen alsof ze het volste recht hadden daar te zijn.

Ze waren al zo’n span of vijf buiten de stad voor Thom en Juilin hen inhaalden. Thom stuurde iets wat op een ketellapperswagen leek, maar deze had één kleur, moddergroen, die op vele plekken was ver dwenen. Nynaeve stopte dankbaar haar pakken onder de bok en klom erop, maar zag tot haar ongenoegen dat Juilin Pruiler bereed, ik had je gezegd niet naar de herberg terug te gaan,’ zei ze hem, zich voornemend hem een tik te verkopen als hij het waagde Thom aan te kijken.

‘Ik ben niet teruggegaan,’ vertelde hij, niet beseffend dat hij zich een zeer hoofd had bespaard, ik heb de stalbaas verteld dat mijn vrouwe bessen wilde, vers van het land, en dat Thom en ik ze moesten halen. Net het soort gekkigheid dat iemand van ade...’ Hij hield op eens zijn mond en schraapte zijn keel, terwijl Elayne, die aan de andere kant van Thom zat, hem koel en nietszeggend aankeek. Soms vergat hij dat ze koninklijk bloed bezat.

‘We moesten een reden hebben om de herberg en de stal uit te gaan,’ zei Thom, die de paarden opzweepte, ik neem aan dat jullie naar je kamer verdwenen en een flauwte verbeeldden, of alleen vrouwe Morelin, maar de stalknechten zouden zich verbaasd afvragen waarom wij in de hitte rondzwierven in plaats van op een fijne koele hooi zolder niets te doen, met misschien een kan bier erbij.’ Elayne keek Thom effen aan – ongetwijfeld vanwege die ‘flauwtes’ – maar hij deed net of hij het niet zag. Misschien zag hij het ook niet. Mannen konden blind zijn, wanneer het hen uitkwam. Nynaeve snoof luid, dat kon hij zeker niet missen. Hij liet vlak daarna in ie der geval wel zijn zweep knallen boven de paarden; het was gewoon een smoes dat ze dan om beurten paard konden rijden. Dat was ook iets van mannen: een smoes bedenken om precies datgene te doen wat zij wilden doen. Gelukkig zat Elayne hem ietwat fronsend aan te kijken in plaats van met hem te flikflooien. ‘Gisteravond heb ik nog iets opgevangen,’ ging Thom even later door. ‘Pedron Nial probeert de naties te verenigen om tegen Rhand op te trekken.’

‘Het is niet dat ik je niet geloof, Thom,’ zei Nynaeve, ‘maar hoe heb je dat opgevangen? Ik neem niet aan dat een Witmantel jou dat zo maar heeft gezegd.’

‘Te veel mensen zeiden hetzelfde, Nynaeve. In Tyr is een valse Draak. Een valse Draak, en vergeet voorlopig even de voorspellingen van de val van de Steen in Tyr, of Callandor. Die man is gevaarlijk en de naties dienen zich te verenigen, zoals ze in de Aiel-oorlog hebben gedaan. En wie kan de legers beter leiden tegen de valse Draak dan Pedron Nial? Wanneer zoveel monden hetzelfde zeggen, bestaan de zelfde gedachten in hogere rangen en in Amadicia verwoordt zelfs Ailron geen enkele gedachte zonder eerst Nial te raadplegen.’ De oude speelman leek geruchten en gefluister altijd bij elkaar op te kunnen tellen en veel vaker wel dan niet met het juiste antwoord voor de dag te komen. Nee, geen speelman, daar moest ze aandenken. Wat hij zelf ook zei, hij was een bard aan een hof geweest en had van nabij dezelfde listen meegemaakt als in zijn verhalen. Misschien had hij er zelf nog wel de hand in gehad, als hij de minnaar van Morgase was geweest. Ze nam hem van opzij op. Dat getaande gezicht met de borstelige witte wenkbrauwen, de snor met de lange snorpunten die even wit waren als zijn hoofdhaar. Je kon geen staat maken op de smaak van een vrouw.

‘Het is echter niet zo dat we zoiets niet hadden kunnen verwachten.’ Dat had ze nooit gedaan. Maar ze had het moeten doen. ‘Moeder zal Rhand steunen,’ zei Elayne. ‘Ik weet dat ze dat zal doen. Ze kent de Voorspellingen. En ze heeft evenveel invloed als Pedron Nial.’

Het lichte hoofdschudden van Thom ontkende minstens het laatste. Morgase heerste over een welvarend rijk, maar in iedere natie bevonden zich Witmantels uit allerlei landen. Nynaeve besefte dat ze meer aandacht moest besteden aan Thom. Misschien wist hij echt zoveel als hij beweerde. ‘Dus nu denk je dat we ons door Galad naar Caemlin moeten laten brengen?’

Elayne keek voor Thom langs naar Nynaeve. ‘Natuurlijk niet. Al lereerst kun je nooit zeker weten of dat wel zijn eigen beslissing is. En ten tweede...’ Ze ging rechtop zitten, verborg zich achter de man en leek in zichzelf te praten, alsof ze zich iets wilde herinneren. ‘Ten tweede, als moeder zich echt van de Toren heeft afgewend, wil ik voorlopig alleen in brieven met haar spreken. Ze is heel goed in staat ons tweeën in het paleis vast te houden, ter wille van onszelf. Misschien is ze geen geleidster, maar ik zou niet graag tegen haar in willen gaan, niet tot ik een volleerde Aes Sedai ben. En of ik het dan zou doen?’

‘Een sterke vrouw,’ zei Thom luchtig. ‘Morgase zou jou heel snel ma nieren bijbrengen, Nynaeve.’ Ze snoof opnieuw luid – al die losse haren over haar schouder kon je niet goed vastgrijpen – maar de oude dwaas keek haar slechts grijnzend aan.

De zon stond al hoog toen ze bij het beestenspul aankwamen, dat nog steeds op precies dezelfde plaats stond als de dag ervoor, op de open plek naast de weg. In de verstilde hitte leken zelfs de eiken ver lept. Afgezien van de paarden en de grote grijze zwijnpaarden waren de dieren allemaal in hun kooien. Er waren ook geen mensen te zien. Ongetwijfeld zaten ze allemaal in hun wagens, die sterk op de hunne leken. Nynaeve en de anderen waren al afgestapt voor Valan Luca verscheen, nog steeds in zijn belachelijke rode mantel. Ditmaal waren er geen bloemrijke toespraken, geen buigingen met een fladderende mantel. Zijn ogen werden wat groter toen hij Thom en Juilin herkende en weer wat kleiner toen hij naar het vierkante blok van hun wagen keek. Hij boog zich voorover om onder de diepe bonnetten te turen en zijn glimlach was niet prettig. ‘Een stukje omlaag gevallen in de wereld, vróuwe Morelin? Of was u misschien nooit zo erg hoog? Nou, ik zou er een hekel aan hebben als zo’n mooi voorhoofdje gebrandmerkt moest worden. Dat doen ze in dit land, voor het geval u het niet weet, zo niet erger. Omdat u dus blijk baar bent ontdekt – waarom zijn jullie anders op de vlucht? – zou ik u willen aanraden dat u zich zo snel mogelijk verder spoedt. Als u uw bloedpenner terug wilt hebben, hij ligt een eindje verder op de weg. Ik heb hem u nagegooid, en hij kan daar voor mijn part tot Tarmon Gai’don blijven liggen.’

‘U wilde een beschermvrouwe,’ zei Nynaeve toen hij zich omdraai de. ‘Wij kunnen uw begunstigers zijn.’

‘Jullie?’ spotte hij. Maar hij bleef staan. ‘Zelfs enkele gestolen munten uit de beurs van een heer kunnen helpen, maar ik wil geen gestolen...’

‘Wij zullen uw onkosten betalen, baas Luca,’ onderbrak Elayne hem op dat hovaardige toontje van haar, ‘en daarnaast honderd goud marken, als we met u mee kunnen reizen naar Geldan en als u er mee instemt nergens te blijven staan tot we de grens hebben bereikt.’ Luca staarde haar aan en liet zijn tong langs zijn tanden glijden. Nynaeve kreunde zachtjes. Honderd marken! Goudmarken! Honderd zilvermarken zouden zijn onkosten met gemak dekken, naar Geldan en nog wel verder, wat die zogenaamde zwijnpaarden ook vraten.

‘Hebben jullie zoveel gestolen?’ vroeg Luca behoedzaam. ‘Wie zit er achter jullie aan? Ik wil niet het gevaar lopen van Witmantels of het leger. Die gooien ons zo de gevangenis in en zullen de dieren waar schijnlijk doden.’

‘Mijn broer,’ antwoordde Elayne voor Nynaeve boos kon ontkennen dat ze iets hadden gestolen. ‘Het bleek dat tijdens mijn afwezigheid mijn huwelijk was geregeld en mijn broer moest me komen ophalen. Ik heb niet de bedoeling naar Cairhien terug te keren om een man te trouwen die een kop kleiner, driemaal zo zwaar en driemaal mijn leeftijd is.’ Haar wangen werden wat rood, slechts een zwakke na bootsing van boosheid, maar het schrapen van haar keel ging haar beter af. ‘Mijn vader koestert dromen over zijn aanspraak op de Zon netroon als hij genoeg steun kan krijgen. Mijn dromen draaien echter om een Andoraan met rossig haar, met wie ik wél ga trouwen, wat mijn vader verder ook zegt. En dat, baas Luca, is alles wat u van mij hoeft te weten.’

‘Misschien bent u degene die u zegt te zijn,’ zei Luca langzaam, ‘miscchien ook niet. Laat me wat van dat geld zien dat u volgens eigen zeggen bezit. Beloften kopen heel kleine bekertjes wijn.’ Boos zocht Nynaeve in haar tas naar de dikste beurs en liet die voor hem rinkelen. Ze stopte hem weer terug toen hij hem wilde aan pakken. ‘Je krijgt wat je nodig hebt, als je het nodig hebt. En die honderd goudmarken ontvang je als we Geldan bereiken.’ Honderd goudmarken! Ze zouden een bank moeten zoeken en een van die pandbrieven moeten gebruiken als Elayne zo doorging. Luca liet een zuur geknor horen. ‘Gestolen munten of niet, jullie zijn nog steeds voor iemand op de vlucht. Ik wil niet dat mijn spul gevaar loopt door jullie, of dat nu van het leger komt of van een of andere Cairhiense heer die jou zoekt. Die heer kan nog erger zijn als hij denkt dat ik zijn zuster heb ontvoerd. Jullie zullen je aan de anderen aan moeten passen.’ Weer verscheen die onprettige glimlach; hij was niet geneigd de penner te vergeten, iedereen die met mij mee reist, doet iets, en dat moeten jullie ook, als jullie je plannetjes willen uitvoeren. Als de anderen weten dat jullie ervoor betalen, gaan ze praten, en dat zullen jullie wel niet willen. Het schoonmaken van de kooien is voldoende. De paardenknechten klagen altijd als ze dat moeten doen. Misschien vind ik die penner wel terug en kan ik jullie daarmee betalen. Laat nooit gezegd zijn dat Valan Luca niet gul kan zijn.’

Nynaeve wilde net in zeer duidelijke bewoordingen gaan zeggen dat ze geen enkele duit aan zijn reis naar Geldan zouden bijdragen als ze daarbij ook nog moesten werken, toen Thom zijn hand op haar arm legde. Zwijgend pakte hij enkele kiezelstenen en begon die op te gooien, zes in een cirkel.

‘Ik heb al goochelaars,’ zei Luca. De zes werden er acht, tien, zelfs twaalf. ‘Je bent niet slecht.’ De cirkel werden er twee die door elkaar draaiden. Luca wreef over zijn kin. ‘Mogelijk kan ik jou ergens gebruiken.’

‘Ik ben ook vuurspuwer,’ zei Thom, die de steentjes liet vallen, ‘en messenwerper.’ Hij strekte zijn vingers en leek toen een kiezel uit Luca’s oor te voorschijn te halen. ‘En nog een paar van die dingen.’ Luca onderdrukte een snelle grijns. ‘Dat volstaat. Voor jou. En de anderen?’ Hij leek kwaad op zichzelf te zijn, omdat hij iets van wel willendheid of instemming had laten blijken. ‘Wat is dat?’ vroeg Elayne, wijzend.

De twee hoge palen die Nynaeve had zien oprichten, stonden nu vast aan touwen en hadden boven aan een vlonder, waartussen een touw van zo’n dertig pas lang was gespannen. Aan iedere vlonder hing een touwladder.

‘Dat is het toestel van Sedrin,’ antwoordde Luca en schudde vervolgens het hoofd. ‘Sedrin, de koorddanser, deed op dat dunne koord verbijsterende kunstjes op een hoogte van tien pas. De dwaas.’

‘Dat kan ik,’ zei Elayne tegen hem. Thom wilde haar tegenhouden toen ze haar bonnet afdeed en erheen liep, maar gaf daarna hoofd schuddend met een glimlachje toe.

Luca versperde haar echter de weg. ‘Luister, Morelin, of hoe je ook mag heten. Misschien is jouw voorhoofdje te mooi voor een brand merk, maar je nek is veel te fraai om te breken. Sedrin wist wat hij deed en nog geen uur geleden hebben we hem begraven. Daarom is iedereen binnen. Natuurlijk, hij had gisteravond te veel brandewijn op, nadat we uit Sienda waren verjaagd, maar ik heb hem wel met een buik vol drank boven op het slappe koord gezien. Weet je wat? Jullie hoeven geen kooien schoon te maken. Jij komt bij mij in de wagen wonen en we zeggen tegen iedereen dat jij mijn liefje bent. Een smoesje, natuurlijk.’ Zijn sluwe glimlach vertelde dat hij op meer dan smoesjes hoopte.

Elayne antwoordde met een glimlach die hem kon bevriezen, ik dank u van harte voor uw aanbod, baas Luca, maar als u zo vriendelijk wilt zijn opzij te stappen...’ Hij moest wel, anders was ze dwars door hem heen gelopen.

Juilin verfrommelde zijn hoge hoed in zijn handen en klapte hem weer op zijn hoofd toen ze de touwladder opklom en daarbij wat moeilijkheden had met haar rokken. Nynaeve wist wat het meisje deed. De mannen zouden het ook moeten weten en misschien deed op z’n minst Thom dat, maar nog steeds leek hij klaar te staan om toe te snellen om haar bij een val op te vangen. Luca schoof er ook heen, alsof hij dezelfde gedachte koesterde.

Elayne streek haar rok glad toen ze even op de vlonder bleef staan. Met haar erop leek hij veel kleiner en hoger. Ze pakte sierlijk haar rok op, alsof ze er geen modder op wilde krijgen, en zette haar voet op het touw. Het leek of ze een straat overstak. In zekere zin was dat ook zo, wist Nynaeve. Ze kon de gloed van saidar niet zien, maar ze wist dat Elayne ongetwijfeld een hard stenen pad van Lucht tussen de twee vlonders had geweven.

Opeens zette Elayne haar handen op het touw en maakte twee rad slagen. Haar ravenzwarte haren zwierden rond, de benen in de zijden kousen flitsten in de zon. Heel even leek haar rok bij het recht op komen over een plat vlak te glijden, voor ze hem weer optrok. Met nog twee stappen was ze op de andere vlonder. ‘Deed baas Sedrin dit, baas Luca?’

‘Hij deed een losse rol!’ riep hij terug. Mompelend voegde hij eraan toe: ‘Maar hij had niet van zulke benen. Een vrouwe. Ha!’ ik ben niet de enige die dit kan,’ riep Elayne. ‘Juilin en... – Nynaeve schudde heftig haar hoofd. Geleiden of niet, haar maag zou net zoveel genieten van dat hoge touw als van een storm op zee. – ‘... en ik hebben dit vaak gedaan. Vooruit, Juilin, laat het zien.’ De dievenvanger keek of hij liever met zijn blote handen de kooien wilde schoonmaken, de leeuwenkooi zelfs, met de leeuwen erin. Hij deed zijn ogen dicht, prevelde iets onhoorbaars en klauterde de touw ladder op als een man die het schavot bestijgt. Boven aangekomen wierp hij vol vrees beurtelings strak gespannen blikken op Elayne en het koord voor hem. Opeens deed hij een stap naar voren en liep snel met de armen opzij naar de andere kant, voortdurend prevelend en Elayne strak aankijkend. Ze klom half omlaag, zodat hij ruimte op de vlonder had, en moest daarna zijn voet op de eerste sport plaatsen, waarna ze hem verder naar beneden hielp. Thom grijnsde haar trots toe toen ze terugkwam en de bonnet van Nynaeve aanpakte. Juilin zag eruit of hij in heet water had liggen weken en daarna was uitgewrongen.

‘Dat was goed,’ zei Luca, die peinzend over zijn kin wreef. ‘Niet zo goed als Sedrin, let wel, maar goed genoeg. Vooral de manier waar op je het zo gemakkelijk laat lijken, terwijl... Juilin?... Juilin net doet of hij doodsbang is. Dat komt bij toeschouwers heel goed over.’ Juilin keek de man bars grijnzend aan, op een manier die deed vermoeden dat hij naar een mes wilde grijpen. Luca speelde het klaar zijn mantel te laten wervelen terwijl hij zich tot Nynaeve wendde; hij leek inderdaad heel tevreden. ‘En jij, mijn liefste Nana? Wat voor verrassend talent heb jij? Ben je misschien een tuimelaarster? Een de genslikster?’

‘Ik deel geld uit,’ zei ze, een klap op haar tas gevend. ‘Of wil je mij je wagen aanbieden?’ Haar glimlach veegde die van hem van zijn gezicht en liet hem twee stappen naar achteren wijken. Hun groepje had mensen uit de wagens aangetrokken en al snel stonden ze in een kring, terwijl Luca de nieuw aangekomenen aan de kunstenmakers voorstelde. Hij was vrij vaag over Nynaeve en zei alleen dat haar optreden angstwekkend was. Ze moest toch eens een paar woorden met hem wisselen.

De paardenknechten, zoals Luca de mannen noemde die geen talent voor kunsten maken hadden, vormden grotendeels een armzalig stel letje, misschien omdat hun loon nog armzaliger was. Voor zoveel wagens waren het er niet veel. Het bleek feitelijk dat iedereen een hand je hielp, ook bij het mennen van de paard-en-wagens. Het was geen rijk bestaan in een beestenspul, zelfs niet in een als dit. De kunsten makers vormden een kleurrijke en afwisselende groep. Petra, de sterkeman, was de grootste vent die Nynaeve ooit had gezien. Niet zo lang, maar wel heel breed. Uit zijn leren vest staken armen als boomstammen. Hij was getrouwd met Clarine, de plompe bruine vrouw die met honden optrad. Ze leek onder de maat als ze naast haar man stond. Latelle, die met beren optrad, had een streng gezicht, donkere ogen, kort zwart haar en het begin van neerbuigende spot voortdurend op de lippen. Aludra, een slanke vrouw, werd verondersteld Vuurwerker te zijn, en dat was heel goed mogelijk. Ze had het haar niet in Taraboonse vlechtjes, wat niet zo verrassend was gezien de stemming in Amadicia, maar haar uitspraak verried haar, en niemand wist immers wat er met het Vuurwerkersgilde was gebeurd. Hun gildehuis in Tarabon had in ieder geval de deuren gesloten. De tuimelaars beweerden dat ze broers waren van elkaar, van de familie Chavana, maar hoewel het allemaal kleine, stevige kerels waren, liep hun uiterlijk uiteen van de groenogige Taeric, met zijn hoge Saldeaanse jukbeenderen en haakneus, tot Barit, die nog donkerder was dan Juilin en tatoeages van het Zeevolk op zijn handen had, hoewel hij geen neusring en oorringetjes droeg. Behalve Latelle begroette iedereen de nieuwkomers hartelijk. Meer kunstenmakers betekende dat meer mensen naar de voorstelling konden worden gelokt, wat dus meer geld opleverde. De twee gooche laars, Bari en Kin, waren, zo bleek, echt broers en betrokken Thom meteen in een gesprek over het vak nadat ze hadden gezien dat hij op een iets andere manier werkte. Meer mensen aantrekken was één ding, maar onderlinge wedijver een ander. Wat Nynaeves aandacht echter meteen trok, was de vrouw met de lichte haren die de zwijn paarden verzorgde. Cerandin hield zich wat op de achtergrond en zei amper iets – Luca beweerde dat ze met haar dieren uit Shara was gekomen – maar haar zachte lispelende manier van spreken deed Nynaeve de oren spitsen.

Het duurde niet lang of hun wagen had een plekje bij de andere gevonden. Thom en Juilin leken het zeer op prijs te stellen dat de paar denknechten hun wilden helpen, hoe zwaarmoedig die hulp ook werd aangeboden, en Nynaeve en Elayne kregen de eerste uitnodigingen. Petra en Clarine vroegen of ze zin in thee hadden wanneer ze klaar waren met uitpakken. De Chavanas vroegen of de twee vrouwen met hen wilden eten, net als Kin en Bari, waardoor de spot van Latelle overging in een blik vol ergernis. Ze wezen die uitnodigingen vriendelijk af; Elayne wat aardiger dan Nynaeve. Haar herinnering dat ze met uitpuilende ogen Galad had zitten aangapen, was nog maar zo jong dat ze nu weinig beleefdheid voor een man kon op brengen. Luca had ook een uitnodiging, alleen voor Elayne en on hoorbaar voor Nynaeve, maar die leverde hem een draai om zijn oren op, waarna Thom nadrukkelijk wat messen liet rondflitsen die uit het niets in zijn handen verschenen. Inwendig mopperend verdween de man, terwijl hij over zijn wang wreef.

Nynaeve liet het aan Elayne over om de spullen in de wagen uit te pakken – wat erop neerkwam dat Elayne, woedend in zichzelf mom pelend, alles in de kasten kwakte – en stapte naar de plek toe waai de zwijnpaarden vastgezet waren. De enorme grijze dieren leken kalm, maar denkend aan het gat in De Lansier des Konings had ze zo haar twijfels over de dikke leren banden waarmee hun voorpoten waren vastgesnoerd. Cerandin stond met een leidstok met een bron zen punt het mannetje te krabben.

‘Hoe worden ze eigenlijk echt genoemd?’ Behoedzaam klopte Nynaeve op de lange neus of snoet of wat het ook was. Die neus was even dik als Nynaeves been en ruim drie pas lang en maar iets langer dan die van het vrouwtje. De snoet snuffelde aan haar rok en ze deed haastig een stap achteruit.

‘S’redits,’ zei de vrouw met het lichte haar. ‘Het zijn s’redits, maar baas Luca vond een naam die makkelijker in de mond lag beter.’ Haar lispelende tongval was onmiskenbaar. ‘Zijn er veel s’redits in Seanchan?’

Het bewegen van de stok stopte even en werd toen weer hervat. ‘Seanchan. Waar is dat? De s’redits komen uit Shara, net als ik. Ik heb nog nooit...’

‘Misschien heb je ooit Shara bezocht, Cerandin, maar ik betwijfel het. Jij bent een Seanchaanse. Tenzij ik het mis heb, was jij bij de in val op de Kop van Toman en werd je in Falme achtergelaten.’

‘Daarover bestaat geen enkele twijfel,’ merkte Elayne op, die naast haar kwam staan. ‘We hebben de Seanchaanse spraak eerder gehoord, Cerandin. We zullen je geen kwaad doen.’ Dat was meer dan Nynaeve wilde beloven; ze had geen prettige her inneringen aan de Seanchanen. Maar toch...

Je bent door een Seanchaanse geholpen toen je in nood verkeerde. Ze zijn niet allemaal slecht. De meesten niet.

Cerandin slaakte een diepe zucht en zakte wat in elkaar. Het was of een jarenlange spanning, waarvan ze zich niet meer bewust was, uit haar wegebde. ‘Maar heel weinig mensen die ik heb ontmoet, weten iets van de waarheid over de Terugkeer of van Falme. Ik heb wel honderd verhalen gehoord, het een nog fabelachtiger dan het andere, maar nooit het ware. Wat maar goed was voor mij. Ik ben in derdaad in Falme achtergelaten, evenals veel s’redits. Alleen deze drie kon ik bijeenkrijgen. Ik weet niet wat er met de andere is gebeurd. De bul heet Mer, de koe Sanit en het jong Nerin. Het is niet van Sanit.’

‘Was dat het werk dat je deed?’ vroeg Elayne. ‘S’redits oefenen?’

‘Of was je een sul’dam?’ voegde Nynaeve eraan toe voor ze kon antwoorden. Cerandin schudde het hoofd, ik ben beproefd, net als de andere meisjes, maar ik kon niets met de a’dam. Ik was blij dat ik werd uitgekozen om met s’redits te werken. Het zijn prachtige dieren. Jullie weten veel, als jullie sul’dam en damane kennen. Ik ben nog niemand tegengekomen die ervan weet.’ Ze toonde geen angst. Wellicht was die opgebruikt, sinds ze tot de ontdekking was gekomen dat ze in een vreemd land was achtergelaten. Aan de andere kant, misschien loog ze.

De Seanchanen waren voor geleidsters even kwaadaardig als de Amadicianen, misschien wel erger. Geleidsters werden niet verbannen of gedood, maar beteugeld en misbruikt. Met een voorwerp dat een a’ dam werd genoemd – Elayne vermoedde dat het een ter’angreaal was – kon een vrouw die de Ene Kracht kon geleiden, overheerst worden door een andere vrouw, de sul’dam. Die kon de damane dwingen haar aanleg te gebruiken voor alles wat de sul’dam wenste, zelfs als wapen. Een damane was niets meer dan een dier, werd hoogstens wat beter verzorgd. En ze maakten van iedere geleidster die ze vonden en van eenieder die de gave aangeboren was, een damane. De Seanchanen hadden de Kop van Toman veel grondiger afgezocht dan de Toren ooit had kunnen dromen. Als Nynaeve alleen al dacht aan sul’ dam en hun a’dam, werd ze doodziek.

‘We weten iets,’ zei ze tegen Cerandin, ‘maar we willen meer weten.’ De Seanchanen waren verdwenen, verjaagd door Rhand, maar dat wilde niet zeggen dat ze op een dag niet konden terugkomen. Het was een ver gevaar naast alle andere gevaren die ze onder ogen moesten zien, maar een doorn in je voet hield niet in dat een schram van een stekel op je arm uiteindelijk niet ging zweren. ‘Je kunt het beste onze vragen naar waarheid beantwoorden.’ Op hun reis naar het noorden zouden ze daarvoor tijd hebben.

‘Ik beloof je dat je niets zal overkomen,’ voegde Elayne eraan toe. ‘Ik zal je beschermen als dat nodig mocht zijn.’ De ogen van de vrouw bewogen van de een naar de ander en tot Nynaeves verbijstering wierp ze zich vlak voor Elayne opeens plat op de grond. ‘U bent een hoogvrouwe van dit land, zoals u tegen Luca hebt gezegd. Ik besefte het niet. Vergeef me, hoogvrouwe, ik onderwerp me aan u.’ En ze kuste de grond voor Elaynes voeten. Het leek of Elaynes ogen uit de kassen rolden.

Ook Nynaeve keek verbijsterd toe. Sta op,’ siste ze, wild rondkijkend om te zien of iemand het opmerkte. Luca had het gezien – ver vloekt – en Latelle ook, die nog steeds grimmig keek. Er was niets aan te doen. ‘Sta op!’ De vrouw bewoog niet. ‘Ga staan, Cerandin,’ zei Elayne. ‘In dit land vraagt niemand aan mensen zich zo te gedragen. Zelfs een vorst niet.’ Terwijl Cerandin overeind krabbelde, voegde ze eraan toe: ik zal je bijbrengen hoe je je dient te gedragen in ruil voor antwoorden op mijn vragen.’ De vrouw boog, met de handen op haar knieën en gebogen hoofd. ‘Ja, hoogvrouwe. Het zal zijn zoals u zegt. Ik ben de uwe.’ Nynaeve zuchtte diep. De reis naar Geldan kon nog leuk worden.

Загрузка...