Albert Cornelis Baantjer De Cock en danse macabre

1

Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat stond met zijn handen op zijn rug voor de beregende ruiten van de kale recherchekamer en blikte naar de glimmende daken van de smalle huisjes aan de overkant. Op het ritme van zijn hartslag wiegde hij zachtjes op de ballen van zijn voeten. Het zoete deinen bezorgde hem een vrolijk gevoel van onbekommerde blijheid.

Gedreven door een ongekende, en zeker voor de puriteinse ziel van de oude speurder vergaande, zorgeloosheid was hij horende doof en ziende blind voor de vele zaken, die in de uitpuilende laden van zijn bureau om zijn aandacht lagen te schreeuwen. Starend naar een rustige en gestaag vallende regen leek hem misdaad… in al zijn trieste varianten… opeens zo onwezenlijk… zo heel ver weg… alsof het niet bestond… alsof onze goede aardkloot door louter lieve en zeer deugdzame cherubijntjes werd bevolkt.

Hij draaide van het raam weg en sjokte naar zijn stoel achter zijn bureau. Daar liet hij zich in zakken en leunde behaaglijk achterover.

Met een glimlach van vertedering om zijn lippen keek hij naar zijn jonge collega Vledder, die zijn smalle vingers razendsnel over de toetsen van zijn elektronische schrijfmachine liet dansen.

Sinds de altijd uiterst karige afdeling Voorzieningen van de Amsterdamse gemeentepolitie de gammele antieke Olympia bij hen had weggehaald en vervangen door een modern elektronisch apparaat, deed Vledder voor beiden al het schrijfwerk.

De oude rechercheur kon met dat nieuwe ding niet overweg. Hij had het wel even geprobeerd… aarzelend, sceptisch en met een grote dosis argwaan. Maar toen al bij de geringste aanraking de schrijfmachine brommend en grommend een geheel eigen leven scheen te gaan leiden en zijn stramme handen alleen nog maar woorden met grove spelfouten liet produceren, had hij het met een gebaar van afkeer opgegeven. Geavanceerde technieken waren aan De Cock niet besteed.

Vledder liet zijn rappe vingers even rusten. Over zijn schrijfmachine heen keek hij naar De Cock.

‘Ik hoop dat meester Medhuizen de behandeling van lasterlijke aanklachten[1] in het vervolg aan anderen opdraagt.’ De jonge rechercheur zuchtte diep. ‘Wat een werk zit hierin. Het wordt al met al een proces-verbaal als een boekwerk.’

De Cock grinnikte.

‘Ik zal aan Wim Hazeu vragen of hij er belangstelling voor heeft.’

Vledder keek hem fronsend aan.

‘Wie is Wim Hazeu?’

De Cock lachte.

‘Directeur van de uitgeverij De Fontein in Baarn.’

‘Ken jij die?’

De Cock knikte nadrukkelijk.

‘Hij is vorige week bij mij thuis geweest. Een vriendelijke man met een rond hoofd en een bijna verlegen glimlach.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘Wat kwam hij doen?’

De Cock grijnsde.

‘Hij wil mijn memoires uitgeven.’

Vledder trok zijn neus iets op.

‘Je… wat?’

De Cock keek hem verwonderd aan.

‘Memoires… weet je niet wat dat zijn?’

Vledder snoof verachtelijk.

‘Memoires… beroemde mensen schrijven hun memoires… generaals uit wereldoorlogen, beruchte staatslieden, filmsterren, presidenten.’

‘En?’

‘Wat bedoel je?’

De Cock spreidde zijn beide armen.

‘Waarom zou ik na mijn pensionering geen memoires gaan schrijven?’ riep hij verongelijkt.

Vledder gniffelde.

‘Ben jij beroemd? Denk je nu werkelijk dat iemand belangstelling heeft voor jouw levensgeschiedenis? Wat ben je… ik bedoel maatschappelijk gezien? Een simpele rechercheur… met een eindrang… zwaar leunend tegen zijn pensioen.’

De grijze speurder kneep zijn lippen op elkaar.

‘Ik ben De Cock.’

Vledder knikte toegeeflijk.

‘Met ceeooceekaa.’

Het klonk spottend.

De oude rechercheur boog zich naar voren. Op zijn breed gezicht lag een milde glimlach.

‘Die Wim Hazeu van De Fontein is niet gek,’ reageerde hij vriendelijk. ‘Als hij memoires van mij wil uitgeven, dan ziet hij daar wat in… voordeel, winst.’ De grijze speurder strekte zijn hand naar Vledder uit. ‘En eerlijk gezegd, het lijkt mij best een leuk idee om al die moeilijke en ingewikkelde zaken, die wij samen in het verleden hebben opgeknapt, eens in de openbaarheid te brengen.’

De jonge rechercheur maakte een afwerend gebaar.

‘Moet jij weten,’ riep hij knorrig. ‘Als je mij er maar buiten houdt.’

De Cock negeerde de opmerking. Hij tikte met zijn wijsvinger op de achterzijde van de elektronische schrijfmachine.

‘Voor wie schrijf jij in de regel al die keurige processen-verbaal?’ vroeg hij ernstig.

Vledder keek hem verbaasd aan.

‘Voor het Openbaar Ministerie… voor meester Medhuizen, onze bloedeigen officier van justitie?’

De Cock knikte.

‘Dit boekwerk van jou over onze moord in beeld zal hij wel moeten lezen, omdat hij een strafzaak tegen een drievoudige moordenaar moeilijk kan seponeren. Maar verder…’

‘Wat verder?’

‘Verder leest die man vermoedelijk niets van wat jij schrijft. Al zou hij het willen… hij komt er eenvoudig niet toe. De huidige officieren van justitie worden vrijwel letterlijk onder de dossiers begraven.’ De grijze speurder trok zijn kin iets op. ‘Weet je waar de meeste van jouw prachtige werkstukken… waar je zo je best op hebt gedaan… belanden? Op de muffe, stoffige archiefzolder van het paleis van justitie… en niemand kijkt er ooit meer naar om.’

‘En daar erger jij je aan?’

De Cock knikte nadrukkelijk.

‘Zeker. En elk verstandig mens zal er zich aan ergeren als hem wordt opgedragen zinloos werk te doen.’

Vledder keek hem grijnzend aan.

‘En daarom wil jij je memoires uitgeven?’

De Cock tuitte zijn lippen.

‘Waarom,’ antwoordde hij bedachtzaam, ‘zouden wij het publiek niet eens vertellen, dat de schuld van de geweldige stijgingen van de criminaliteit niet primair bij de politie ligt, maar dat het Openbaar Ministerie gewoon niet in staat is om het grote werkaanbod dat de politie levert, te verwerken?’

‘En dacht je dat het publiek dat interesseert?’

De Cock knikte overtuigend.

‘Het werk van de politie is het enige werk waar iedereen verstand van heeft… althans waar iedereen een persoonlijke mening over heeft.’

Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt en Vledder riep: ‘Binnen!’

De deur ging langzaam open en op de drempel verscheen de gestalte van een jonge vrouw. De Cock schatte haar op rond de vijfentwintig jaar. Ze droeg een glimmend zwarte laklederen regenmantel, waarvan het water op de vloer drupte. Ze nam behoedzaam haar regenhoedje af en een weelde van lang blond haar golfde over haar schouders. Langzaam, licht heupwiegend, een modieus beugeltasje zwengelend aan haar rechterhand, zweefde ze naderbij.

De Cock hield zijn adem in. Ze was mooi, vond hij, uitzonderlijk mooi. Het goudblonde haar gaf aan de lichtbruine teint van haar gelaat een extra accent. Als betoverd kwam hij uit zijn stoel overeind en bleef naar haar staren tot ze dicht bij hem stond.

Ze hield haar hoofd iets schuin en haar lange blonde haren waaierden mee. ‘Mag ik even met u praten?’

Haar stem had een zoet donker timbre.

De Cock slikte.

‘Als… eh, als u daar behoefte aan hebt,’ antwoordde hij beverig.

Ze trok haar linkerwenkbrauw iets omhoog.

‘U bent toch rechercheur De Cock?’

De grijze speurder knikte.

‘Met ceeooceekaa,’ reageerde hij haast automatisch.

Om haar lippen zweefde een glimlach.

‘De enige echte… hoor ik.’

De Cock drukte zijn ogen even dicht en onttrok zich aan haar betovering. Daarna wees hij uitnodigend naar de stoel naast zijn bureau.

‘Neemt u plaats,’ sprak hij vriendelijk. ‘En zeg mij, waarmee ik u van dienst kan zijn?’

Ze knoopte haar lakjas los, ging zitten en sloeg haar lange benen over elkaar. Daarna schikte ze nog iets aan haar blouse en keek op.

‘Mijn naam is Ellen,’ sprak ze zacht. ‘Ellen van Zoelen. Ik ben vierentwintig jaar, ongehuwd, woon in Amersfoort aan de Prins Frederiklaan en werk als directie-secretaresse bij een handelsmaatschappij in Utrecht.’ Ze zweeg even en ademde diep. ‘Ik heb lang geaarzeld, voordat ik besloot naar u toe te komen. Vrienden van mij zeiden dat u mogelijk de enige rechercheur was, die bereid zou zijn om naar mijn verhaal te luisteren.’

De Cock liet zich in zijn stoel zakken.

‘Ik ken uw vrienden niet,’ sprak hij vrolijk lachend, ‘maar ik vind hun opvattingen rijkelijk overdreven. Rechercheurs zijn van nature goed in het luisteren… daarin vorm ik beslist geen uitzondering. U had zich een reis naar Amsterdam kunnen besparen en zich kunnen wenden tot een van mijn collega’s in Amersfoort… uw woonplaats.’

Ellen van Zoelen schudde haar hoofd.

‘Ik heb in Amersfoort niets te zoeken,’ reageerde ze bits. ‘Als er iets is gebeurd, dan gebeurde het in Amsterdam.’

De Cock glimlachte beminnelijk.

‘U maakt mij nieuwsgierig.’

‘Mijn oom Zadok van Zoelen, oudste broer van mijn vader, woonde hier in Amsterdam aan de Keizersgracht, dicht bij de Prinsenstraat. Als kind logeerde ik vaak bij hem. Toen leefde mijn tante nog. Ik moet tot mijn schande bekennen, dat ik na de dood van tante Sophie, nu vijf jaar geleden, niet meer naar mijn oom heb omgekeken. Ik kwam er gewoon niet toe. Met tante Sophie kon ik goed overweg. Ik heb als kind veel plezier aan haar beleefd. Ze was lief en op een prettige manier ouderwets. Maar oom Zadok was een wat knorrige man met in feite slechts één interesse: oud zilver.’

De Cock grinnikte oneerbiedig.

‘Oud zilver?’

Ellen van Zoelen knikte.

‘Oom Zadok had een prachtige verzameling oude zilveren gebruiksvoorwerpen en was steeds op pad om die verzameling uit te breiden. Dat oude zilver was voor hem een obsessie. Wanneer ik als kind belangstelling voor zijn verzameling toonde, was hij plotseling een andere man. Dan legde hij mij geduldig en vol liefde uit waarom hij bijvoorbeeld het reliëf op een brandewijnkom uit zijn collectie zo mooi vond.’

De Cock schoof zijn onderlip vooruit.

‘Wat is een brandewijnkom?’

Op het gezicht van Ellen verscheen een glimlach.

‘Een zilveren kommetje voorzien van twee horizontale oren. Ze werden vroeger in Friesland gebruikt voor het ronddienen van een drank van brandewijn en rozijnen… de boerenjongens.’

De Cock gebaarde in haar richting.

‘U hebt de liefde voor het oude zilver niet van uw oom overgenomen?’

Ellen van Zoelen schudde haar hoofd.

‘Ik heb wel van oom Zadok geleerd hoe ik naar oude zilveren gebruiksvoorwerpen moet kijken… naar de aard van het filigrain, de cannetille, het ciseleerwerk… de gebruikte gehaltemerken. Maar zijn passie… zijn ongebreidelde verzamellust… mis ik.’

Ze zweeg.

De Cock keek de jonge vrouw voor zich enige seconden onderzoekend aan. Zijn scherpe blik gleed langs haar fraaie, bijna uitbundige vormen, bezag de lijnen van haar zinnelijke mond. Het woord ‘passie’ bracht een ondeugende vraag naar zijn lippen, maar hij bedwong zich.

Hij boog zich iets naar haar toe.

‘Ik ben nog steeds bereid om naar uw verhaal te luisteren,’ sprak hij bemoedigend.

Ellen van Zoelen verschoof iets op haar stoel.

‘Dit is mijn verhaal.’

De Cock keek haar verbaasd aan.

‘Over uw oom Zadok en zijn verzameling oud zilver?’

In zijn stem trilde ongeloof.

Ellen van Zoelen knikte.

‘Die verzameling is uit het huis van mijn oom aan de Keizersgracht verdwenen… volledig… van de grote machtige gildenbokalen tot aan de kleinste loddereindoosjes… alles is weg.’

De Cock reageerde wat verward.

‘Gestolen?’

Ellen van Zoelen trok haar schouders op.

‘Dat vermoed ik… hoewel ik daarover geen enkele zekerheid heb.’

‘Sporen van braak… verbreking?’

‘Die heb ik niet aangetroffen.’

De Cock spreidde zijn beide handen.

‘Wat zegt uw oom Zadok ervan?’

Ellen van Zoelen schudde haar hoofd.

‘Oom Zadok zegt niets meer… oom Zadok is dood.’

De Cock keek haar verbijsterd aan.

‘Vermoord?’

Om de volle, fraai gevormde lippen van de jonge vrouw gleed een moede glimlach.

‘Hij stierf aan een hartverlamming.’

Загрузка...