50 Lesgeven en les nemen

Ongeveer vier uur later liep het zweet van Nynaeves gezicht en dat had weinig te maken met de onnatuurlijke hitte. Ze vroeg zich af of het niet beter zou zijn geweest als Neres hen om de tuin had geleid of geweigerd had om hen na Boannda nog verder te vervoeren. Het zonlicht van de namiddag viel schuin en fel door vensters, die bijna allemaal kapot waren. Terwijl ze haar rok bijeenpakte, zowel uit ergernis als vanwege het ongemak, probeerde ze niet naar de zes Aes Sedai te kijken die rond een stevige tafel bij de muur stonden. Ze spraken achter een scherm van saidar, zodat ze alleen hun monden zag bewegen. Elayne zat met opgeheven kin, haar handen gevouwen in haar schoot, maar haar strakke ogen en zure mond bedierven haar koninklijke uiterlijk. Nynaeve wist niet eens zeker of ze wel wilde weten wat de Aes Sedai achter het scherm zeiden. De ene verbijste rende schok na de andere had alle hoge verwachtingen doen schemeren. Nog één keer en ze zou gaan krijsen, en ze wist niet of dat door haar woede zou komen of doordat ze geheel buiten zinnen was. Afgezien van hun kleren lag bijna alles wat ze bij zich hadden op de tafel uitgestald: Birgittes zilveren pijl lag voor de gezette Morvrin, de drie ter’angrealen voor Sheriam, het vergulde kistje voor de donkerogige Mijrelle. Geen van de vrouwen keek blij. Carlinya’s gezicht had uit sneeuw gevormd kunnen zijn; zelfs de moederlijke Anaiya toon de een streng masker en Beonins blik van eeuwige grootogige geschoktheid had een merkbaar geplaagd trekje. Geërgerd en nog iets meer. Een enkele keer maakte Beonin een beweging, alsof ze de witte doek over het cuendillarzegel wilde aanraken, maar iedere keer verstarde haar hand en zakte die omlaag.

Nynaeves ogen schoten met een ruk weg van het zegel. Ze wist nauw keurig op welk moment het fout was gegaan. De zwaardhanden die hen in het woud hadden omsingeld, waren beleefd, zij het koeltjes geweest, nadat ze Uno en de Shienaranen hun zwaarden had laten wegsteken. En Mins warme begroeting was een en al omhelzing en gezoen geweest. Maar de Aes Sedai en de andere mensen in de straten, druk doende met hun eigen werkzaamheden, hadden zich verder gehaast en amper een blik overgehad voor de groep die naar binnen werd geleid. Salidar was behoorlijk vol en op bijna elke open plek waren gewapende mannen aan het oefenen. Afgezien van de zwaardhanden en Min was de Bruine zuster eigenlijk de eerste geweest die aandacht aan hen had besteed, toen ze naar een vertrek waren gebracht dat vroeger de gelagkamer van de herberg moest zijn geweest. Elayne en zij hadden hun afgesproken verhaal aan Phaedrien Sedai verteld, of dat althans geprobeerd. Ze hadden nauwelijks een begin kunnen maken of ze moesten daar blijven staan, onder de striktste orders geen pink te verroeren en geen woord te spreken, zelfs niet met elkaar. Ze moesten een lange tijd wachten, waarin ze elkaar verward hadden aangekeken. Ondertussen haastten Aanvaarden, in het wit geklede Novices, zwaardhanden, dienaren en krijgslieden zich tussen de tafels door, waar Aes Sedai stukken en pa pieren bekeken en kortaf bevelen gaven. Daarna waren ze zo snel naar Sheriam en de anderen gevoerd dat volgens Nynaeve hun voeten tweemaal de grond hadden aangeraakt. Toen was het ondervragen begonnen, dat meer paste bij opgepakte gevangenen dan bij te ruggekeerde helden. Nynaeve depte het zweet van haar gezicht, maar ze had het doekje nog niet in de mouw teruggestopt of haar handen knepen al weer krampachtig in haar rok.

Elayne en zij waren niet de enigen die op het kleurrijke zijden tapijt stonden. Siuan, in eenvoudige kledij van mooie blauwe wol, koel kijkend en volkomen beheerst, zou mogelijk vrijwillig daar hebben gestaan, als Nynaeve niet beter had geweten. Ze leek verloren in zorgeloze gedachten. Leane keek tenminste nog naar de Aes Sedai, hoewel ze evenveel zelfvertrouwen uitstraalde. Eigenlijk meer zelf vertrouwen dan Nynaeve zich van haar herinnerde. De vrouw met de koperkleurige huid leek sierlijker, op de een of andere manier soepeler. Mogelijk kwam dat door haar schandalige gewaad. De licht groene zijde was bij de hals even hoog gesloten als die van Siuan, maar volgde strak iedere lijn en welving van haar lichaam en de stof was op een haartje na doorzichtig. Het waren echter vooral hun gezichten die Nynaeve verstomd deden staan. Ze had nooit gedacht een van beiden nog in leven te zien en zeker niet dat ze er dan zo jong zouden uitzien, niet meer dan een paar jaar ouder dan zijzelf, zo niet minder. Ze hadden elkaar niet eenmaal aangekeken. Eerlijk gezegd, ze had een duidelijke kilte tussen de twee bespeurd. Er was nog een verschil met vroeger, een verschil dat Nynaeve nu pas herkende. Iedereen, onder wie Min, had het voorzichtig genoemd, maar niemand had echt geheimgehouden dat ze waren gesust. Nynaeve kon het gebrek in hen voelen. Het kon zijn doordat ze in een ruimte waren waar alle andere vrouwen konden geleiden of door haar kennis dat ze gesust waren, maar voor het eerst was ze zich echt bewust van de vaardigheid in Elayne en de anderen. En het ontbreken ervan in Siuan en Leane. Er was hen iets afgenomen, iets bij hen weggesneden. Het was net een wond, misschien de ergste die een geleidster kon overkomen.

Haar nieuwsgierigheid werd groter. Wat voor soort wond zou het zijn? Wat was er weggesneden? Ze kon net zo goed gebruik maken van het feit dat ze moesten wachten en van de ergernis die zich met haar zenuwen vervlocht. Ze reikte naar saidar... ‘Gaf iemand je toestemming om hier te geleiden, Aanvaarde?’ vroeg Sheriam, en Nynaeve schrok en liet haastig de Ware Bron los. De groenogige Aes Sedai leidde de anderen terug naar het allegaartje van zes stoelen, die in een halve cirkel rond de vier staande vrouwen waren opgesteld. Sommigen namen dingen van de tafel mee. Ze gingen zitten en staarden naar Nynaeve. Alle eerdere gevoelens waren met Aes Sedai-kalmte bedekt. Geen van die leeftijdloze gezichten liet met een druppeltje blijken last van de hitte te hebben. Eindelijk zei Anaiya zacht en berispend: ‘Je bent erg lang van ons weg geweest, kind. Wat je in de tussenliggende tijd ook geleerd mag hebben, je bent blijkbaar veel vergeten.’

Blozend maakte Nynaeve een knix. ‘Vergeef me, Aes Sedai, ik had niet de bedoeling verkeerd te doen.’ Ze hoopte dat ze zouden aan nemen dat haar wangen zo rood waren van schaamte. Ze was langetijd weg geweest. Nog maar een dag geleden had zij de bevelen gegeven en waren mensen opgesprongen als zij iets zei. Nu werd van haar verwacht op te springen. Het smaakte bitter. ‘Je hebt een belangwekkend... verhaal verteld.’ Carlinya geloofde er blijkbaar weinig van. De Witte zuster draaide Birgittes pijl om en om in haar slanke, lange handen. ‘En je hebt enige vreemde zaken in je bezit gekregen.’

‘De panarch Amathera heeft ons veel geschenken gegeven, Aes Sedai,’ zei Elayne. ‘Ze scheen te denken dat wij haar troon hebben gered.’ Hoewel ze de woorden prachtig gelijkmoedig uitte, gleden de zinnen over heel dun ijs. Nynaeve was niet de enige die stikte van ergernis over hun weggenomen vrijheid. Het gladde gezicht van Carlinya verstrakte.

‘Jullie zijn met verontrustend nieuws gekomen,’ zei Sheriam. ‘En enkele verontrustende... zaken.’ Haar ietwat scheef staande ogen gleden naar de tafel, naar de zilverachtige a’dam, en richtten zich toen weer strak op Nynaeve en Elayne. Nadat ze hadden gehoord wat het was en waar het voor diende, bezagen de meeste Aes Sedai de a’dam of het een levende roodadder was. De meesten. ‘Als dat ding doet wat deze kinderen beweren,’ merkte Morvrin af wezig op, ‘dienen we het te bestuderen. En als Elayne werkelijk gelooft dat ze een ter’angreaal kan maken...’ De Bruine zuster schud de het hoofd. Haar echte aandacht richtte ze op de veelkantige stenen ring, een en al vlekken en strepen in rood, blauw en bruin, die ze in haar ene hand hield. De andere twee ter’angrealen lagen in haar brede schoot. ‘Jullie zeiden dat deze van Verin Sedai kwam? Hoe komt het dat dit ons nooit eerder bekend is gemaakt?’ Die vraag was niet tot Nynaeve en Elayne gericht, maar tot Siuan. Siuan fronste, maar ditmaal niet op die geduchte manier die Nynaeve zich uit de Toren herinnerde. Er zat iets van schroom in, alsof ze wist dat ze tegen haar meerderen sprak, wat ook in haar stem was te horen. Dit was ook nieuw en anders; Nynaeve kon het niet geloven. ‘Verin heeft het me nooit verteld. Ik zou haar graag wat vragen willen stellen.’

‘En ik heb hiérover enige vragen.’ Mijrelles lichtbruine gezicht betrok toen ze een bekende brief openvouwde – waarom hadden ze die ook bewaard? – en hardop voorlas: ‘Wat drager dezes doet, is gedaan in mijn opdracht en onder mijn gezag. Gehoorzaam en zwijg, aldus mijn bevel.’ Ze verfrommelde het papier en het zegel in haar vuist. ‘Amper iets dat een Aanvaarde wordt verstrekt.’

‘In die tijd wist ik niet wie ik kon vertrouwen,’ antwoordde Siuan gladjes. De zes Aes Sedai staarden haar aan. ‘Ik was daartoe toentertijd bevoegd.’ De zes Aes Sedai verblikten of verbloosden niet. In haar stem klonk iets sterker een vermoeid gepleit door. ‘Jullie kunnen me niet ter verantwoording roepen voor iets wat ik moest doen toen ik er alle recht toe had. Als de boot zinkt, stop je het gat met alles wat je kunt pakken.’

‘En waarom heb je het ons niet verteld?’ vroeg Sheriam kalm met een stalen ondertoon. Als Meesteresse der Novices had ze nooit met stemverheffing gesproken, al zou een Novice dat veel liever hebben gehoord. ‘Drie Aanvaarden, Aanvaarden!, worden uit de Toren gestuurd om jacht te maken op dertien volleerde Zwarte zusters. Ge bruik je kleuters om het gat in je boot te dichten, Siuan?’

‘Wij zijn geen kinderen meer,’ merkte Nynaeve verhit op. ‘Van die dertien zusters zijn er verschillende dood, en we hebben tweemaal hun plannen gedwarsboomd. In Tyr hebben we...’ Carlinya snoerde haar als met een ijzig mes de mond. ‘Je hebt ons alles over Tyr verteld, kind. En over Tanchico. En over hoe je Moghedien versloeg.’ Haar mond verwrong zich grimmig. Eerder had ze al gezegd dat Nynaeve een zottin was om niet spannen ver uit de buurt van een Verzaker te blijven en dat ze geluk had het er levend te hebben afgebracht. Dat Carlinya niet wist hoezeer ze gelijk had ze hadden niet alles verteld – veroorzaakte nog meer kramp in Nynaeves maag. ‘Jullie zijn kinderen en mogen je gelukkig prijzen dat we je niet tuchtigen. En hou nu je mond tot we je toestemming geven iets te zeggen.’ Nynaeve werd vuurrood, hoopte dat ze het als schaamte zouden opvatten en hield haar mond. Al die tijd was Sheriam Siuan aan blijven kijken. ‘Nou? Waarom heb je nooit verteld dat je drie kinderen voor de leeuwen hebt geworpen?’

Siuan haalde diep adem, maar vouwde haar handen en boog boet vaardig haar hoofd. ‘Het leek me geen zin te hebben, Aes Sedai, om dat er zoveel andere belangrijke zaken gaande waren. Ik heb niets achtergehouden als er ook maar de minste aanleiding was het te ver tellen. Ik heb u tot het kleinste feitje alles over de Zwarte Ajah verteld. Ik heb geruime tijd niet geweten waar deze twee zich bevonden en waar ze mee bezig waren. Het voornaamste is echter dat ze nu hier zijn én de drie ter’angrealen bij zich hebben. U zult beseffen wat het betekent toegang te hebben tot Elaida’s werkkamer, tot haar papieren, al is het in stukjes en beetjes. U zou zonder dit gegeven nooit hebben vernomen dat zij weet waar u zich bevindt, tot het te laat zou zijn geweest.’

‘Dat beseffen wij,’ zei Anaiya en ze wierp een blik op Morvrin, die nog steeds fronsend naar de ring stond te kijken. ‘Het komt enkel dat het middel daartoe ons lichtelijk overvalt.’

‘Tel’aran’rhiod,’ zuchtte Morvrin. ‘Het is in de Toren niet meer dan een onderwerp van studie, bijna een legende. En dan nu: droom loopsters bij de Aiel. Wie had ooit gedacht dat de Wijzen van de Aiel kunnen geleiden, of nog sterker, dit alles kunnen doen?’ Nynaeve had dat graag geheim willen houden – zoals wie Birgitte in werkelijkheid was en nog enkele andere zaken die ze hadden kunnen verzwijgen – maar er ontglipte je altijd wat als je werd onder vraagd door vrouwen die, zo nodig, met hun blik gaten in steen konden boren. Nou ja, ze moest zich maar gelukkig prijzen dat ze nog iets voor zichzelf hadden weten te behouden. Toen Tel’aran’rhiod eenmaal was genoemd en het feit dat zij de Wereld der Dromen hadden betreden, had een muis een kat de boom in kunnen jagen, voor dat deze vrouwen ophielden met vragen.

Leane deed een klein stapje naar voren, Siuan niet aankijkend. ‘Het belangrijkste is dat u door deze ter’angrealen met Egwene kunt praten, en via haar met Moiraine. Met die twee samen kunt u niet alleen een oogje op Rhand Altor houden, maar zult u ook in staat zijn hem zelfs in Cairhien te beïnvloeden.’

‘Waar hij na de Woestenij heen trok,’ zei Siuan. ‘De Woestenij, waar hij zich, zoals ik u voorspelde, ophield.’ Haar ogen en woorden mochten voor de Aes Sedai zijn bedoeld, haar bittere toon was duidelijk bestemd voor Leane, die wat bromde.

‘Dat heeft veel opgeleverd. Twee Aes Sedai naar de Woestenij gestuurd om op eenden te jagen.’

Er heerste tussen die twee inderdaad een tastbare kilte. ‘Dat is genoeg, kinderen,’ zei Anaiya op een manier of ze echt kin deren waren en zij de moeder die hun kleine ruzietjes gewend was. Ze keek de andere Aes Sedai veelbetekenend aan. ‘Het zou heel goed zijn als we met Egwene kunnen praten.’

‘Als deze tenminste werken zoals beweerd wordt,’ merkte Morvrin op, die de stenen ring op haar handpalm liet dansen en de andere twee ter’angrealen in haar schoot betastte. De vrouw zou nooit geloven dat de hemel blauw was als ze geen bewijs daarvan kreeg. Sheriam knikte. ‘Ja. Dat zal jullie eerste taak zijn, Nynaeve, Elayne. Jullie krijgen de kans Aes Sedai iets te leren. Door ons te laten zien hoe ze te gebruiken zijn.’

Nynaeve maakte een knix en toonde haar tanden. Ze mochten dat naar believen als een glimlach opvatten. Hun iets leren? Jazeker, en daarna nooit meer in de buurt van de ring of die andere twee komen. Elayne zakte eveneens kort door de knie, zo mogelijk nog stijver, en met een koud masker voor haar gezicht. Haar ogen draaiden bijna gretig naar de a’dam.

‘De pandbrieven zullen nuttig zijn,’ merkte Carlinya op. Ondanks al haar witte nuchterheid en heldere denktrant was haar geprikkeldheid in de afgebeten woorden hoorbaar. ‘Garet Brin wil altijd meer goud dan we hebben, maar hiermee kunnen we hem bijna tevreden stellen.’

‘Ja,’ gaf Sheriam toe. ‘We dienen bovendien de meeste munten te nemen. We hebben met de dag, zowel hier als elders, meer monden te voeden en meer schouders te kleden.’

Elayne gaf een genadig knikje, net alsof ze het geld niet zouden heb ben gepakt, wat ze verder ook had gezegd, maar Nynaeve wachtte slechts af. Goud en pandbrieven, zelfs de ter’angrealen, maakten maar een deel van het geheel uit.

‘Voor het overige,’ vervolgde Sheriam, ‘zijn we tot de overtuiging gekomen dat jullie in opdracht de Toren hebben verlaten, hoe onjuist dat ook was, en dat jullie daarvoor niet verantwoordelijk kunnen worden geacht. Nu jullie weer veilig bij ons zijn, kunnen jullie je studie hervatten.’

Nynaeve liet haar adem langzaam ontsnappen. Meer had ze niet ver wacht nadat de ondervraging was begonnen. Niet dat ze er blij mee was, maar voor deze keer zou niemand haar van nukken kunnen beschuldigen. Niet wanneer het naar alle waarschijnlijkheid toch niet zou helpen.

Elayne echter barstte los: ‘Maar...’ Dat was het enige, want Sheriam kapte haar scherp af.

‘Jullie hervatten je studie. Jullie zijn beiden erg sterk, maar nog geen volleerde Aes Sedai.’ Haar groene ogen keken hen scherp aan tot ze begrip zag, waarna ze milder verder sprak. ‘Jullie zijn naar ons te ruggekeerd en al is Salidar niet de Witte Toren, jullie mogen het als zodanig opvatten. Uit wat jullie ons hier hebben verteld, maak ik op dat er nog aanzienlijk meer is.’ Nynaeve snakte naar adem, maar Sheriams ogen gleden naar de a’dam. ‘Het is jammer dat jullie die Seanchaanse vrouw niet hebben meegenomen. Dat hadden jullie zeker moeten doen.’ Om de een of andere reden werd Elayne vuurrood en tegelijk heel boos. Wat Nynaeve betrof, zij was blij dat Sheriam de Seanchaanse bedoelde. ‘Maar Aanvaarden kunnen niet ter ver antwoording worden geroepen omdat ze niet denken als Aes Sedai,’ vervolgde Sheriam. ‘Siuan en Leane zullen nog vele vragen hebben. Jullie werken met hen samen en geven antwoord naar jullie beste ver mogen. Ik vertrouw erop dat ik jullie er niet aan hoef te herinneren geen voordeel te halen uit hun huidige toestand. Enkele Aanvaarden en zelfs enige Novices meenden dat zij de schuld hadden van bepaalde gebeurtenissen en dat ze hen zelfs eigenhandig mochten straffen.’ De milde toon werd staalhard. ‘Die jonge vrouwen voelen zich nu zelf uiterst schuldig. Moet ik meer zeggen?’ Zowel Nynaeve als Elayne haastte zich te antwoorden dat dat on nodig was, wat voor hen inhield dat ze het bijna stotterend ontkenden om zo snel mogelijk naar buiten te komen. Nynaeve wilde niemand de schuld geven, aangezien alle Aes Sedai volgens haar schuldig waren, maar ze had liever niet dat Sheriam boos op haar zou worden. Dit wreef de werkelijkheid nog harder onder haar neus: hun dagen in vrijheid waren zeker voorbij.

‘Goed. Jullie mogen nu de juwelen pakken die de panarch jullie heeft gegeven, plus de pijl, en vertrekken. Als we meer tijd hebben, mogen jullie me vertellen waarom ze jullie dit heeft geschonken. Een Aanvaarde zal jullie een plek wijzen waar je kunt slapen. Het zal moeilijk worden juiste kleding te vinden, maar ook dat zal lukken. Ik reken erop dat jullie je... avonturen... achter je zullen laten en weer vlot jullie juiste plaats zullen innemen.’ Er lag een duidelijke maar onuitgesproken belofte in dat ze, als ze dat niet deden, op de juiste plaats gezét zouden worden tot ze zich aanpasten. Sheriam knikte te vreden toen ze zag dat de vrouwen haar begrepen. Beonin had geen woord gezegd sinds het saidarschild was verdwenen, maar toen de Aanvaarden aanstalten maakten zich terug te trekken, stond de Grijze zuster op en schreed naar de tafel waar hun spullen lagen uitgestald. ‘En wat doen we hiermee?’ wilde ze in haar zware Taraboonse tongval weten, terwijl ze de witte doek wegtrok die over het zegel van de kerker van de Duistere lag. Voor de ver andering stonden haar grote blauwgrijze ogen eerder kwaad dan geschokt. ‘Hebben we hier niet meer vragen over? Gaan jullie dit negeren?’ Naast de wasleren beurs lag de zwart-witte schijf in tientallen brokstukken, die zo goed mogelijk tegen elkaar waren geschoven. ‘Hij was heel toen we hem in de beurs stopten.’ Nynaeve zweeg om haar mond weer vochtig te maken. Hoezeer haar ogen de witte doek over het zegel ook hadden ontweken, ze kon ze er nu niet meer van afwenden. Leane had honend geglimlacht toen het rode gewaad rond de beurs werd verwijderd en had gezegd... Nee, ze wilde er niet voor vluchten, zelfs in gedachten niet. ‘Waarom hadden we daar bijzon der op moeten passen? Het is cuendillar!’

‘We hebben er niet naar gekeken,’ vulde Elayne ademloos aan, ‘en hem zo weinig mogelijk aangeraakt. Hij voelde smerig aan, boos aardig.’ Dat was niet meer het geval. Carlinya had hun een stuk er van in de handen gedrukt en had willen weten over welke smerige gevoelens ze het hadden.

Ze hadden hetzelfde al eerder gezegd, meerdere keren, en niemand luisterde nu naar hen.

Sheriam stond op en ging naast de lichtbruine Grijze zuster staan. ‘We zien niets over het hoofd, Beonin. Het heeft geen zin deze meisjes nu meer vragen te stellen. Ze hebben ons alles verteld wat ze we ten.’

‘Het is altijd goed meer vragen te stellen,’ zei Morvrin, die niet langer met de ter’angrealen speelde en even streng als de anderen naar het zegel keek. Het kon cuendillar zijn – zij en Beonin hadden het zegel bekeken en het beaamd – maar ze had met haar handen een scherf in tweeën gebroken.

‘Hoeveel zegels houden nog stand?’ vroeg Mijrelle zachtjes alsof ze in zichzelf sprak. ‘Hoelang zal het duren voor de Duistere losbreekt en de Laatste Slag komt?’ Elke Aes Sedai deed iets wat paste bij haar vaardigheden en voorkeuren, niettemin had iedere Ajah een eigen bestaansreden. De Groene zusters, die zich de Strijdende Ajah noem den, hielden zich gereed de Gruwheren in de Laatste Slag te bestrijden. Er klonk bijna iets gretigs in Mijrelles stem door. ‘Drie,’ zei Anaiya onvast. ‘Drie houden het nog, voor zover wij we ten. Het Licht geve dat het zo is. Het Licht geve dat drie genoeg zijn.’

‘Het Licht geve dat die drie sterker zijn dan deze,’ mompelde Morvrin. ‘Cuendillar kan niet zo gemakkelijk breken en toch cuendillar zijn. Dat kan niet.’

‘Wij zullen dit op een beter moment bespreken,’ zei Sheriam. ‘Eerst enkele kwesties van vandaag, waar we iets aan kunnen doen.’ Ze nam de doek van Beonin over en dekte het zegel weer toe. ‘Siuan, Leane, we hebben een beslissing genomen...’ Ze brak haar woorden af toen ze zich omdraaide en Nynaeve en Elayne zag staan, is jullie niet gezegd te vertrekken?’ Hoe kalm ze uiterlijk ook was, haar on rust was merkbaar doordat ze was vergeten dat ze er nog stonden. Nynaeve was maar al te zeer bereid nogmaals haar knie te buigen, stootte haastig een ‘Met uw toestemming, Aes Sedai’ uit en schoot op de deur af. De Aes Sedai bewoog geen spiertje maar keek haar met Siuan en Leane na tot ze verdween. Nynaeve voelde hun ogen in haar rug. Elayne wachtte geen tel langer, al keek ze nog eenmaal naar de a’dam.

Nadat Nynaeve de deur had gesloten, leunde ze met haar rug tegen het ongeverfde hout, het vergulde kistje tegen haar borst klemmend. Ze kon voor het eerst vrijuit ademhalen, zo leek het haar althans, sinds ze de oude herberg waren binnengekomen. Ze wilde niet over het gebroken zegel nadenken. Weer een gebroken zegel. Ze wilde het niet. Die vrouwen konden met hun ogen schapen scheren. Ze keek bijna verlangend uit naar hun eerste ontmoeting met de Wijzen, als ze tenminste niet in het midden van hun strijdperk zou staan. De eerste keer dat ze in de Toren was aangekomen, was het al uiterst moei lijk geweest om te leren dat ze moest doen wat anderen zeiden en haar hoofd moest buigen. Na de lange maanden waarin zij de bevelen had gegeven – nou ja, nadat ze die, meestal, met Elayne had besproken – wist ze niet hoe ze weer opnieuw zou moeten leren om wol te spinnen en grindpaden aan te harken.

De gelagkamer, met het slecht herstelde gepleisterde plafond en de koude haarden die bijna in elkaar stortten, was dezelfde bijenkorf als bij hun aankomst. Niemand keek haar langer dan een tel aan, en zij hen nog korter. Een klein groepje wachtte haar en Elayne op. Thom en Juilin zaten op een ruwhouten bank tegen een afbladde rende, gekalkte muur bij Uno, die voor hen neerhurkte; het lange gevest van zijn zwaard stak boven zijn schouder uit. Areina en Nico la, die beiden vol verwondering rondkeken en probeerden het niet te laten merken, bezetten een ander bank met Marigan, die Birgittes poging bezag om Jaril en Seve aan het lachen te maken door on handig met drie gekleurde houten ballen van Thom te jongleren. Min zat op haar knieën achter de jongens, kietelde hen en fluisterde wat in hun oren, maar het tweetal hield elkaar stevig vast en staarde slechts met hun veel te grote kinderogen.

In het hele vertrek waren maar twee andere mensen die niet druk bezig waren. Twee van de drie zwaardhanden van Mijrelle stonden tegen de muur geleund met elkaar te praten. De achterdeur naar de keukengang was een paar pas verder. Croi Makin, een blonde, steen harde jongeman uit Andor, had een mooi profiel en Avar Hachami toonde zijn haviksneus en vierkante kin met een dikke, grijze snor als omlaag gebogen horens. Niemand zou Hachami knap noemen voordat zijn duistere blik de persoon deed slikken. Ze keken natuurlijk niet naar Thom of Juilin of iemand van de anderen. Het was toeval dat ze zomaar niets hadden te doen en dat ze zomaar net die plek daarvoor hadden uitgekozen. Toeval.

Birgitte liet een van de ballen vallen toen ze Nynaeve en Elayne zag. ‘Wat heb je hun verteld?’ vroeg ze stil, amper naar de zilveren pijl in Elaynes hand kijkend. De pijlkoker hing aan haar riem, de boog stond tegen de muur.

Nynaeve ging dichter bij haar staan en vermeed zorgvuldig te kijken naar Makin en Hachami. Even behoedzaam praatte ze zachter en niet te nadrukkelijk. ‘We hebben hun alles verteld wat ze vroegen.’ Elayne tikte Birgittes arm aan. ‘Ze weten dat je een goede vriendin bent die ons heeft geholpen. Je bent welkom om hier te blijven, net als Areina, Nicola en Marigan.’

Toen pas zakte iets van Birgittes spanning weg en besefte Nynaeve wat ze doorstond. De blauwogige vrouw pakte de gevallen gele bal op en gooide ze alle drie handig terug naar Thom, die ze met één hand uit de lucht plukte en ze in één beweging liet verdwijnen. Haar gezicht toonde een ontzettend klein, opgelucht lachje, ik kan je niet zeggen hoe blij ik ben om jullie beiden te zien,’ zei Min al minstens voor de vierde of vijfde keer. Haar haar was langer dan vroeger, al vormde het nog steeds een donker kapje. Ze leek op de een of andere manier anders, maar Nynaeve kon het niet precies benoemen. Het was verrassend dat ze bloemen op haar jas had laten borduren, terwijl ze vroeger heel eenvoudige kleren had gedragen. ‘Een vriendelijk gezicht is hier zeldzaam.’ Haar ogen flitsten kort naar de zwaardhanden. ‘We moeten ergens rustig gaan zitten en eens bijpraten. Ik kan haast niet wachten om te horen wat er is gebeurd nadat jullie uit Tar Valon zijn vertrokken.’ Maar ook om te vertellen wat haar was overkomen, of Nynaeve had het heel erg mis. ‘Ik zou ook graag met jou willen praten,’ zei Elayne ernstig. Min keek haar aan, zuchtte en knikte, maar leek wat minder gretig dan zojuist.

Thom, Juilin en Uno kwamen achter Birgitte en Min aanlopen en hun gezichten toonden de uitdrukking die mannen hebben wanneer ze iets willen zeggen waarvan ze denken dat vrouwen het liever niet willen horen. Voor ze echter hun monden open konden doen, duw de een vrouw met krulletjes in de kleding van een Aanvaarde zich tussen Juilin en Uno door, keek hen woedend aan en stelde zich voor Nynaeve op.

Faolains kleed met aan de zoom de zeven kleurbanden van de zeven Ajahs was niet zo schoon als het zou moeten zijn en haar donkere gezicht stond nors. ‘Het verbaast me jou hier te zien, wilder. Ik dacht dat je naar je dorpje was gevlucht en onze mooie erfdochter naar haar moeder was gerend.’

‘Vind je het nog steeds leuk de melk zuur te maken, Faolain?’ vroeg Elayne.

Nynaeve bleef opgewekt kijken. Met moeite. Tweemaal was Faolain in de Toren opgedragen haar iets te leren. Om haar op haar plaats te zetten volgens haar. Wanneer lerares en leerlinge beiden Aanvaarden waren, had de lerares voor de duur van de les de rang van Aes Sedai, en Faolain had daar gretig gebruik van gemaakt. De vrouw was acht jaar Novice geweest en daarna vijf jaar Aanvaarde. Ze had het niet fijn gevonden dat Nynaeve nooit Novice was geweest en dat Elayne het wit nog geen jaar had gedragen. Twee lessen van Faolain hadden Nynaeve tweemaal in Sheriams kamer doen belanden, met een armlange klachtenlijst die onder meer koppigheid en boze buien vermeldde. Opzettelijk luchtig zei ze: ik heb gehoord dat Siuan en Leane door iemand slecht zijn behandeld. Ik dacht dat Sheriam van plan was een voorbeeld te stellen om er voorgoed een eind aan te maken.’ Ze bleef de ander recht aankijken en Faolains ogen werden groot van schrik.

‘Ik heb niets gedaan nadat Sheriam...’ Faolains mond klapte dicht en ze werd bloedrood. Min hield haar hand voor haar mond. Faolain keek wild rond en nam de andere vrouwen op, vanaf Birgitte tot Ma rigan. Ze gebaarde bruusk naar Nicola en Areina. ‘Voor nu, jullie twee, denk ik. Kom mee. Nu. Geen getreuzel.’ Ze stonden langzaam op. Areina keek behoedzaam, Nicola frommelde aan haar kleding. Elayne ging tussen hen en Faolain staan, haar kin hoog en haar ogen gebiedend en ijzig blauw. ‘Wat ben je met ze van plan?’

‘Ik voer een opdracht van Sheriam Sedai uit,’ antwoordde Faolain.

‘Ik vind dat ze te oud zijn om te worden beproefd, maar ik gehoorzaam. Een zuster vergezelt de inlijvingsgroepen van heer Garet Brin om vrouwen te beproeven die even oud zijn als Nynaeve.’ Haar on verwachte glimlach zou een adder niet misstaan. ‘Zal ik Sheriam Sedai inlichten dat jij het afkeurt, Elayne? Zal ik haar vertellen dat je het niet goed vindt dat je dienaressen worden beproefd?’ Bij die woorden zakte Elaynes kin, maar ze kon natuurlijk niet ineens inbinden. Faolain moest afgeleid worden.

Nynaeve tikte de Aanvaarde op de schouder. ‘Hebben ze er veel gevonden?’

Onwillekeurig keek de vrouw om en zodoende kon Elayne Nicola en Areina geruststellen en uitleggen dat hun niets zou gebeuren en dat ze nergens toe gedwongen zouden worden. Nynaeve zou het anders hebben gesteld. Wanneer de Aes Sedai iemand vonden bij wie de vonk tot geleiden was aangeboren, zoals bij Egwene en Elayne, iemand die uiteindelijk zou geleiden of ze het nu wilde of niet, ver telden ze heel openlijk dat ze haar naar de opleiding stuurden voor alles wat ze maar zou willen. Ze leken inschikkelijker voor hen die geoefend konden worden, maar zonder de lessen nooit zouden kunnen geleiden, en voor de zogenaamde wilders. De vrouwen die het overleefd hadden – een op de vier – en het geleiden zelf ontwikkel den, wisten niet wat ze deden en hadden vaak in bepaalde opzichten een geestelijk blok, zoals Nynaeve. Men zei dat ze mochten kiezen om in de Toren te blijven of weg te gaan. Nynaeve had voor de Toren gekozen, maar vermoedde dat ze bij een afwijzing eventueel aan handen en voeten gebonden toch naar de Toren zou zijn gebracht. De Aes Sedai gaven ook vrouwen met de minste kansen evenveel keus als een lammetje op een feestdag.

‘Drie,’ zei Faolain even later. ‘Zoveel moeite en slechts drie. Waar van één wilder.’ Ze had een diepe afkeer van wilders. ‘Ik weet niet waarom ze zo graag nieuwe Novices willen vinden. De Novices die we hebben, kunnen niet tot Aanvaarden verheven worden tot we de Toren terugwinnen. Het is allemaal de schuld van Siuan Sanche, van haar en Leane.’ Een spiertje trok in haar wang, alsof ze besefte dat dit als een nare opmerking over de vroegere Amyrlin en haar Hoed ster kon worden opgevat, en ze pakte Nicola en Areina bij een arm beet. ‘Kom mee. Ik gehoorzaam en als jullie beproefd moeten worden, dan worden jullie beproefd, of het nou tijd verknoeien is of niet.’

‘Een nare vrouw,’ mompelde Min, uit haar ooghoeken naar Faolain kijkend toen ze de twee vrouwen uit de gelagkamer joeg. ‘Je zou toch denken dat ze een onplezierige toekomst zou moeten hebben, als er enige gerechtigheid bestond.’

Nynaeve wilde Min vragen wat ze had gezien in haar visioen van Faolain – ze wilde haar honderden vragen stellen – maar Thom en de andere twee mannen plantten zich stevig voor haar en Elayne neer. Juilin en Uno zodanig aan weerszijden van Thom dat het drietal alles in de gaten kon houden. Birgitte leidde de twee jongetjes naar hun moeder en zorgde ervoor dat ze hier niet bij betrokken werd. Aan haar meelevende blik te zien, wist Min ook wat de mannen wil den. Ze leek iets te willen zeggen, maar haalde uiteindelijk haar schouders op en voegde zich bij Birgitte.

Aan Thoms gezicht te zien wilde hij iets gaan vertellen over het weer of vragen wat ze gingen eten. Niets belangrijks. ‘Het stikt hier van de gevaarlijke gekken en dwazen. Ze denken dat ze Elaida kunnen afzetten. Daarom is Garet Brin ook hier. Om een leger op te richten.’ Juilins grijns spleet zijn gezicht bijna in tweeën. ‘Geen dwazen! Waan zinnigen, zowel vrouwen als mannen. Het kan me niet schelen of Elaida er was op de dag dat Logain werd geboren. Ze zijn gek als ze denken dat ze vanaf hier een Amyrlin van de zetel in de Witte Toren kunnen stoten. We kunnen best binnen een maand in Cairhien zijn.’

‘Ragan en enkele anderen hebben de paarden die we moeten lenen al uitgezocht.’ Ook Uno stond te grijnzen. Het leek in het geheel niet te passen bij dat woeste rode oog op zijn ooglapje. ‘De wachten staan zo opgesteld dat ze de mensen die aankomen kunnen zien, maar niet de mensen die vertrekken. We kunnen ze in het woud kwijtraken. Het is gauw donker en dan vinden ze ons nooit.’ Toen de vrouwen bij de rivier hun Grote Serpent-ringen weer hadden omgedaan, had dat een merkwaardig gevolg op zijn taal gehad. Hoewel hij dat weer goed scheen te maken als ze het volgens hem niet konden horen. Nynaeve keek Elayne aan, die licht haar hoofd schudde. Elayne zou alles slikken om Aes Sedai te worden. En zijzelf? Er was weinig kans dat ze deze Aes Sedai kon overhalen om Rhand te steunen, als ze al hadden besloten dat ze hem wilden overheersen. Er was géén kans; ze kon beter met twee voeten op de grond blijven staan. En toch... Hier deden ze aan Heling. In Cairhien zou ze daarover niets leren, maar hier... Nog geen tien stappen verder zat Therva Maresis, een slanke Gele met een lange neus, met haarpen ordelijk een lijst op een perkament af te vinken. Een kale zwaardhand met een zwarte baard overlegde bij de deur met Nisao Dachen en stak met kop en schouders boven haar uit, hoewel ze niet zo klein was. Voor een van de haarden sprak Dagdara Finsche, even breed als elke man hier en langer dan de meesten, een groep Novices toe en stuurde ze een voor een met een boodschap weg. Nisao en Dagdara waren ook van de Gele Ajah; men zei dat Dagdara met haar grijze haar – wat erop duidde dat ze behoorlijk oud was, zelfs voor een Aes Sedai – meer van Heling wist dan twee anderen bij elkaar. Niet dat het enig nut zou hebben als ze naar Rhand ging. Ja, ze kon toekijken hoe hij krankzinnig werd. Als ze meer over Heling leerde, kon ze misschien een manier vinden om de gekte tegen te gaan. De Aes Sedai lieten veel te veel zaken als hopeloos liggen dan haar lief was. Dit alles flitste door haar hoofd in de tijd die het kostte na Elayne de mannen weer aan te kijken. ‘Wij blijven hier, Uno. Als jij en de anderen naar Rhand willen, dan staat je dat vrij, wat mij betreft. Ik vrees dat ik geen geld meer heb om je te helpen.’ Het goud dat de Aes Sedai hadden ingenomen, was inderdaad nodig, maar onwille keurig kromp ze in elkaar als ze aan de paar penners in haar beurs dacht. Deze mannen hadden haar, en Elayne natuurlijk, gevolgd om allerlei verkeerde redenen, maar dat ontsloeg haar niet van haar ver antwoordelijkheid. Zij waren Rhand trouw en hadden geen reden zich in het gevecht om de Witte Toren te mengen. Met een blik op het vergulde kistje voegde ze er aarzelend aan toe: ‘Maar ik heb wel enkele dingen die jullie onderweg ergens kunnen verkopen.’

‘Jij moet ook gaan, Thom,’ zei Elayne. ‘En jij, Juilin. Het heeft geen zin dat jullie hier blijven. Wij hebben jullie nu niet nodig, maar Rhand wel.’ Ze probeerde haar doosje sieraden in Thoms handen te duwen, maar hij weigerde het aan te nemen.

De drie mannen keken naar elkaar op die ergerlijke mannenmanier, en Uno rolde zelfs met zijn ene oog. Nynaeve meende Juilin binnensmonds iets te horen mompelen als ‘heb het wel gezegd’ en ‘koppig’.

‘Misschien over enkele dagen,’ besloot Thom. ‘Een paar dagen,’ beaamde Juilin.

Uno knikte. ‘Ik kan best wat rust gebruiken, als ik tot halverwege Caemlin achterna word gezeten door zwaardhanden.’ Nynaeve keek hen nietszeggend aan en rukte met opzet aan haar vlecht. Elayne had nog nooit haar kin zo hoog gehouden en haar ogen stonden zo hooghartig dat ze er ijs mee kon hakken. Thom en de anderen zouden die tekens onderhand wel kennen; ze kon hun onzin niet toestaan. ‘Als jullie denken dat je nog steeds Rhand Altors bevelen dient op te volgen om ons te...’ begon Elayne ijskoud, terwijl Nynaeve tegelijk opgewonden zei: ‘Jullie hebben beloofd dat je zou doen wat ik zeg en ik ben van plan...’

‘Dat is het niet,’ onderbrak Thom de vrouwen, terwijl hij met een knokige vinger een sliert haar uit Elaynes gezicht streek. ‘Dat is het helemaal niet. Kan een oude, kreupele man niet ergens rusten?’

‘Om jullie de waarheid te zeggen,’ voegde Juilin eraan toe, ‘ik blijf enkel omdat Thom mij nog geld schuldig is van het dobbelen.’

‘Verwacht je van ons dat we twintig paarden van zwaardhanden kunnen stelen alsof het niets is?’ gromde Uno. Hij leek te zijn vergeten dat hij dat juist had aangeboden.

Elayne staarde hem aan, kon geen woorden vinden en zelfs Nynaeve had moeite daar iets op te zeggen. Wat waren ze diep gevallen. Geen van drieën verzette een voet. Het probleem was dat zijzelf inwendig verscheurd was. Ze had besloten dat ze hen weg zou sturen, niet omdat ze niet wilde dat ze bleven rondhangen en zouden zien hoe ze moest buigen en knikken en overal boenen. Helemaal niet. Maar nu Salidar geheel niet was zoals ze het zich had voorgesteld, moest ze toegeven, al ging dat met grote moeite, dat het... troostrijk was te weten dat zij en Elayne meer steun hadden dan Birgitte en Min. Niet dat ze het aanbod om te vluchten zou aangrijpen – als je het tenminste zo zou moeten noemen – onder geen voorwaarde. Hun aanwezigheid zou hun... kunnen troosten. Maar dat zou ze zeker niet laten merken. Dat zou ze ook niet hoeven te doen, aangezien ze zouden vertrekken, wat ze verder ook zeiden. Rhand kon hen waar schijnlijk goed gebruiken en hier zouden ze maar in de weg lopen. Behalve...

Achter haar ging de ongeverfde deur open en Siuan schreed samen met Leane naar buiten. Ze keken elkaar kil aan, voor Leane snoof en verrassend sierlijk weggleed, terwijl ze om Croi en Avar heen liep en in de gang naar de keuken verdween. Nynaeve fronste licht. Te midden van al die ijzigheid was er een ogenblik geweest, een korte knipperende oogopslag, dat ze bijna, vlak voor haar, had gemist. Siuan wendde zich tot haar en bleef toen abrupt staan. Haar gezicht werd uitdrukkingsloos. Iemand anders had zich bij hun groepje gevoegd.

Garet Brin, de gedeukte kuras vastgegespt over zijn eenvoudige bruin gele jas en de met staal beklede handschoenen in zijn zwaardriem gestoken, straalde gezag uit. Het voornamelijk grijze haar en bruine gezicht gaven hem het uiterlijk van een man die alles had gezien en alles had doorstaan.

Elayne glimlachte en knikte welwillend. Dat was wel heel wat anders dan haar stomverbaasde blik toen ze hem bij hun aankomst in Salidar aan het andere eind van de straat had opgemerkt, ik zal niet beweren dat het uitmuntend is u hier te zien, heer Garet. Ik heb gehoord dat er enige moeilijkheden bestaan tussen mijn moeder en u, maar ik weet zeker dat die hersteld kunnen worden. U weet dat mijn moeder al te haastig kan zijn. Ze zal wel bijdraaien en u vragen uw gerechtigde plaats in Caemlin weer in te nemen, daar kunt u van op aan.’

‘Aan alles komt een eind, Elayne.’ Hij negeerde haar verbijstering Nynaeve betwijfelde of iemand die Elaynes hoge stand kende ooit zo kortaf tegen haar was geweest – en wendde zich tot Uno. ‘Heb je na gedacht over wat ik heb gezegd? Shienar bezit de beste zware ruite rij ter wereld en ik heb kerels nodig op het oefenveld.’ Uno fronste en zijn ogen gleden naar Nynaeve en Elayne. Langzaam knikte hij. ‘Ik heb toch niets beters te doen. Ik zal de anderen vragen.’

Brin gaf hem een klap op de schouders. ‘Wat mij betreft, best. En jij, Thom Merrilin.’ Thom had zich half afgewend toen de man erbij kwam staan, terwijl hij langs zijn snor streek en naar de vloer tuurde alsof hij zijn gezicht wilde verbergen. Nu beantwoordde hij de vlakke blik van de man met een even vlakke blik. ‘Ik heb eens een man gekend met net zo’n naam als jij,’ zei Brin, ‘een behendig speler van een bepaald spel.’

‘Ik heb eens een man gekend die sterk op jou leek,’ antwoordde Thom. ‘Hij probeerde uit alle macht mij aan de ketting te leggen. Ik dacht dat hij mijn kop zou afhakken als hij me ooit in handen zou krijgen.’

‘Dat is al heel lang geleden, nietwaar? Mannen doen soms vreemde dingen voor vrouwen.’ Brin wierp een blik op Siuan en schudde het hoofd. ‘Wilt u met me meegaan voor een spelletje Steen, meester Merrilin? Ik wil graag met een man spelen die het spel goed kent, op de manier waarop het in hogere rangen wordt gespeeld.’ Thoms borstelige witte wenkbrauwen schoten bijna even ver omhoog als die van Uno eerder, maar hij bleef Brin strak aankijken, ik zou een spelletje of twee kunnen spelen,’ zei hij uiteindelijk. ‘Als ik de inzet ken. Zolang u begrijpt dat ik niet van plan ben de rest van mijn leven Steen met u te spelen. Ik vind het tegenwoordig onaangenaam om lang ergens te blijven. Mijn voeten kriebelen soms.’

‘Zolang ze maar niet midden in een belangrijk spel gaan kriebelen,’ maakte Brin hem droog duidelijk. ‘Komen jullie twee mee? En reken niet op veel slaap. In dit dorp moet alles gisteren worden gedaan, behalve wat vorige week af had moeten zijn.’

Hij bleef staan en keek Siuan kort aan. ‘Vandaag kwamen mijn hemden maar half schoon terug.’ En daarna ging hij Thom en Uno voor naar buiten. Siuan keek hem boos na, verlegde toen haar frons naar Min, waarop die met een grimas wegschoot in de richting die Leane had genomen.

Nynaeve begeep helemaal niets van die laatste woorden. En dan de onbeschaamdheid van die mannen; te denken dat ze daar over haar hoofd heen – of recht onder haar neus of hoe dan ook – konden praten zonder dat ze er iets van begreep. Ze had er in ieder geval genoeg van.

‘Maar goed dat hij geen dievenvanger nodig heeft,’ zei Juilin terwijl hij Siuan van opzij opnam en zich zichtbaar niet op zijn gemak voel de. Hij was nog steeds niet over de schok heen na het horen van haar naam. Nynaeve wist niet zeker of het tot hem was doorgedrongen dat ze gesust was en geen Amyrlin Zetel meer was. Het kwam door haar dat de man zo stond te schuifelen. ‘Nu kan ik tenminste over al gaan zitten en praten. Ik heb een heleboel kerels gezien die wel een boekje open willen doen bij een pul bier.’

‘Hij negeerde me gewoon,’ zei Elayne ongelovig, ik heb niets te maken met de problemen tussen hem en mijn moeder, en hij heeft niet het recht... Nou, ik neem het later nog wel met heer Garet Brin op. Ik moet met Min praten, Nynaeve.’

Elayne haastte zich de gang naar de keukens in en Nynaeve wilde haar volgen, want Min zou tenminste duidelijke antwoorden geven, maar Siuan hield haar arm in een ijzeren greep vast. De Siuan Sanche die bij de Aes Sedai mak haar hoofd had gebogen, was verdwenen. Niemand hier droeg de sjaal. Haar stem werd geen tel luider, en dat was ook niet nodig. Ze staarde Juilin zo strak aan dat hij bijna uit zijn vel wilde springen. ‘Kijk uit met die vragen van je, dievenvanger, of je wordt ontgraat op de vismarkt gelegd.’ De zelfde kille blauwe ogen gleden naar Marigan en Birgitte. Marigans mond vertrok alsof ze iets vies proefde en zelfs Birgitte knipperde met haar ogen. ‘Jullie twee. Zoek een Aanvaarde met de naam Theodrin en vraag waar jullie vannacht kunnen slapen. Die kinderen zien eruit alsof ze al in bed hadden moeten liggen. Nou? Komt er nog wat van?’ Voor ze ook maar één stap hadden gezet – en Birgitte bewoog zich even snel als Marigan, zo niet sneller – sprak Siuan Nynaeve al aan. ‘Jij. Voor jou heb ik vragen. Er is je gezegd mee te werken. Ik raad je aan dat te doen als je weet wat goed voor je is.’

Het was of ze door een storm werd meegesleurd. Voor Nynaeve het goed en wel besefte, moest ze zich van Siuan een gammele trap op haasten die was verstevigd met ongeverfde balken en latten, en werd ze door een gang met een ruwhouten vloer naar een kamertje geduwd waar twee kleine bedden boven elkaar in de muur waren in gebouwd. Nynaeve wilde liever blijven staan, al was het maar om te tonen dat ze zich niet liet dwingen. Er stond niet veel meer in de kamer. Op een wastafel met een steen onder een poot stonden een beschadigde kan en een kom. Aan haken hing wat kleding en in een hoek lag iets wat een slaapmat leek. Nynaeve was binnen een dag diep gevallen, maar Siuan was dieper gevallen dan ze zich kon voor stellen. Ze dacht niet dat de vrouw haar veel problemen zou geven. Al had Siuan nog steeds dezelfde ogen.

Siuan snoof. ‘Zoals je wilt, meisje. De ring. Vereist dat geleiden?’

‘Nee. Je hebt me tegen Sheriam horen zeggen...’

‘Iedereen kan hem gebruiken? Een vrouw die niet kan geleiden? Een man?’

‘Een man, misschien.’ Ter’angrealen die de Ene Kracht niet nodig hadden, werkten gewoonlijk zowel voor vrouwen als mannen. ‘Voor iedere vrouw, ja.’

‘Dan ga jij me leren hoe het moet.’

Nynaeve trok een wenkbrauw op. Dit zou een hefboom kunnen zijn om te krijgen wat ze wilde hebben. Zo niet, dan had ze er nog een. Misschien. ‘Weten ze hiervan? Al dat praten over laten zien hoe het werkt. Jij werd geen enkele keer genoemd.’

‘Ze weten het niet.’ Siuan leek in het geheel niet geschokt. Ze glim lachte zelfs, maar niet op een plezierige manier. ‘En dat zullen ze ook niet. Anders zullen ze horen dat Elayne en jij je na jullie vertrek uit Tar Valon hebben voorgedaan als volleerde zusters. Mogelijk dat Moiraine het bij Egwene toelaat, maar Sheriam en Carlinya... Ze zullen je laten piepen als een kuitschietende knorvis voor ze met je klaar zijn. Veel eerder zelfs.’

‘Dat is belachelijk.’ Nynaeve besefte dat ze op de bedrand zat en zich niet herinnerde dat ze was gaan zitten. Thom en Juilin zouden wel zwijgen. Niemand anders wist het. Ze moest met Elayne praten. ‘We hebben ons zo niet voorgedaan.’

‘Lieg niet tegen me, meisje. Als ik bevestiging nodig had, dan heb ik die in je ogen gelezen. Je maag draait als een molentje rond, niet waar?’

Dat was zo. ‘Natuurlijk niet. Als ik je les wil geven, gebeurt dat om dat ik het wil.’ Ze zou deze vrouw niet de kans geven haar te kwellen. Het laatste restje medelijden vonkte weg. ‘Als ik het doe. Maar dan wil ik er iets voor terug. Ik wil jou en Leane bestuderen. Ik wil weten of sussen geheeld kan worden.’

‘Dat kan niet,’ zei Siuan vlak. ‘Goed...’

‘Behalve de dood kan alles geheeld worden.’

‘ “Kan” is geen “is”, meisje. Leane en mij is beloofd dat we met rust zouden worden gelaten. Praat eens met Faolain of Emara als je wilt weten wat er gebeurt met iemand die ons lastig valt. Ze waren niet de eersten of de ergsten, maar ze hebben het langst gehuild.’ Haar andere hefboom. Ze was bijna zo in paniek dat ze het was vergeten. Als het bestond. Eén blik. ‘Wat zou Sheriam zeggen als ze wist dat jij en Leane bereid zijn elkaar de haren uit te rukken?’ Siuan keek haar slechts aan. ‘Ze denken dat je getemd bent, hè? Hoe meer je ie mand afsnauwt die niet terug kan snauwen, hoe meer ze het bewijs zien, wanneer je iedere keer gehoorzaam opspringt na een kuchje van een Aes Sedai. Was een beetje handenwringen genoeg om ze te laten vergeten dat jullie twee jarenlang als twee handen op een buik heb ben samengewerkt? Of heb je ze ervan overtuigd dat sussen alles in jullie had veranderd, niet alleen je gezicht? Als ze ontdekken dat jullie achter hun rug plannetjes hebben beraamd, Aes Sedai naar je hand hebt gezet, zullen jullie nog luider jammeren dan welke knorvis dan ook. Wat dat ook mag zijn.’ Ze knipperde zelfs niet met haar ogen. Siuan zou niet boos worden en per ongeluk iets toegeven. Toch had er in die korte blik iets gezeten; daar was Nynaeve zeker van. ‘Ik wil je bestuderen, en Leane, wanneer ik dat wil. En Logain.’ Misschien kon ze bij hem ook iets opsteken. Mannen waren anders; het zou net zijn of ze vanuit een andere hoek het probleem bezag. Niet dat ze hem wilde helen, zelfs niet als ze ontdekte hoe het moest. Rhand móést geleiden. Ze wilde geen andere man op de wereld loslaten die de Ene Kracht kon geleiden. ‘Zo niet, dan kun je de ring en Tel’aran’rhiod verder vergeten.’ Wat had Siuan op her oog? Waarschijn lijk wilde ze alleen iets bezoeken wat minstens leek op wat ze als Aes Sedai kon. Nynaeve stampte haar ontwaakte medelijden stevig de grond in. ‘En als er ook maar één aantijging over je lippen rolt dat wij ons als Aes Sedai hebben voorgedaan, dan heb ik geen andere keus dan hun over jou en Leane te vertellen. Elayne en ik zouden het heel vervelend vinden als de waarheid bekend werd, maar ik doe het wel en de waarheid zal jou even lang laten huilen als Faolain en Emara samen.’

Siuan rekte zich uit. Hoe slaagde de vrouw erin zo koel te blijven? Nynaeve had altijd gedacht dat het iets was dat alleen Aes Sedai kon den. Haar lippen voelden droog aan en dat was het enige droge stuk je van haar lichaam. Als ze het bij het verkeerde eind had, als Siuan het erop aan wilde laten komen, wist zij bij wie de tranen zouden komen.

Eindelijk mompelde Siuan: ‘Ik hoop dat het Moiraine is gelukt Egwenes ruggengraat wat soepeler te maken dan de jouwe.’ Nynaeve begreep het niet, maar kreeg nauwelijks de tijd erover na te denken. Meteen erna boog de ander zich naar voren en stak haar hand uit. ‘Jij houdt mijn geheimen voor je en ik de jouwe. Leer me dat van de ring en je kunt naar hartelust het sussen en stillen bestuderen.’ Nynaeve slaagde er nog net in de zucht van opluchting tegen te houden toen ze de uitgestoken hand vastgreep. Ze had het klaargespeeld.

Voor de eerste keer in wat wel een eeuwigheid leek, had iemand geprobeerd haar te koeioneren en was het niet gelukt. Ze voelde zich bijna klaar om Moghedien aan te pakken. Bijna.

Elayne haalde Min in, net buiten bij de achterdeur van de herberg, en ging naast haar lopen. Min droeg wat leek op twee of drie opgerolde hemden over haar ene arm. De zon stond vlak boven de boom toppen en in het schemerende licht leek het stalerf er zacht uit te zien. Zand en rommel waren al heel lang niet meer aangeveegd en in het midden stond een geweldige stronk die ooit een enorme eikenboom was geweest. De bakstenen stal met rieten dak had geen deuren meer, waardoor ze de mannen bij de hokken goed kon zien. Tot haar ver bazing zag ze aan de rand van de schaduw Leane met een grote man praten. Hij droeg grove kleren en zag eruit als een smid of een ruziemaker. Gek dat Leane zo dicht bij de man stond, met het hoofd half achterover om naar hem op te kijken. Ten slotte gaf ze hem zelfs een tikje op de wang, voor ze zich omdraaide en de herberg weer in schoot. De grote man stond haar kort na te kijken en verdween in de schaduw.

‘Vraag me niet wat zij van plan is,’ zei Min. ‘Siuan en zij worden door vreemde mensen bezocht en sommige mannen en zij... Nou, je zag het.’

Wat Leane van plan was, vond Elayne niet zo belangrijk. Maar nu ze met Min alleen was, wist ze niet hoe ze moest beginnen. ‘Waar ben jij mee bezig?’

‘De was,’ mompelde Min, die geërgerd haar rok optrok, ik kan je niet zeggen hoe fijn het is om Siuan eens als een muisje te zien. Ze weet niet of de adelaar haar gaat opeten of haar als troeteldiertje zal houden, maar ze heeft dezelfde keus als ieder ander. Dus geen enkele.’

Elayne moest sneller gaan lopen om haar bij te houden toen ze het stalerf overstaken. Ze had geen enkel idee wat dat alles te betekenen had. ‘Wist jij al wat Thom ging voorstellen? We blijven.’ ik heb ze gezegd dat je dat zou doen. Geen visioen.’ Min liep lang zamer tussen de stal en een ingevallen oude muur door, een schemerige steeg met stekelige struiken en vertrapt onkruid, ik weet dat jij de kans om meer te leren niet zal opgeven. Je wilde altijd graag. Nynaeve ook, al zal ze dat nooit toegeven. Ik wou dat ik het mis had. Ik zou dan met je meegaan. Tenminste als ik...’ Ze mompelde stil iets wat woest klonk. ‘Die drie die jullie hebben meegenomen, die bete kenen moeilijkheden. En dat is een visioen.’

Ze had de opening die ze nodig had. Maar in plaats van haar vraag te stellen, vroeg ze: ‘Je bedoelt Marigan, Nicola en Areina? Hoe kunnen die nu moeilijkheden geven?’ Alleen een dwaas negeerde wat Min vertelde.

‘Ik weet het niet precies. Ik heb slechts glimpjes van hun aura opgevangen en steeds vanuit mijn ooghoeken. Nooit wanneer ik ze recht aankeek, zodat ik wat kon herkennen. Weet je, er zijn niet veel mensen die voortdurend een aura om zich heen hebben. Moeilijkheden. Misschien hebben ze een lange geschiedenis. Waren jullie iets van plan wat de Aes Sedai niet mogen weten?’

‘Zeker niet,’ zei Elayne kortaf. Min keek haar van opzij aan en ze voegde eraan toe: ‘Nou ja, niets wat niet moest. Ze kunnen er trouwens nooit iets van weten.’ Dit bracht haar nergens en maakte niets helder. Ze haalde diep adem en sprong van de rots af. ‘Min, jij hebt een visioen gehad, hè? Over Rhand en mij.’ Ze was al twee stappen doorgelopen voor het tot haar doordrong dat Min was blijven staan. ‘Ja.’ Het klonk behoedzaam. ‘Jij hebt gezien dat we verliefd op elkaar werden.’

‘Niet precies. Ik zag dat jij verliefd op hem werd. Ik weet niet wat hij voor jou voelt, alleen dat hij op de een of andere manier met jou is verbonden.’

Elaynes mond verstrakte. Zoiets had ze ongeveer verwacht, maar niet willen horen. Je struikelt met ‘wens’ en ‘wil’, maar met ‘is’ loop je sneller. Dat zei Lini. Je moest handelen naar wat werkelijk was, niet naar wat je graag wilde. ‘En je hebt gezien dat er nog iemand anders is. Iemand die mij... met hem zal... delen.’

‘Twee,’ zei Min schor. ‘Twee anderen. En... ik ben er een van.’ Elayne wilde haar volgende vraag al afvuren, maar kon haar nu slechts met open mond aanstaren. ‘Jij?’ kreeg ze er eindelijk uit.

Min brieste. ‘Ja, ik! Denk je dat ik niet verliefd kan worden? Ik wil de het niet, maar het gebeurde en dat is alles.’ Ze beende langs Elayne verder de steeg door en ditmaal werd ze niet zo snel ingehaald. Het verklaarde wel enige dingen. Hoe zenuwachtig Min elk gesprek erover had ontweken. Het borduurwerk op haar borst. En mogelijk verbeeldde ze zich het, maar Min had haar wangen wat kleur gegeven. Hoe voel ik me daarover vroeg ze zich af. Ze kwam er niet uit. ‘Wie is de derde?’ vroeg ze stil.

‘Weet ik niets van,’ mompelde Min, ‘behalve dat het een opgewonden standje is. Niet Nynaeve, het Licht zij dank.’ Ze lachte zwakjes. ‘Ik denk niet dat ik zoiets zou overleven.’ Voor de tweede keer keek ze Elayne van opzij aan. ‘Wat houdt dat voor jou en mij in? Ik vind je aardig. Ik heb nooit een zus gehad, maar soms heb ik het gevoel dat jij... Ik wil je vriendin zijn, Elayne, ik zal je altijd aardig vinden, wat er ook gebeurt, maar ik kan niet ophouden met van hem te houden.’

‘Het idee dat ik een man moet delen staat mij niet zo aan,’ zei Elayne stijfjes. Dat was zwak uitgedrukt!

‘Mij evenmin. Alleen... Elayne, ik schaam me het te moeten bekennen, maar ik wil hem op elke manier dat ik hem kan krijgen. Niet dat een van ons drieën veel keus heeft. Licht, hij heeft mijn hele leven overhoop gegooid. Als ik aan hem denk, zijn mijn hersens al een chaos.’ Het klonk of Min niet wist of ze moest lachen of huilen. Elayne liet de lucht uit haar longen langzaam ontsnappen. Niet de schuld van Min. Was het beter dat het Min was dan bijvoorbeeld Berelain of iemand anders die ze niet kon uitstaan? ‘Ta’veren,’ zei ze. ‘Hij buigt de wereld om zich heen. We zijn twijgjes in een draaikolk. Maar ik herinner me dat jij, Egwene en ik zeiden dat we vriendinnen waren en dat er nooit een man tussen ons zou komen. We zullen het op de een of andere manier wel oplossen, Min. En wanneer we ontdekken wie de derde is... Nou ja, daar komen we ook wel uit. Op de een of andere manier.’ Een dérde! Kon dat Berelain zijn? O, bloed en as’.

‘Op de een of ander manier,’ antwoordde Min somber. ‘Ondertussen zitten jij en ik hier met ons been in een klem. Ik weet dat er nog een is. Ik weet dat ik er niets aan kan doen, maar ik vond het al las tig genoeg mij met jou te verzoenen en jij... Cairhiense vrouwen zijn niet allemaal als Moiraine. Ik ben in Baerlon eens een Cairhienin te gengekomen. Oppervlakkig gezien was Moiraine bij haar vergeleken net Leane, maar soms zei die Cairhienin dingen of duidde ze op iets... En haar aura’s! Ik denk dat er in de hele stad geen man veilig bij haar was, tenzij hij lelijk of lam was, of nog beter al dood.’ Elayne snoof, maar slaagde erin haar woorden luchtig te houden. ‘Maak je daarover maar geen zorgen. Wij hebben nog een zuster, jij en ik. Een die jij nog nooit hebt ontmoet. Aviendha houdt haar oog waakzaam op Rhand gericht en hij kan geen tien stappen doen of hij heeft een lijfwacht van Aielse Speervrouwen om zich heen.’ Een Cairhiense? Ze had in ieder geval Berelain ontmoet en wist iets van haar. Nee, ze ging niet de hele dag zitten broeden over een of andere stomme meid. Een volwassen vrouw pakte de wereld aan zoals die was en maakte er het beste van. Wie kon het zijn? Ze waren op een groot erf vol sintels en as gekomen. Enorme ketels, de meeste met deuken waarvan de roest was weggeschuurd, stonden langs de omringende stenen muur die was ingestort daar waar de bomen erdoorheen waren gegroeid. Ondanks de lange schaduwen over het erf stonden er nog twee ketels op het vuur te stomen. Drie Novices met kletsnatte haren van het zweet en opgebonden witte rokken waren hard aan het boenen op de wasborden in grote ketels vol sop.

Met een blik op de hemden onder Mins arm omhelsde Elayne saidar. ‘Laat me je erbij helpen.’ Geleiden om werkjes op te knappen was verboden – lichamelijk werk sterkt het karakter, werd gezegd maar dit was anders; dit telde niet. Als ze de hemden snel genoeg door het water haalde, was er geen reden om haar armen nat te maken. ‘Vertel me alles. Zijn Siuan en Leane inderdaad zo anders geworden als het lijkt? Hoe ben jij hier gekomen? Is Logain hier? En waarom was jij mannenhemden? Alles.’

Min lachte, zichtbaar blij met het andere onderwerp. Elayne geleid de Lucht om een van de kokende ketels van het vuur te tillen. Ze zag de ongelovige blikken van de Novices amper. Ze was nu zo gewend aan haar eigen kracht dat het maar zelden bij haar opkwam dat ze zonder te denken dingen deed die sommige volleerde zusters nooit zouden klaarspelen. Wie was die derde vrouw? Aviendha kon Rhand maar beter heel goed in het oog houden.

Загрузка...