47 De prijs van een schip

Het was ochtend. Nynaeve was klaar met zich te wassen, droogde zich af en trok aarzelend schoon zijden ondergoed aan. Zijde was niet zo koel als linnen en ook al was de zon net op, de warme wagen voorspelde al dat het een snikhete dag zou worden. Bovendien was het kledingstuk zo gemaakt dat ze bang was dat het ding in een hoopje rond haar enkels zou vallen wanneer ze verkeerd ademhaal de. Nou ja, het was niet zo klam van het nachtzweet als dat wat ze net opzij had gegooid.

Verontrustende dromen hadden haar slaap verstoord, dromen over Moghedien, waardoor ze als een speer in haar bed overeind was geschoten. Maar deze dromen waren nog altijd beter dan de dromen waarvan ze niet wakker schrok – dromen over Birgitte die pijlen op haar afschoot en mét miste, dromen over de volgelingen van de Profeet die het beestenspul in rep en roer brachten, dromen waarin ze voor altijd vastzaten in Samara omdat er nooit een schip verscheen, of dromen over hun aankomst in Salidar, waar Elaida dan het bewind voerde. Of weer over Moghedien, die zich daar eveneens bevond. Uit die laatste droom was ze huilend wakker geworden. Het kwam uiteraard door haar zorgen en het was heel natuurlijk. Drie nachten hadden ze hier gestaan en er was geen enkel schip langs gekomen. Drie bloedhete dagen waarop ze geblinddoekt tegen dat vervloekte schot had gestaan. Dat zou iedereen overspannen maken, ook als je geen zorgen had over een Moghedien die steeds dichterbij kwam. Maar gelukkig zou ze hen niet in Samara vinden alleen om dat ze wist dat ze bij een beestenspul zaten. Er waren rondreizende potsenmakers van overal ter wereld hier bij elkaar gekomen. Het was echter gemakkelijker redenen voor onbezorgdheid te vinden, dan niet bezorgd te zijn. Maar waarom maakte ze zich zoveel zorgen over Egwene.

Ze stak een gespleten takje in een schoteltje met zout en soda en begon ijverig haar tanden te poetsen. In bijna elke droom had Egwene tegen haar staan kleppen, maar ze begreep niet wat Egwene met al die dromen te maken had.

Feitelijk vormden haar zorgen en gebrek aan slaap slechts gedeelte lijk de oorzaak van haar slechte bui vanmorgen. Dat andere deel was van minder belang, maar bestond wel echt. Een steentje in je schoen was een kleine zorg vergeleken met een afgehakt hoofd, maar als het steentje echt was en het beulsblok mogelijk nooit... Ze kon onmogelijk naar haar spiegelbeeld kijken en haar ongevlochten, loshangende haren niet zien. Al borstelde ze de hele dag, die koperrode kleur zou nooit minder afgrijselijk worden. Ze wist bovendien maar al te goed dat een blauw gewaad lag uitgespreid op het bed achter haar. Een tint blauw waar een ketellappersvrouw nog van zou blozen en de jurk was even laag uitgesneden als het rode evenbeeld, dat aan de haak hing. Daarom had ze dit gewaagde strakke ondergoed aan. Volgens Valan Luca was één zo’n gewaad onvoldoende. Clarine was bezig met een tweede stel. Een in het knalgeel en het ander zou iets met strepen worden. Nynaeve wilde niet van strepen horen. Die man had me toch minstens de kleur kunnen laten kiezen, dacht ze, hard met het twijgje borstelend. Of Clarine. Maar nee-, hij had zijn eigen ideeën en hij vroeg nooit wat. Valan Luca niet, nee. Zijn smaak liet haar de halslijn soms vergeten. Ik hoor hem dit recht in zijn gezicht te smijten!

Ze wist echter dat ze het niet zou doen. Birgitte liep uitdagend in dit soort kleren rond zonder een blosje op haar wangen. Die vrouw was echt heel anders als in die verhalen over haar! Maar ze ging die stomme kleren niet zonder meer aantrekken omdat Birgitte dat deed. Ze was trouwens helemaal niet met haar aan het wedijveren. Het was enkel doordat... ‘Als je iets móét,’ brom de ze met het takje in haar mond, ‘kun je er maar beter aanwennen.’

‘Wat zei je?’ vroeg Elayne. ‘Als je van plan bent te gaan praten, haal dan dat ding uit je mond. Het geluid is anders walgelijk.’ Nynaeve veegde haar kin af en keek woest om. Elayne zat met op getrokken benen op haar eigen smalle bed en vlocht haar zwartge verfde haren. Ze had haar witte kniebroek vol lovertjes al aangetrokken, en een veel te dun, sneeuwwit, zijden hemd met roesjes om de hals. Haar lovertjesjasje lag naast haar. Wit. Zij had ook twee stel voor de uitvoering, met een derde in het verschiet. Alles in het wit. ‘Als je je zo uitdost, Elayne, moet je niet zo gaan zitten. Dat is niet netjes.’

De andere vrouw keek nors, maar zette toch haar voeten met de muiltjes op de grond. En stak meteen de kin op die hooghartige manier van haar in de lucht, ik denk dat ik deze morgen misschien een wandelingetje in de stad ga maken,’ zei ze koeltjes, nog steeds met haar vlecht bezig. ‘Deze wagen is... beklemmend.’

Nynaeve spoelde en spoog in de wasbak. Luid. De wagen leek in derdaad met de dag kleiner te worden. Misschien konden ze elkaar zo veel mogelijk ontlopen – het was haar idee geweest en iedere dag had ze er meer spijt van – maar dit werd steeds belachelijker. Drie dagen van stilzwijgen met Elayne, behalve voor hun optreden, begonnen op drie weken stilte te lijken. Of drie maanden. Nooit eerder had ze geweten dat Elayne zo’n scherpe tong bezat. Er moest een schip komen. Wat voor schip dan ook. Ze zou er iedere munt die in het stenen kacheltje was verborgen voor over hebben, ieder juweel, alles, als er vandaag een schip kwam. ‘Nou, dat zal zeker geen aan dacht trekken, nietwaar? Maar wellicht is wat oefening wel goed voor je. Of misschien is het gewoon omdat die kniebroek zo mooi om je heupen valt.’

Elaynes blauwe ogen vonkten, maar ze hield haar neus in de lucht en praatte kil door. ‘Ik heb vannacht over Egwene gedroomd en over haar verhalen over Rhand en Cairhien – ik maak me zorgen over wat daar gebeurt, zelfs als jij dat niet doet – tussen dat alles door zei ze dat je steeds meer een krijsende helleveeg werd. Niet dat ik dat ook denk, ik zou viswijf hebben gezegd.’

‘Luister eens goed naar me, stuk venijnig verdriet. Als jij niet...’ Nog steeds laaiend klapte Nynaeves mond abrupt dicht en ze haai de langzaam adem. Met de grootste moeite dwong ze zich kalm te praten. ‘Je hebt van Egwene gedroomd?’ Elayne knikte kortaf. ‘En ze had het over Rhand en Cairhien?’ De jongere vrouw richtte over dreven vermoeid haar ogen op het dak en werkte verder aan haar vlecht. Nynaeve maakte haar vuist vol koperachtig rood haar open en dwong zich verder niet te bedenken hoe ze die bloederfdochter van dat vervloekte Andor wat fatsoen bij kon brengen. Als ze niet gauw een boot vonden... ‘Als je aan iets anders kunt denken dan aan hoe je nog meer been kunt vertonen dan je nu al doet, zou je het mogelijk belangwekkend vinden dat zij ook in mijn dromen voorkwam. Ze vertelde dat Rhand gisteren een grote overwinning in Cairhien heeft behaald.’

‘Mogelijk toon ik mijn benen,’ blafte Elayne en er verschenen vuur rode vlekjes op haar wangen, ‘maar ik loop tenminste niet zo te koop met mijn... Heb jij ook van haar gedroomd?’

Het duurde niet lang om alle gegevens te vergelijken, hoewel Elayne nog steeds haar giftige tong liet werken; Nynaeve had een volmaakte reden om Egwene uit te schelden en Elayne had ongetwijfeld gedroomd dat ze voor Rhand pralend heen en weer stapte in haar lovertjesjasje, of nog minder. Zoiets te zeggen was gewoon eerlijk. Des ondanks werd het al snel duidelijk dat Egwene in hun dromen dezelfde dingen had gezegd en dat liet weinig ruimte over voor twijfel. ‘Ze bleef volhouden dat ze er echt was,’ mompelde Nynaeve, ‘maar ik meende dat het bij de droom hoorde.’ Egwene had hun vaak genoeg verteld dat het mogelijk was in een droom tegen iemand te praten, maar ze had nooit gezegd dat zij het kon. ‘Waarom zou ik het geloven? Ik bedoel, ze zei dat ze eindelijk had ontdekt dat een of andere speer die hij nu bij zich draagt, uit Seanchan komt. Dat is belachelijk!’

‘Natuurlijk.’ Elayne trok een wenkbrauw op een ergerlijke manier hoog op. ‘Net zo belachelijk als Cerandin en haar s’redit tegen te komen. Er móéten andere Seanchaanse vluchtelingen zijn, Nynaeve, en een speer is waarschijnlijk wel het minste wat ze hebben achtergelaten.’

Waarom kon die vrouw nooit iets zeggen dat niet van weerhaken was voorzien? ik heb gemerkt hoe goed jij het geloofde.’ Elayne gooide de gestrikte vlecht over haar schouder en schudde haar verwaande hoofd, ik hoop dat het goed gaat met Rhand.’ Nynaeve snoof. Egwene had gezegd dat hij enkele dagen rust nodig had voor hij weer op kon staan, maar hij was geheeld. De ander sprak door. ‘Niemand heeft hem ooit bijgebracht dat hij niet te veel hooi op zijn vork moet nemen. Weet hij niet dat de Kracht hem kan doden als hij te veel aantrekt of te veel weeft wanneer hij moe is? Dat is in ieder geval hetzelfde als bij ons.’

Dus ze wilde van onderwerp veranderen, niet? ‘Misschien weet hij het niet,’ vertelde Nynaeve haar liefjes, ‘aangezien er geen Witte Toren voor mannen bestaat.’ Wat haar op iets anders bracht. ‘Denk je echt dat het Sammael was?’

De vraag overviel Elayne, die al een snedige opmerking klaar had, dus keek ze Nynaeve laaiend van opzij aan en slaakte toen misnoegd een zucht. ‘Daar hebben wij weinig aan, niet? Waar wij over zouden moeten denken, is de ring weer te gebruiken. Voor meer dan een ontmoeting met Egwene. We moeten nog zoveel leren. Hoe meer ik leer, hoe meer ik besef hoeveel ik nog niet weet.’

‘Nee.’ Nynaeve verwachtte eigenlijk niet dat de ander meteen de ter’angreaal zou pakken, maar onwillekeurig deed ze een stap naar het kacheltje toe. ‘Geen uitstapjes voor ons beiden meer naar Tel’aran’rhiod, behalve om haar te spreken.’

Elayne praatte gewoon door alsof ze niets merkte. Nynaeve had het net zo goed tegen zichzelf kunnen hebben. ‘Maar we hoeven toch niet te geleiden? Op die manier verraden we onszelf ook niet.’ Ze keek niet naar Nynaeve, maar er klonk wat stekeligs in haar stem door. Zij hield vol dat ze de Kracht konden gebruiken als ze zouden oppassen. Voor zover Nynaeve wist, deed Elayne het ook stiekem, ik wil wedden dat als een van ons vannacht het Hart van de Steen zou bezoeken, Egwene er zal zijn. Licht, als wij in haar dromen konden praten, hoefden we ons geen zorgen te maken of we Moghedien in Tel’aran’rhiod tegen zullen komen.’

‘Dus jij denkt dat je het gemakkelijk kunt leren?’ vroeg Nynaeve droog. ‘Als dat zo is, waarom heeft ze het ons dan nog niet geleerd? Waarom heeft ze dat al niet eerder gedaan?’ Maar ze was er met haar hart niet bij. Zij was degene die bezorgd was over Moghedien. Elayne wist dat die vrouw gevaarlijk was, maar het was net zoiets als beseffen dat een adder gevaarlijk was. Elayne wist het, maar Nynaeve was gebeten. En in staat zijn elkaar te spreken zonder de Wereld der Dromen te betreden was heel waardevol; bovendien konden ze zo Moghedien vermijden.

In ieder geval luisterde Elayne nog. ‘Ik vraag me af waarom ze zo hardnekkig herhaalde dat we het niemand mochten vertellen. Dat begrijp ik niet.’ Bezorgd beet ze op haar lip. ‘Er bestaat een tweede reden om zo snel mogelijk met haar te praten. Op dat moment vond ik het volkomen onbelangrijk, maar de laatste keer dat ze met me sprak, verdween ze midden in een zin. Wat ik me nu herinner: vlak ervoor keek ze opeens verbaasd en verschrikt.’ Nynaeve haalde diep adem en drukte beide handen tegen haar maag in een vergeefse poging het misselijke gekriebel te stillen. Het lukte haar echter op vlakke toon te zeggen: ‘Moghedien?’

‘Licht, wat heb jij leuke ideeën. Nee. Als Moghedien in onze dromen kon komen, zouden we het volgens mij nu wel weten.’ Elayne rilde een beetje, dus ze had wel enig idee hoe gevaarlijk de Verzaker was. ‘Zo’n soort blik was het trouwens niet. Ze was bang, maar niet zo erg als anders.’

‘Dan bestaat er wellicht geen enkel gevaar. Misschien...’ Nynaeve dwong zich de handen in haar zij te zetten en perste boos haar lippen op elkaar. Ze wist alleen niet goed waarop ze boos was. De ring weg te leggen, uit het zicht, behalve voor hun ontmoetingen met Egwene, was een goed idee. Was. Elk waagstuk in de Wereld der Dromen kon hen bij Moghedien doen belanden en uit haar buurt blijven was een uitstekend plan. Ze wist dat ze was afgetroefd. Die gedachte stak, iedere keer weer erger, maar het was gewoon waar. Nu echter bestond de kans dat Egwene hulp nodig had. Een kleine kans. Maar dat ze terdege voor Moghedien op haar hoede was, betekende nog niet dat ze die mogelijkheid onderschatte. Het zou kunnen zijn dat Rhand op dezelfde manier een Verzaker achter zich aan had zoals Moghedien naar haar en Elayne op jacht was. Aan Egwenes verslag van Cairhien en de bergen te horen, kreeg ze de indruk van een man die een ander uitdaagde ruzie te maken. Niet dat ze ook maar iets kon bedenken om daar wat aan te doen. Egwene echter... Af en toe had Nynaeve de indruk dat ze de belangrijkste reden vergeten was waarom ze uit Emondsveld was vertrokken. Om de jon gemensen uit haar dorp die in het web van een Aes Sedai waren ver strikt, te beschermen. Ze waren niet zoveel jonger – een paar jaar maar – maar het verschil leek groter doordat zij de Wijsheid van het dorp was. De vrouwenkring in Emondsveld zou nu zeker al een nieuwe Wijsheid hebben gekozen, maar desondanks bleven het nog steeds haar dorp en haar mensen. In het diepst van haar hart voelde ze zich nog steeds de Wijsheid. Op de een of andere manier was de bescherming van Rhand, Egwene, Mart en Perijn tegen de Aes Sedai echter overgegaan in hulp bieden om te overleven en vervolgens, zon der het hoe en wanneer goed te beseffen, was ook dit streven weer in andere doelen veranderd. Ze was naar de Witte Toren gegaan om te leren hoe ze Moiraine het best ten val kon brengen, maar nu koesterde ze de vurige wens te leren helen. Haar haat jegens de Aes Sedai voor hun bemoeizucht ging nu vergezeld van de wens er ook een te worden. Eigenlijk wilde ze niet, maar alleen op die manier kon ze leren wat ze wilde leren. Alles was net zo’n wirwar geworden als een web van de Aes Sedai, zijzelf eveneens, en een uitweg zag ze niet. Ik ben nog steeds wie ik altijd ben geweest. Ik zal ze helpen, zo goed als ik kan.

‘Vannacht,’ verkondigde ze, ‘ga ik de ring gebruiken.’ Ze zette zich op het bed en begon haar kousen aan te trekken. Dikke wol was met deze hitte niet aangenaam, maar nu ging een stukje van haar lichaam in ieder geval behoorlijk gekleed. Stevige kousen en stevige schoenen. Birgitte droeg muilen van brokaat en kant-zijden kousen, die er wel koel uitzagen. Ze bande die gedachte stevig uit haar hoofd. ‘Enkel om te zien of Egwene in de Steen is. Zo niet, dan keer ik terug en gebruiken we de ring niet meer tot de volgende afspraak.’ Elayne keek haar aan zonder met de ogen te knipperen, waardoor ze aan haar kousen begon te rukken en zich steeds minder op haar gemak voelde. De vrouw zei geen woord, maar haar nietszeggende ogen maakten duidelijk dat Nynaeve mogelijk loog. Dat vond Nynaeve althans. Het hielp niet dat de gedachte flinterdun aan de rand van haar bewustzijn fladderde. Ook niet dat ze er heel gemakkelijk voor kon zorgen dat de ring niet haar huid raakte wanneer ze ging slapen. Ze kon geen echte reden aanvoeren waarom Egwene van nacht in het Hart van de Steen zou staan te wachten. Ze had het niet echt overwogen; de gedachte was vanzelf aan komen drijven. Het was haar eigen idee geweest, en dat maakte het moeilijk om Elayne aan te kijken. Stel dat ze bang was voor Moghedien? Het was louter gezond verstand, hoe bitter het ook smaakte dat toe te geven. Ik zal doen wat ik moet doen. Ze onderdrukte uit alle macht de misselijke vlinders onder in haar buik.

Toen ze eindelijk haar onderrok over haar kousen omlaag kon gooi en, wilde ze graag zo snel mogelijk de blauwe jurk aantrekken en de hitte buiten in stappen om aan Elaynes ogen te ontsnappen. Elayne was net klaar de rijen kleine knoopjes op haar rug dicht te doen – voortdurend mompelend dat niemand haar had geholpen, als of je bij een broek hulp nodig had – toen de wagendeur open werd gegooid en een golf warme lucht binnenstroomde. Geschrokken sprong Nynaeve op en bedekte met beide handen haar boezem voor ze zichzelf daarvan kon weerhouden. Het was echter Birgitte die naar binnen klom en niet Valan Luca, dus probeerde ze net te doen of ze de hals goed trok.

De langere vrouw, die net zo’n fel blauw kledingstuk droeg, trok inwendig vermaakt met een grijns haar zwarte vlecht over haar blote schouder. ‘Als je de aandacht wilt trekken, ga er dan niet aan frommelen. Dat valt te veel op. Haal gewoon diep adem.’ Ze deed het voor en lachte om Nynaeves norse gezicht.

Met moeite bedwong Nynaeve haar boosheid, maar waarom ze dat deed, begreep ze eigenlijk niet. Ze kon zich nauwelijks voorstellen dat ze zich schuldig over het gebeurde voelde. Gaidal Cain was waar schijnlijk blij dat hij aan die vrouw was ontsnapt. En Birgitte kon haar haar kappen op de manier die ze het liefst had. Niet dat dat ergens mee te maken had. ‘Ik heb in Tweewater eens iemand net als jij gekend, Maerion. Kalle kende iedere koopmansknecht bij de voor naam en had voor hen geen enkel geheim.’

Birgittes glimlach verstrakte. ‘En ik heb vroeger eens een vrouw als jij gekend. Mathena keek ook zo uit de hoogte op mannen neer en liet zelfs een arme vent op het schavot brengen, omdat hij haar per ongeluk in haar blootje zag zwemmen. Ze was zelfs nog nooit gezoend tot Zheres een kus van haar stal. Daarna zou je hebben gedacht dat ze voor het eerst mannen had ontdekt. Ze werd zo stapel gek dat Zheres op een berg ging wonen om aan haar te ontsnappen. Kijk maar uit voor de man die jou als eerste kust. Vroeg of laat zul je toch mee moeten doen.’

Met gebalde vuisten kwam Nynaeve op haar af. Probeerde het in ie der geval. Elayne stond er ineens tussen en hief beide handen op.

‘Jullie allebei! Stop ermee. Nu!’ zei ze en probeerde hen beiden even hooghartig aan te kijken. ‘Lini zei altijd: “Wachten maakt van mannen beren in een schuur en van vrouwen katten in een zak”, maar jullie stoppen nu met elkaar te krabben. Ik wil het niet meer heb ben.’

Tot Nynaeves verbazing werd Birgitte zelfs rood en ze mompelde narrig een verontschuldiging. Natuurlijk was die voor Elayne bestemd, maar dat ze het deed, was verrassend. Birgitte had ervoor gekozen zich aan Elayne vast te klampen – ze hoefde zich niet te verbergen maar na drie dagen had de hitte op haar een even nare invloed als op Elayne. Nynaeve schonk de erfdochter haar kilste blik. Haar was het tenminste gelukt heel gelijkmoedig te blijven bij al dat wachten, terwijl zij tweeën elkaar op de huid zaten – zij wel – maar Elayne had boter op haar hoofd.

‘Goed,’ zei Elayne nog steeds even ijzig, ‘heb je een reden om als een stier binnen te stormen of ben je vergeten hoe je aan moet kloppen?’ Nynaeve deed haar mond al open om bij wijze van zachte vermaning iets over katten en zakken te mompelen, maar Birgitte was haar voor en zei strak: ‘Thom en Juilin zijn terug uit de stad.’

‘Terug!?’ riep Nynaeve uit en Birgitte keek haar even aan voor ze Elayne antwoord gaf. ‘Heb jij ze er niet heen gestuurd?’

‘Ik niet,’ zei Elayne bars.

De erfdochter was de deur al uit, met Birgitte op haar hielen, voor Nynaeve een woord kon zeggen. Ze kon hen alleen maar mopperend volgen. Elayne hoefde het niet in haar hoofd te halen dat zij de bevelen gaf. Nynaeve had het haar nog steeds niet vergeven dat ze de mannen zoveel had onthuld.

De droge hitte leek buiten nog erger, ondanks het feit dat de zon nog steeds achter de zeildoeken omheining van het beestenspul stond. Het zweet stond op haar voorhoofd voor ze van het laddertje af was, maar ditmaal trok ze geen lelijk gezicht.

De twee mannen zaten op lage krukjes bij het kampvuur. Hun haren zaten in de war en ze leken met hun jas in het zand te hebben gerold. Onder een opgepropte doek die Thom tegen zijn hoofd druk te, liep een straaltje bloed uit in een gedroogde rode driehoek. Ook zijn witte snorpunt kleurde. Een lichtpaarse bult, zo groot als een kippenei, stak vlak naast Juilins oog omhoog en hij hield zijn duim dikke vechtstok van licht gekleurd hout vast met een hand die in een slordig, bebloed verband was gewikkeld. De belachelijke rode hoge hoed achter op zijn hoofd was zichtbaar platgetrapt. Aan de geluiden achter de omheining te horen waren de paarden knechten de stallen al aan het schoonmaken en ongetwijfeld zou Cerandin er ook zijn met haar s’redits, aangezien niemand van de mannen bij hen in de buurt wilde komen, maar het was nog niet zo druk rond de wagens. Petra rookte een langstelige pijp, terwijl hij Clarine hielp met het ontbijt. Twee Chavana’s bekeken een of ander toe stel met Muelin, de slangenvrouw, terwijl de andere twee stonden te praten met twee van de zes tuimelaarsters die Luca had overgenomen van het spul van Sillia Cerano. Ze beweerden zusters te zijn en dat ze Murasaka heetten, maar verschilden in uiterlijk en huidskleur nog meer dan de Chavana’s. Een van het tweetal zat in een fleurige zijden mantel bij Brugh en Taeric en had blauwe ogen en bijna wit haar; de ander was zowat even donker als haar ogen. Alle anderen waren al gekleed voor de eerste opvoering: de mannen met ontblote borst en kleurige broeken – die van Muelin felrood – en een strak bijpassend vestje, Clarine in een hoog bij de hals gesloten kleed met groene lovers.

Enkelen wierpen een blik op Thom en Juilin, maar gelukkig vond niemand het nodig aan de twee mannen te vragen hoe het met hen was. Het kwam wellicht doordat ze er zo hondsmoe bij zaten, met ingezakte schouders en de ogen op de grond bij hun laarzen gericht. Ongetwijfeld wisten ze dat hun een uitbrander stond te wachten waarvan hun vel zou verschroeien. Nynaeve was dat in ieder geval zeker van plan.

Elayne snakte echter naar adem toen ze de twee mannen zag en hol de naar ze toe, knielde naast Thom neer en alle boosheid leek in een oogwenk te zijn vervlogen. ‘Wat is er gebeurd? O Thom, je arme hoofd! Wat moet dat pijn doen! Dit kan ik niet aan! Nynaeve zal je mee naar binnen nemen om het te verzorgen. Thom, je bent te oud om je in dit soort twisten te mengen!’

Verontwaardigd weerde hij haar zo goed hij kon af, terwijl hij de wonddoek tegen zijn hoofd gedrukt hield. ‘Laat zitten, kind. Ik heb weleens iets ergers gehad dan dit door uit mijn bed te vallen. Laat maar zitten.’

Nynaeve was niet van plan iets te helen, al was ze er boos genoeg voor. Ze plantte zich voor Juilin, zette haar vuisten in haar zij en trok een gezicht van ‘verkoop me geen onzin en geef me duidelijk antwoord’. ‘Wat hadden jullie op het oog om er zonder iets te zeggen tussenuit te knijpen?’ Dat was ook een goed begin om Elayne te laten weten dat zij de leiding had. ‘Als je de keel was afgesneden in plaats van zo’n aardappel bij je oog op te lopen, hoe hadden wij dan kunnen weten wat er met jullie was gebeurd? Er was geen enkele reden om erheen te gaan! Geen enkele! We moeten een boot vinden!’ Juilin keek boos naar haar op en schoof zijn hoed naar voren. ‘Een boot vinden, hè? Dus daarom hangen jullie drie hier maar kalm rond als...’ Hij zweeg toen Thom luid kreunde en opzij zakte. Nadat de oude speelman Elayne, die bezorgd sputterde, had gekalmeerd met tegenwerpingen dat dit maar een kleine inzinking was en dat hij zo aan een paleisdans kon beginnen – en Juilin veelbetekenend had aangekeken in de duidelijke hoop dat het de vrouwen niet op zou vallen – wendde Nynaeve zich weer vervaarlijk tot de donkere Tyrener, om te horen wat hij dan wel mocht denken wat hun wachten hier betekende.

‘Maar goed dat we zijn gegaan,’ gaf hij echter strak als antwoord. ‘Samara is een school zilvertanden rond een lap bloederig vlees. In alle straten is het gepeupel op zoek naar Duistervrienden en naar ie der ander die niet bereid is meteen de Profeet te verwelkomen als de enige ware stem van de Herrezen Draak.’

‘Het is zo’n drie uur geleden bij de rivier begonnen,’ vulde Thom aan, die zich zuchtend liet welgevallen dat Elayne met een vochtige doek zijn hoofd schoonmaakte. Hij scheen haar gemopper te negeren, wat behoorlijk lastig was, aangezien Nynaeve duidelijk woorden hoorde als ‘dwaze oude man’ en ‘iemand nodig om voor je te zorgen voor je de dood vindt’, naast andere woorden die zowel ter neergeslagen als medelijdend klonken. ‘Ik weet niet hoe het begonnen is. Aes Sedai kregen de schuld, hoorde ik, Witmantels, Trolloks, iedereen, niet de Seanchanen, maar als ze die hadden gekend, zouden ze ook de schuld hebben gekregen.’ Hij kromp in elkaar toen Elayne hard drukte. ‘En zojuist waren we iets te persoonlijk betrokken bij een kansje om iets te weten te komen.’

‘Er is brand,’ zei Birgitte. Petra en zijn vrouw zagen haar wijzen en stonden bezorgd te kijken. In de richting van de stad rezen twee donkere rookpluimen boven de omheining uit.

Juilin stond op en keek Nynaeve met harde ogen recht aan. ‘Tijd om te vertrekken. Misschien vallen we te veel op, zodat Moghedien ons kan vinden, maar ik betwijfel het. De mensen vluchten nu letterlijk alle kanten op. Over enkele uren zijn het geen twee branden meer, maar vijftig, en het heeft weinig zin haar te ontlopen om vervolgens door een opstandige menigte in stukken te worden gescheurd. Ze zullen zich op het beestenspul richten, als ze in de stad alles kapot geslagen hebben wat er maar kapot valt te slaan.’

‘Gebruik die naam niet,’ bitste Nynaeve met een frons bestemd voor Elayne, die hem niet opmerkte. Het was altijd verkeerd mannen te veel te vertellen. De moeilijkheid was dat hij gelijk had, maar als je dat een man al te vlug vertelde, was dat ook fout. ‘Ik zal over je voor stel nadenken, Juilin. Ik zou het heel vervelend vinden om zomaar weg te vluchten en dan te horen dat vlak na ons vertrek een boot heeft aangelegd.’ Hij staarde haar aan of ze gek was en Thom schud de zijn hoofd hoewel Elayne dat vasthield. Een man die tussen de wagens aan kwam lopen, monterde Nynaeve op. ‘Misschien is die er al.’

Uno’s geschilderde ooglapje, het litteken op zijn gezicht, het haar knotje en het zwaard op de rug ontlokten Petra en verschillende Chavana’s terloopse knikjes en deden Muelin huiveren. Hij was iedere avond zelf verschenen voor een verslag, ofschoon er geen nieuws was. Zijn komst vanmorgen hield in dat hij iets te melden had. Als altijd schonk hij Birgitte een grijns zodra hij haar zag, en zijn ene oog rolde opzichtig naar haar blote boezem, en als gewoonlijk grijns de zij terug en nam hem lui van top tot teen op. Uitzonderlijk genoeg gaf Nynaeve er ditmaal niet om dat ze zich afkeurenswaardig gedroegen. ‘Ligt er een boot?’

Uno’s grijns verdween. ‘Er ligt een bloe... boot,’ antwoordde hij nors, ‘als je er heelhuids kunt komen.’

‘We hebben alles van de rellen gehoord, maar vijftien Shienaranen kunnen ons er toch wel veilig heen brengen?’

‘Dus jullie hebben ervan gehoord,’ mompelde hij, Thom en Juilin op nemend. ‘Weten jullie vervl... weten jullie dan ook dat Masema’s mensen op straat tegen de Witmantels vechten? Weten jullie dat die bloe... hij zijn mensen heeft opgedragen Amadicia te vuur en te zwaard te veroveren? Er zijn er al duizenden die blo..., hè!, rivier overgestoken.’

‘Dat kan wel zo zijn,’ merkte Nynaeve vastberaden op, ‘maar ik reken erop dat je doet wat je hebt gezegd. Je hebt beloofd mij te gehoorzamen, als je je dat nog herinnert.’ Ze had het ‘mij’ licht bena drukt en keek Elayne veelbetekenend aan.

De ander deed of ze het niet zag, stond op, de bebloede lap in haar hand, en richtte haar aandacht op Uno. ‘Ze hebben mij altijd verteld dat de Shienaranen de dapperste krijgslieden ter wereld waren.’ De scheermesscherpe toon in haar stem was plotseling koninklijk zijig en honingzoet, ik heb heel veel verhalen gehoord over hun dapperheid toen ik klein was.’ Ze liet haar andere hand op Thoms schouder rusten, maar had alleen oog voor Uno. ‘Ik herinner me die nog steeds. Ik hoop dat ze altijd in mijn herinnering kunnen blijven.’ Birgitte kwam een stap dichterbij en begon Uno’s nekspieren te bewerken, hem van dichtbij strak aankijkend. Dat woeste geschilder de oog op het lapje maakte haar geheel niet van streek. ‘Gedurende drieduizend jaar hebben jullie de Verwording bewaakt,’ zei ze teder. Teder! De laatste keer dat ze die toon tegen Nynaeve had aangeslagen, was twee dagen geleden! ‘Drieduizend jaar en nooit ook maar een stap achteruit als die niet tienmaal in bloed was vergolden. We zijn hier dan wel niet in Enkara of op de Soralle Hoogte, maar ik weet wat jij zult doen.’

‘Wat heb jij gedaan?’ grauwde hij. ‘Alle bloedverhalen uit de bloed geschiedenis van de Grenslanden gelezen?’ Meteen dook hij in elkaar en keek Nynaeve schichtig aan. Het was nodig hem nogmaals te zeggen dat ze geen grove spraak van hem wenste te horen. Hij had niet vrolijk gekeken, maar anders zou hij weer in die taal vervallen en Birgitte hoefde haar niet zo fronsend aan te kijken. De Shienaraan richtte zich tot Thom en Juilin. ‘Kunnen jullie met ze praten? Het zijn vervl... zotten als ze dit willen proberen.’

Juilin hief zijn handen en Thom lachte luid. ‘Heb jij ooit een vrouw gekend die naar verstandige woorden luisterde wanneer ze dat niet wilde?’ antwoordde de speelman. Hij kreunde toen Elayne de natte doek wegtrok en de diepe snee in zijn hoofd harder begon te deppen dan strikt noodzakelijk was.

Uno schudde zijn hoofd. ‘Nou ja, als ik dan week gemaakt moet worden, dan wil ik wel week zijn. Maar luister goed naar me: die mensen van Masema zagen de boot, de Rivierserpent of zoiets, nog geen uur nadat die was afgemeerd, maar de Witmantels hebben hem ver overd. Daardoor is dat opstandje ontstaan. Het slechte nieuws is dat de Witmantels nog steeds het haventje bezet houden. Wat nog erger is: misschien is Masema de boot al vergeten. Ik heb hem opgezocht maar hij wilde niks van boten horen. Hij kan alleen nog praten over het ophangen van Witmantels en Amadicia de knie laten buigen voor de Drakenheer, al zal hij het hele land ervoor in de as moeten leggen, maar hij heeft niet de moeite genomen dat van de boot aan zijn volgelingen te vertellen. Er is gevochten bij de rivier en misschien is dat nog steeds gaande. Het zal al verrot moeilijk zijn jullie door die rellen heen te loodsen, maar als er strijd gaande is bij de haven, kan ik niks beloven. En hoe ik jullie op een boot krijg die door Wit mantels wordt bezet, daar durf ik nog niet eens aan te denken!’ Hij zuchtte lang en diep en veegde met de rug van een hand vol littekens het zweet van zijn voorhoofd. De inspanning van zo’n lang verhaal zonder vloeken was hem duidelijk aan te zien.

Nynaeve zou bereid zijn hem nu over zijn taalgebruik met rust te la ten, maar ook al had ze iets willen zeggen, ze kon het niet, zo stom verbaasd was ze. Het moest toeval zijn. Licht, ik zei dat ik alles voor een schip over zou hebben, maar dit heb ik niet bedoeld. Dit niet!

Ze had geen idee waarom zowel Birgitte als Elayne haar zo vlak stond aan te kijken. Ze hadden alles geweten wat zij wist en geen van beiden had deze mogelijkheid genoemd. De drie mannen keken elkaar fronsend aan en beseften blijkbaar dat er iets aan de hand was en eveneens dat ze geen benul hadden wat dat was, waarvoor ze het Licht mocht danken. Het was veel beter als ze niet alles wisten. Het moest gewoon toeval zijn.

In zekere zin was ze meer dan gelukkig dat ze zich op een andere man kon richten die tussen de wagens aan kwam lopen. Daarmee had ze een reden om haar ogen van Elayne en Birgitte af te wenden. Maar bij het zien van Galad zakte haar maag zo ongeveer tot in haar tenen.

Hij was in eenvoudig bruin gekleed en had een platte fluwelen muts op, in plaats van zijn witte mantel en glanzende maliënkolder, maar het zwaard hing nog altijd aan zijn zij. Hij was nog niet eerder bij het beestenspul geweest, maar zijn gezicht toonde dat hij onder de indruk was. Muelin deed onbewust een stap naar hem toe en de twee slanke tuimelaarsters bogen zich met open mond naar voren. De Chavana’s waren duidelijk vergeten, tot hun intense ergernis. Zelfs Clarine streek haar rok glad, terwijl ze naar hem keek, tot Petra de pijp uit zijn mond haalde en iets tegen haar zei. Toen pas liep ze lachend naar hem toe en drukte zijn gezicht tegen haar ruime boezem, al bleven haar ogen over Petra’s hoofd heen Galad volgen. Nynaeve was niet in de stemming zich door zijn knappe gezicht te laten beïnvloeden en ademde amper sneller. ‘Jij hebt dat gedaan, nietwaar?’ vroeg ze streng terwijl hij nog aan kwam stappen. ‘Jij hebt de Rivierslang in handen, nietwaar? Waarom?’ ‘Rivierserpent,’ verbeterde hij haar terwijl hij haar ongelovig opnam. ‘Je hebt me toch gevraagd ervoor te zorgen dat jullie mee konden varen?’

‘Maar niet met onlusten!’

‘Onlusten?’ bracht Elayne naar voren, ‘een oorlog, een veldslag. Met als aanleiding dat vaartuig.’

Galad gaf kalm antwoord, ik heb Nynaeve mijn woord gegeven, zuster. Het is mijn grootste plicht ervoor te zorgen dat je veilig naar Caemlin kunt afreizen. Met Nynaeve, natuurlijk. De Kinderen hadden vroeg of laat toch de strijd met de Profeet moeten aanbinden.’

‘Had je ons niet gewoon kunnen vertellen dat er een boot was?’ vroeg Nynaeve vermoeid. Mannen en hun woord geven. Het viel soms in hen te bewonderen, maar ze had naar Elaynes opmerking moeten luisteren dat hij deed wat hij juist vond, ongeacht de pijnlijke gevolgen die dat voor iemand kon hebben.

‘Ik weet niet waar de Profeet de boot voor wilde hebben, maar ik betwijfel of het voor jullie vertrek was.’ Nynaeve kromp in elkaar.

‘Bovendien heb ik de schipper het vaargeld betaald terwijl hij zijn vracht uitlaadde. Een uur later kwam een van de twee mannen die ik bij de boot had achtergelaten, zodat die niet zonder jullie zou ver trekken, me vertellen dat de ander dood was en de boot in de handen van de Profeet. Ik begrijp niet waarom je zo van streek bent. Jij wilde een boot, je had een boot nodig en ik heb ervoor gezorgd.’ Fronsend richtte Galad zich tot Thom en Juilin. ‘Wat scheelt die vrouwen? Waarom staan ze elkaar steeds aan te gapen?’

‘Vrouwen,’ zei Juilin enkel en kreeg van Birgitte een klap tegen zijn achterhoofd. Hij keek haar boos aan.

‘Een steek van een horzel is erger,’ grinnikte ze en zijn boze blik werd onzeker terwijl hij zijn hoge hoed goed schoof. ‘We kunnen de hele dag blijven praten over juist en verkeerd,’ merkte Thom droog op, ‘of we kunnen dat vaartuig nemen. Er is voor betaald en die kosten zijn niet terug te vorderen.’ Opnieuw kromp Nynaeve ineen. Wat hij ook bedoelde, ze wist hoe zij het opvatte.

‘Er kunnen zich bij de rivier moeilijkheden voordoen,’ bracht Galad naar voren, ik heb deze kleding aangetrokken, omdat Samara de Kinderen vandaag niet gunstig gezind is, maar de bendes kunnen ie dereen aanvallen.’ Hij nam Thom met zijn witte haren en snor met enige twijfel op en bekeek ook Juilin twijfelachtig – zelfs afkeurend, want de Tyrener keek zo hard dat hij paaltjes in de grond kon slaan – maar wendde zich toen tot Uno. ‘Waar is die vriend van jou? Het kan nuttig zijn er nog een krijgsman bij te hebben tot we mijn mannen hebben bereikt.’

Uno’s glimlach was schurkachtig. Ze koesterden ook na hun eerste ontmoeting nog weinig vriendschap voor elkaar. ‘Hij is in de buurt. En misschien nog een paar meer. Ik breng ze naar de boot, als jouw Witmantels die bezet houden. Maar ook als ze dat niet kunnen.’ Elayne wilde al wat zeggen, maar Nynaeve snoerde haar de mond voor ze weer zoete broodjes begon te bakken. ‘Dat is genoeg, voor allebei!’ Misschien was honing beter geweest maar ze wilde slaan. Iets. Alles. ‘We moeten snel gaan!’ Ze had moeten bedenken wat er kon gebeuren als ze twee zotten op hetzelfde doel afstuurde en beiden tegelijk het doel bereikten. ‘Uno, haal zo snel mogelijk je andere mannen op.’ Hij probeerde haar nog te zeggen dat die aan de andere kant van het beestenspul stonden te wachten, maar ze ploegde verder. Het waren gekken, beide mannen. Alle mannen. ‘Galad, jij...’ inpakken en wegwezen!’ Luca’s schreeuw bracht haar tot zwijgen. De man kwam hinkend tussen de wagens aanhollen en een rauwe, blauwe plek verkleurde de zijkant van zijn gezicht. Zijn scharlaken rode schoudermantel was smerig en gescheurd. Blijkbaar waren Thom en Juilin niet de enigen die de stad waren ingegaan. ‘Brugh, zeg tegen de paardenknechten de wagens gereed te maken. We laten het zeil van de omheining achter,’ riep hij met een grimas, ‘maar ik wil binnen een uur onderweg zijn. Andaya, Kuan, haal jullie zusters op. Wek iedereen die nog slaapt en als ze zich aan het wassen zijn, komen ze maar smerig of bloot mee! Opschieten, tenzij je de Profeet wil bejubelen en naar Amadicia op wil trekken. Chin Akima is zijn hoofd al kwijt, samen met de helft van zijn mensen, en Sillia Cerano is met een tiental van haar kunstenmakers al gegeseld omdat ze te langzaam waren! Vooruit!’ Bijna iedereen, afgezien van het groepje mensen bij Nynaeves wagen, was al weggehold. Luca kwam wat langzamer hinkend aanlopen en nam Galad behoedzaam op. Uno eveneens, ofschoon hij de eenogige man al twee maal eerder had gezien. ‘Nana, ik wil met je praten. Alleen.’

‘We gaan niet met je mee, baas Luca,’ vertelde ze hem. ‘Alleen,’ herhaalde hij, haar bij de arm grijpend en meetrekkend. Ze keek om naar de anderen om te zeggen niet tussenbeide te komen en zag dat het niet nodig was. Elayne en Birgitte haastten zich naar de omheining die om het beestenspul liep en afgezien van zo nu en dan een blik op het tweetal waren de vier mannen druk in gesprek. Ze snoof luid. Een mooi stel! Stonden gewoon toe te kijken als een vrouw werd mishandeld!

Met een ruk trok ze haar arm los en beende naast Luca mee, terwijl het geruis van haar zijden rok haar ongenoegen uitzoefde. ‘Ik ver onderstel dat je je geld wilt zien nu we weggaan. Goed, je zult het krijgen. Honderd goudmarken. Al ben ik van mening dat we de waar de van de wagen en de paarden, die we niet meenemen, in minde ring kunnen brengen. Plus wat wij hebben opgeleverd. Wij hebben zeker voor meer bezoekers gezorgd. Morelin en Juilin door hun koorddansen, ik met het boogschieten, Thom door zijn...’

‘Denk je dat ik goud wil, vrouw?’ donderde hij terwijl hij voor haar ging staan. ‘Als dat zo was, had ik er op de dag dat we de rivier over staken, om gevraagd. Heb ik erom gevraagd? En weet je waarom niet?’

Onwillekeurig deinsde ze achteruit en sloeg haar armen fors over el kaar. En wenste meteen dat ze dat niet had gedaan, want daardoor werd nog sterker benadrukt wat ze blootstelde. Haar koppigheid zorgde ervoor dat ze de armen zo liet – ze was niet van plan hem de gedachte te geven dat ze zich verlegen voelde, zeker niet omdat het wel zo was – maar tot haar verbazing bleef hij haar recht aankijken. Misschien was hij ziek. Hij had nog nooit zijn ogen van haar boezem af kunnen houden en als Valan Luca én voor borsten én voor goud geen belangstelling meer had.... ‘Als het niet om het geld gaat, waar gaat het dan wel om?’

‘Nadat ik uit de stad was vertrokken, heb ik de hele weg lopendenken,’ ging hij door terwijl hij weer voor haar kwam staan, ‘dat je nu ten slotte zou vertrekken.’ Ze verdomde het verder achteruit te stappen, zelfs nu hij over haar heen stond gebogen en haar gespannen aanstaarde. Gelukkig bleef hij haar wel recht aankijken, ik weet niet voor wie je op de vlucht bent, Nana. Soms geloof ik je verhaal bijna. Morelin heeft op z’n minst iets van een hoge vrouwe in haar ma nier van doen en laten. Maar jij bent nooit een dienster geweest. De laatste paar dagen verwachtte ik half en half jullie nog eens vechtend en haren plukkend over de grond te zien rollen, met mogelijk Maerion erbovenop.’ Hij moest iets in haar gelaatsuitdrukking hebben opgevangen, omdat hij zijn keel schraapte en snel verder sprak. ‘Het punt is: voor Maerion kan ik iemand anders vinden om voor de schietschijf te staan. Je gilt heel mooi, iedereen denkt echt dat je doodsbang bent, maar...’ Weer schraapte hij de keel, zelfs nog gehaaster en ging wat achteruit. ‘Wat ik probeer te zeggen: ik wil dat je blijft. Daarginds ligt een heel grote wereld, duizenden steden wachten op een voorstelling van mij, en wie er ook jacht op je maakt, hij zal je nooit bij mij vinden. Een stel van Akima’s mensen en enkele kunstenmakers van Sillia die nog niet de rivier over zijn gestuurd... ze sluiten zich bij mij aan en dan zal Valan Luca’s beestenspul het grootste ter wereld zijn.’

‘Blijven? Waarom zou ik blijven? Ik heb je vanaf het begin gezegd dat we alleen maar naar Geldan wilden gaan en daaraan is niets ver anderd.’

‘Waarom? Nou, om mijn kinderen te dragen, natuurlijk.’ Met beide handen pakte hij haar hand. ‘Nana, jouw ogen drinken mijn ziel, jouw lippen ontvlammen mijn hart, jouw schouders doen mijn bloed razen, jouw...’

Snel onderbrak ze hem. ‘Je wilt met me trouwen?’ vroeg ze ongelovig.

‘Trouwen?’ Ogenknipperend. ‘Tja... eh... ja. Ja, uiteraard.’ Zijn stem klonk weer krachtiger en hij drukte haar vingers tegen zijn lippen. ‘We zullen trouwen in de eerste stad waar ik het huwelijk kan regelen. Ik heb nooit eerder een vrouw gevraagd met me te trouwen.’

‘Dat neem ik zonder meer aan,’ zei ze zwakjes. Het kostte moeite haar handen los te wringen. ‘Ik voel me gevleid, baas Luca, maar...’

‘Valan, Nana, Valan.’

‘Maar ik moet je afwijzen. Ik ben aan een ander beloofd.’ Nou ja, in zekere zin was dat zo. Lan Mandragoran mocht zijn zegelring dan wel beschouwen als een geschenkje, maar zij vatte het anders op. ‘En ik ga.’

‘Ik hoor je in te pakken en mee te dragen.’ Stof en scheuren bedier ven de zwierige en welsprekende mantelzwaai toen hij zich oprichtte. ‘Na verloop van tijd vergeet je die man wel.’

‘Als je dat probeert, laat ik Uno ervoor zorgen dat je zou wensen liever in worstjes te zijn gesneden.’ Dat ontmoedigde de dwaze kerel amper of eigenlijk geheel niet. Ze porde hard in de borst van de man. ‘Je kent me in het geheel niet, baas Luca. Je weet niets van me. Mijn vijanden, waar jij zo gemakkelijk overheen stapt, zouden je levend villen en op je botten dansen en je zou ontzettend dankbaar moeten zijn als dat het enige was. Luister, ik vertrek en heb geen tijd om naar je gevlij te luisteren. Nee, hou je mond! Ik ben vastbesloten en jij kunt er niets aan veranderen, dus kun je net zo goed stoppen met je gefleem.’

Luca zuchtte diep. ‘Nana, voor mij ben jij de enige vrouw die bestaat. Laat andere mannen maar saaie grietjes met hun verlegen zuchtjes kiezen. Een man zal weten dat hij iedere keer door het vuur zal moeten lopen en met zijn blote handen een leeuwin zal moeten temmen om jou te mogen benaderen. Elke dag zal een avontuur zijn en elke nacht...’ Zijn glimlach leverde hem bijna een oorvijg op. ‘Ik zal je terugvinden, Nana, en je zult mij kiezen. Hier, in mijn hart, weet ik het.’ Met een indrukwekkende stomp tegen zijn borst gaf hij zijn mantel een nog uitbundiger zwaai mee. ‘En jij weet het ook, liefste Nana. In je lieve hartje weet je dat.’

Nynaeve wist niet of ze haar hoofd moest schudden of hem aangapen. Mannen waren gek. Alle mannen.

Hij stond erop haar naar haar wagen te begeleiden, haar arm vast houdend of ze een dans gingen openen.

Elayne stapte stevig door tussen de opgewonden paardenknechten die snel de wagens klaarmaakten, de schreeuwende mensen, hinni kende paarden, brommende beren en grauwende luipaarden. Ze merkte dat ze binnensmonds liep te mopperen, wat goed paste bij alle dierengeluiden om haar heen. Nynaeve moest nodig wat zeggen over dat tonen van haar benen. Zij had heus wel gezien dat dat mens bij Valan Luca’s komst rechter ging staan. En ook dieper ademhaal de. Net als wanneer Galad er was, trouwens. En ze vond een broek helemaal niet zo fijn. Hij zat trouwens wel gemakkelijk en was koeler dan een rok. Ze kon bijna begrijpen waarom Min graag in man nenkleren rondliep. Het enige moeilijke was dat gevoel te overwinnen dat je jasje net een rok was die tot je heupen reikte. Dat had ze tot nog toe op kunnen brengen. Maar ze was zeker niet van plan dat aan Nynaeve met haar giftong te laten merken. Dat mens had moeten beseffen dat Galad geen ogenblik zou bedenken dat de kosten weleens hoger zouden zijn dan een belofte waard was. En aan haar had het niet gelegen, ze had het haar vaak genoeg verteld. En de Profeet erbij halen! Nynaeve deed gewoon maar wat, zonder goed na te denken.

‘Zei je iets?’ vroeg Birgitte. Ze had haar rok opgenomen om hem over haar arm mee te dragen en liet daardoor onbeschaamd haar benen vanaf haar blauw brokaten muilen tot ruim boven haar knieën zien. Die strakke zijden kousen toonden veel meer dan een broek. Elayne bleef doodstil staan. ‘Wat vind jij van mijn kleren?’

‘Je kunt je heel gemakkelijk bewegen,’ zei de ander onbewogen. Elayne knikte. ‘Het is natuurlijk goed dat je niet van die dikke billen hebt, met die strakke...’

Woedend doorstappend rukte Elayne het jasje een paar maal zo ver mogelijk omlaag. Die tong van Nynaeve paste goed bij die van Birgitte. Ze had haar echt een soort eed van gehoorzaamheid moeten laten afleggen, of minstens moeten eisen dat ze wat achting zou tonen. Daar zou ze aan moeten denken wanneer ze Rhand aan zich zou binden. Toen Birgitte haar boos kijkend inhaalde, alsof zij meer te horen had gekregen dan ze kon verdragen, spraken ze geen van beiden.

De withharige, in groene glinstertjes geklede Seanchaanse gebruikte haar prikstok om de enorme s’redit te leiden die met zijn kop de zware leeuwenkooi duwde. Een paardenknecht in een groezelig leren vest hield de boom van de wagen omhoog en stuurde de wagen naar een plaats waar de paarden handiger ingespannen konden worden. De leeuw liep heen en weer, zwiepte nu en dan met zijn staart en maak te het schorre blafgeluid dat klonk alsof hij ieder moment kon gaan brullen.

‘Cerandin,’ zei Elayne, ‘ik moet met je spreken.’

‘Even wachten, Morelin.’ Nu al haar aandacht op het grijze dier met de slagtanden was gericht, was haar lispelende spraak bijna niet te verstaan.

‘Nu, Cerandin. We hebben weinig tijd.’

Maar de vrouw liet de s’redit doorgaan tot de paardenknecht riep dat de wagen goed stond, waarna ze ongeduldig vroeg: ‘Heb je wat nodig, Morelin? Ik heb veel te doen. En ik wil me nog omkleden, want dit is geen goede reiskleding.’ Het dier bleef geduldig achter haar staan wachten.

Elaynes mond verstrakte iets. ‘We gaan weg, Cerandin.’

‘Ja, dat weet ik. De onlusten. Dat soort dingen zou niet mogen worden toegestaan. Als die Profeet van plan is ons te na te komen, zal hij merken wat Mer en Sanit kunnen.’ Ze draaide zich om en krab de Mers gerimpelde schouder met de prikstok, waarbij hij met zijn lange neus haar schouder aanraakte. Een slurf noemde Cerandin het. ‘Sommigen geven de voorkeur aan een lopar of grolm in de strijd, maar als je een s’redit goed gebruikt...’

‘Wees even stil en luister,’ onderbrak Elayne haar ferm. Het kostte haar moeite zich in te houden nu de Seanchaanse zo traag van begrip was en Birgitte met over elkaar geslagen armen naast haar stond. Ze wist bijna zeker dat ze haar kans op een volgende snedige op merking afwachtte, ik bedoel niet het beestenspul. Ik bedoel mijzelf, Nana en jou. We schepen ons straks in en vanmiddag zijn we ver buiten bereik van de Profeet.’

Cerandin schudde langzaam het hoofd. ‘Er zijn maar weinig binnenschepen die s’redits kunnen vervoeren, Morelin. Zelfs als je er zo een hebt gevonden, wat heeft het voor zin? Wat zou ik moeten doen? Ik denk dat ik in m’n eentje niet zoveel kan verdienen als bij baas Luca, zelfs niet als jij blijft koorddansen en Maerion blijft boog schieten. Ik neem aan dat Thom zou goochelen. Nee. Nee, het is beter als we allemaal bij het beestenspul blijven.’

‘De s’redits zullen hier moeten blijven,’ gaf Elayne toe, ‘maar baas Luca zal ongetwijfeld goed voor ze zorgen. We gaan niet meer op treden, Cerandin. Dat zal niet meer nodig zijn. Waar ik heen ga, zijn mensen die graag willen horen...’ Ze besefte opeens dat de paarden knecht, een schrale kerel met een buitengewone, gezwollen neus, haar kon horen. ‘Over waar je vandaan komt. Veel meer willen weten dan je ons hebt verteld.’ Nee, hij stond niet af te luisteren, maar te loeren. Beurtelings naar Birgittes boezem en haar benen. Ze keek hem aan tot zijn stomme grijns ziekelijk werd en hij zich snel aan zijn werk wijdde.

Cerandin schudde opnieuw het hoofd. ‘Moet ik Mer, Sanit en Nerin aan de zorg van mannen toevertrouwen die te bang zijn om in hun buurt te komen? Nee, Morelin. Wij blijven bij baas Luca. Jij ook. Dat is veel beter. Weet je nog hoe toegetakeld je was toen jullie bij ons kwamen? Naar zoiets wil je toch niet terug?’ Elayne haalde diep adem en kwam een stap dichterbij. Alleen Birgitte kon haar nog horen, maar ze wilde elk risico voorkomen. ‘Cerandin, mijn echte naam is Elayne van Huis Trakand, erfdochter van Andor. Op een dag word ik koningin van Andor.’ Als ze dacht aan het optreden van de vrouw op de eerste dag van hun ontmoeting en nog meer aan wat ze hun over Seanchan had verteld, zou dat voldoende moeten zijn om alle weerstand te overwinnen. In plaats daarvan keek Cerandin haar recht in de ogen. ‘Je beweerde op die eerste dag al een hoogvrouwe te zijn, maar...’ Ze perste haar lippen op elkaar en keek naar Elaynes broek. ‘Je bent een goede koorddanseres, Morelin. Als je oefent, kun je goed genoeg worden om ooit voor de keizerin zelf op te treden. Iedereen heeft zijn plaats en iedereen behoort op die plaats.’

Heel even bewoog Elaynes mond alsof ze iets wilde zeggen. Cerandin geloofde haar niet! ik heb genoeg tijd verknoeid, Cerandin.’ Ze wilde de arm van de vrouw vastpakken, om haar zo nodig met geweld mee te trekken, maar Cerandin greep haar hand beet, draai de en onder het slaken van een gil stond de erfdochter met wijd open gesperde ogen opeens op haar tenen en vroeg zich af wat haar als eerste zou overkomen: een gebroken pols of de arm uit de kom. Birgitte bleef gewoon wachten, de armen over elkaar en ze had nog het lef een wenkbrauw vragend op te trekken.

Elayne perste haar tanden op elkaar. Ze zou niét om hulp vragen. ‘Laat me los, Cerandin,’ eiste ze en ze had liever gehad dat het niet zo hijgend klonk, ik zei dat je me los moest laten!’ Even later deed Cerandin het en zette ze oplettend een stap achter uit. ‘Je bent een vriendin, Morelin, en zult dat blijven. Je kunt op een dag een vrouwe worden. Je hebt de manieren en als je de aandacht van een heer kunt trekken, neemt hij je misschien op als een van zijn asa’s. Een asa wordt soms zijn vrouw. Ga met het Licht, Morelin. Ik moet mijn werk afmaken.’ Ze stak haar prikstok uit naar Mer, die zijn slurf eromheen sloeg, en het grote dier liet zich zwaar en log wegleiden.

‘Cerandin!’ zei Elayne scherp. ‘Cerandin!’ De witharige vrouw keek niet om. Elayne keek Birgitte woedend aan. ‘Aan jou heb ik ook niets!’ snauwde ze en ze beende weg voor de ander kon antwoorden. Birgitte haalde haar in en ging naast haar lopen. ‘Uit wat ik heb gehoord en gezien, heb je behoorlijk veel tijd aan die vrouw besteed om haar wat ruggengraat te geven. Dacht je echt dat ik je ging helpen om dat weer ongedaan te maken?’

‘Zoiets heb ik niet geprobeerd,’ mopperde Elayne. ‘Ik probeerde voor haar te zorgen. Ze is heel ver van huis en overal waar ze komt, is ze een vreemdeling en er zullen mensen zijn die haar niet zo vriendelijk zullen behandelen als ze horen waar ze vandaan komt.’

‘Ze lijkt me heel goed in staat voor zichzelf te zorgen,’ merkte Birgitte droogjes op. ‘Maar ja, dat heb je haar toch ook geleerd? Misschien was ze hulpeloos vóór je haar ontmoette.’ Elaynes blik leek van haar af te glijden als ijs van koud staal.

‘En jij bleef gewoon staan kijken. Terwijl je wordt geacht mijn...’ Ze keek rond; het was maar een blik, maar verschillende hoofden van paardenknechten doken weg. ‘Mijn zwaardhand te zijn. Je wordt geacht te helpen als ik me moet verdedigen en ik niet kan geleiden.’ Ook Birgitte keek om zich heen, maar jammer genoeg was er niemand zo dichtbij dat ze haar mond hield, ik zal je beschermen wan neer je in gevaar bent, maar als het enige gevaar erin bestaat dat je over de knie wordt gelegd omdat je je gedraagt als een verwend nest, zal ik moeten beslissen of je niet beter een lesje kunt leren, waardoor je een volgende keer niet hetzelfde of nog erger overkomt. Aan haar vertellen dat je een erfgename van de troon bent! Echt! Als je Aes Sedai wilt worden, moet je oefenen hoe je de waarheid kunt ver draaien, zodat je er geen puinhoop van maakt.’ Elaynes mond viel open. Pas toen ze over haar eigen voeten struikelde, was ze in staat iets te zeggen. ‘Maar ik ben de erfdochter!’

‘Als jij het zegt,’ zei Birgitte, die haar ogen op de lovertjesbroek richt te.

Elayne kon niet meer hebben. Nynaeve met haar tong als een dolk, Cerandin zo koppig als twee muilezels en nu dit. Ze gooide haar hoofd in de nek en krijste van ergernis.

Toen het geluid verstierf, leken alle dieren stil te zijn. Overal stonden paardenknechten haar aan te kijken. Ze negeerde hen koel. Niets kon haar nog op stang jagen. Ze was ijzig kalm en volkomen beheerst.

‘Was dat een schreeuw om hulp,’ zei Birgitte, haar hoofd scheef houdend, ‘of heb je honger? Ik neem aan dat ik nog wel ergens een mei...’ Elayne stormde weg met een grauw waar iedere luipaard trots op zou zijn.

Загрузка...