11

De Cock keek de man, die op de stoel naast zijn bureau was neergestreken, aandachtig aan. Hij schatte hem op voor in de dertig. Hij had een knap, gelijkmatig gevormd, iets donker getint gelaat, waarin een paar lichtbruine ogen rusteloos ronddwaalden. Zijn zwart golvend haar was gevat in een zorgvuldig nochalant ogend kapsel. Het donkergrijze, driedelige kostuum dat hij droeg, was van een uitstekende snit. Zijn helgele regenjas lag gevouwen over zijn knieën.

De grijze speurder produceerde een glimlach.

‘U bent Ralf van Zutphen?’

De jongeman tastte in het borstzakje van zijn colbert. ‘Ik zal u mijn kaartje geven.’

De Cock nam het visitekaartje aan en bekeek het. ‘Ralf van Zutphen,’ las hij hardop. ‘Profit-Centre Manager, Holland Electronics Vijzelgracht Amsterdam.’

De oude rechercheur legde het kaartje voor zich neer.

‘Ik heb het gevoel,’ sprak hij smalend, ‘dat het aantal managers in ons land met de dag toeneemt. Wat betekent dat Profit-Centre Manager?’

Ralf van Zutphen bracht even zijn beide handen omhoog.

‘Ik ben verantwoordelijk voor de planning en uitvoering van een of meer activiteiten in onze onderneming, en uiteraard is het daarbij mijn taak om voor een aantrekkelijke winstbijdrage te zorgen.’

Hij sprak snel, vrijwel zonder adempauze.

De Cock knikte begrijpend.

‘Van u als Profit-Centre Manager wordt verwacht, dat Holland Electronics aan de Vijzelgracht profijtelijk blijft… Voor de beleggers, de aandeelhouders… een ruime winst maakt.’

‘Exact.’

De Cock hield zijn hoofd iets schuin.

‘Een yuppie?’

‘Wat bedoelt u?’

‘Bent u een yuppie?’

Ralf van Zutphen wuifde afwerend.

‘Ik ben geen yuppie,’ antwoorde hij vinnig. ‘Het woord yuppie heeft een ongunstige klank. Ik wil mij daarmee niet associëren.’

‘Waarom niet?’

‘Een yuppie is een verachtelijke, gevoelloze moneymaker, die in protserige yuppiepaleizen woont, waardoor aan minderbedeelden op een onrechtmatige wijze woonruimte wordt ontnomen.’

De Cock gebaarde voor zich uit.

‘Terecht… die ongunstige klank?’

Ralf van Zutphen schudde zijn hoofd.

‘Het is de afgunst van mensen die maatschappelijk niets betekenen. De haat en achterdocht van de veelal luie Habenichts.’

De Cock reageerde niet direct. Hij begon te begrijpen waarom de al wat oudere Alida van Amerongen Ralf van Zutphen weerzinwekkend vond.

De grijze speurder maakte een verontschuldigend gebaar.

‘Mensen die niets bezitten, zijn toch niet per definitie lui?’

Ralf van Zutphen snoof.

‘Ik sprak van veelal lui,’ antwoordde hij snel. ‘Lamlendige werkschuwe nietsdoeners en andere puur genot nastrevende lieden vormen een etterend gezwel in onze verloederde maatschappij.’

In zijn stem trilde puur venijn.

De Cock veinsde onbegrip.

‘U werkt toch zelf mee aan die maatschappelijke verloedering?’

Ralf van Zuphen keek hem vijandig aan.

‘In welk opzicht?’

‘Peter Gramsma.’

Ralf van Zutphen grijnsde breed.

‘Peter Gramsma heeft geld… dus heeft hij macht. Omdat de overheid geen macht naast zich duldt, moet hij worden vernietigd. En voor die vernietiging heeft de overheid een apparaat… justitie.’

De Cock knikte instemmend.

‘Als vertegenwoordiger en uitvoerder van dat overheidsapparaat,’ formuleerde hij langzaam en nadrukkelijk, ‘was er ene Karel Marinus Donker-Korzelius. Een ambitieus man. En omdat de rijke Peter Gramsma de macht van de overheid niet wenste te erkennen en ook niet wenste te worden vernietigd, stierf die jonge officier van justitie.’

Ralf van Zutphen grinnikte.

‘Een boude stelling, waarvoor u geen enkel bewijs kunt aandragen.’

‘Nog niet.’

‘Nooit.’

De Cock keek hem onderzoekend aan.

‘Omdat ik voordien sterf,’ sprak hij sinister, ‘net als meester Donker-Korzelius?’

Ralf van Zutphen verschoof iets op zijn stoel. Op zijn gebruind gelaat kwamen blosjes van opwinding. ‘Rechercheur,’ sprak hij ongeduldig, ‘ik ga morgenvroeg op zakenreis en ben dan voor enige tijd niet bereikbaar. Ik ben naar de Warmoesstraat gekomen, omdat ik niet wil dat u mijn reis naar het buitenland als een vlucht opvat.’

De jonge zakenman zuchtte omstandig.

‘Ik heb met de moord op Karel Donker-Korzelius niets te maken. Ik betreur zijn dood. Ik betreur ook de dood van mijn goede vriend Philip de Lent. Ik weet niet welke idioot die beiden om zeep heeft geholpen… nog minder begrijp ik iets van zijn of haar motieven.’

De Cock vouwde zijn handen.

‘Philip de Lent was juridisch adviseur van de rijke, dus machtige Peter Gramsma. Hij bereidde zijn verdediging voor… en stierf. Uw taak is ervoor te zorgen dat Peter Gramsma ongestoord van zijn duistere winsten kan genieten.’ De oude rechercheur keek op. ‘Bent u niet bang om te worden vermoord?’

Ralf van Zutphen spreidde zijn beide armen.

‘Ik leid een onderneming… Holland Electronics… een volkomen legale onderneming, die aan alle wettelijke voorschriften voldoet.’

‘Eigendom van Peter Gramsma.’

Ralf van Zutphen sloot even zijn beide ogen.

‘Peter Gramsma,’ sprak hij met een zweem van wanhoop, ‘is in het bezit van een aanzienlijk aandelenpakket, waardoor hij zich zeggenschap in Holland Electronics heeft verworven. En ook dat is volkomen legaal… voldoet aan de normen die de wet stelt.’

De jonge zakenman zweeg even.

‘En om terug te komen op uw vraag of ik bang ben om te worden vermoord… Ik ben altijd heel goed in staat geweest om op mijzelf te passen.’

De Cock grijnsde.

‘Ik… eh, ik ben ervan overtuigd,’ sprak hij met enige aarzeling, ‘dat ook Karel Donker-Korzelius en uw innige boezemvriend Philip de Lent de mening waren toegedaan dat hen niets kon overkomen. Een dergelijke houding is… neem dat van mij aan… de beste garantie voor een snelle dood.’

Ralf van Zutphen trok een grijns. ‘U maakt mij niet bang.’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Het is niet mijn taak om u angst aan te jagen. Beschouw het als een waarschuwing.’

Ralf van Zutphen nam zijn helgele regenjas van zijn knieën en stond abrupt op. Toen hij aanstalten maakte om zijn regenjas aan te trekken, kwam De Cock in actie.

De grijze speurder kwam snel uit zijn stoel overeind, pakte de rechterarm van de jonge zakenman en schoof de mouw van zijn colbert omhoog.

Half zichtbaar onder de manchet van zijn overhemd schemerde een tatoeage… groen, zwart omrand… een klavertjevier.


Vledder duwde zijn elektronische schrijfmachine iets van zich af en keek zijn oudere collega met glinsterende ogen aan.

‘Wat zei hij?’

De Cock trok zijn schouders op. ‘Volgens Ralf van Zutphen was het een jeugdzonde. Als puber vond hij het stoer om aan de meiden met wie hij omging, op zijn arm een tatoeage te laten zien. Ralf van Zutphen was van mening dat zo’n tatoeage vooral jonge vrouwen imponeerde.’

Vledder trok een grimas. ‘Onzin.’

De Cock knikte. ‘Dat zei ik hem ook.’

‘Hoe reageerde hij?’

‘Hij bleef erbij dat het hielp om jonge vrouwen te verleiden. Volgens Ralf van Zutphen werd een tatoeage als een symbool van mannelijkheid opgevat.’

Vledder trok een vies gezicht. ‘Die vent is gek.’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Die indruk had ik niet. Integendeel, ik neem aan dat Ralf van Zutphen bijzonder intelligent is.’

Vledder boog zich over zijn schrijfmachine heen. ‘Heb je hem verteld,’ vroeg de jonge rechercheur gespannen, ‘dat de dode Philip de Lent en de dode Karel Donker-Korzelius eenzelfde tatoeage op hun rechterarm hadden?’

De Cock knikte. ‘Uiteraard heb ik hem dat gezegd.’

‘En?’

‘Toeval.’

Vledder reageerde geschokt. ‘Wat?’

De Cock knikte opnieuw. ‘Dat zei hij: toeval.’

Vledder snoof. ‘En die uitleg aanvaardde jij?’ In zijn stem trilde ongeloof.

De Cock glimlachte. ‘Ralf van Zutphen opperde de mogelijkheid dat het klavertjevier, zoals hij dat op zijn arm had, destijds bij Tattoo Peter in de Sint Olofssteeg de goedkoopste tatoeage was die men kon laten aanbrengen, en dat er vermoedelijk daarom bij mannen van zijn leeftijd zoveel klavertjevieren voorkwamen.’

Vledder stak zijn kin omhoog. Zijn gezicht zag rood en zijn neusvleugels trilden.

‘Gluiperd,’ siste hij tussen zijn tanden.

De Cock keek hem onbewogen aan.

‘Dat is geen wettelijke term,’ reageerde hij laconiek.

De humor gleed aan Vledder voorbij.

‘Je hebt hem laten gaan?’

De Cock keek hem verwonderd aan.

‘Is het hebben van een tatoeage op je rechterarm strafbaar? Ken jij een wet die dat verbiedt?’

‘Nee.’

‘Zie jij aanwijzingen dat Ralf van Zutphen verantwoordelijk is voor de dood van Philip de Lent en Karel Donker-Korzelius?’

Vledder schudde zuchtend zijn hoofd. ‘Evenmin.’

De Cock grijnsde. ‘Wat had ik dan moeten doen… tortuur toepassen… hem letterlijk de duimschroeven aandraaien… vrolijk laten radbraken… of hem zacht laten roosteren op een smeulend houtvuurtje tot hij mij het geheim van het klavertjevier onthulde?’

Zijn stem droop van sarcasme.

Vledder liet zich uitgeblust in zijn stoel terugzakken.

‘En het witwassen van het zwarte geld?’ vroeg hij vermoeid.

De Cock wees naar de telefoon.

‘Ik heb voor ik Ralf van Zutphen liet gaan, contact opgenomen met hoofdinspecteur Karperhof van de narcoticabrigade en heb hem gevraagd of hij interesse had… of ik Ralf van Zutphen inzake het witwassen van geld voor hem zou arresteren.’

‘Dat kon niet?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Karperhof zei dat hij de bewijsvoering nog niet rond had. Hij wilde zelf, in overleg met een nieuwe officier van justitie, het moment bepalen waarop hij zou toeslaan.’

Vledder grinnikte vreugdeloos. ‘Ralf van Zutphen lachend af.’

De Cock plukte aan zijn neus. ‘Ik heb hem een vrolijk bon voyage toegewuifd,’ jubelde hij opgetogen. ‘En hem ook veel succes gewenst met zijn activiteiten als ondernemer. Ik ben namelijk van mening dat men zich, zelfs als politieambtenaar, onder alle omstandigheden beleefd dient te gedragen.’

Vledder keek hem onderzoekend aan. De jonge rechercheur tastte de gelaatstrekken van de oude speurder af op zoek naar spot. Die was er niet.

‘De confrontatie vanmiddag op Westgaarde,’ sprak hij timide, ‘verliep zonder problemen. Donker-Korzelius wordt morgen al begraven.’

‘Waar?’

‘Op Zorgvlied. Een delegatie van het parket zal de begrafenis bijwonen.’

De Cock wreef over zijn brede kin. ‘Ik ben benieuwd of Annette van het Sticht in de delegatie is opgenomen. Misschien zouden wij…’ De oude rechercheur stokte.

Er werd krachtig op de deur van de grote recherchekamer gebonsd en Vledder, zichtbaar geïrriteerd, brulde: ‘Binnen… binnen!’

De deur werd resoluut opengeduwd en een stevig gebouwde jonge vrouw stormde de recherchekamer in. Ze liep dreunend op De Cock toe. Haar zwartglanzende ponyhaar danste bij elke tred.

De grijze speurder kwam uit zijn stoel overeind en glunderde. ‘Grace de Lent,’ riep hij opgewekt. ‘Wat een verrassing.’

Ze plofte op de stoel naast zijn bureau. ‘Ik doe een aanklacht,’ riep ze fel.

De Cock liet zich weer in zijn stoel zakken. ‘Ik krijg de indruk,’ sprak hij kalmerend, ‘dat u enigszins gebelgd bent.’ Het klonk bijna spottend.

Grace de Lent snoof. ‘Gebelgd,’ riep ze fel, ‘gebelgd. Ik ben woedend.’

De Cock keek haar onderzoekend aan. ‘Dat is niet goed,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘U moet geen aanklacht doen wanneer de woede door uw lichaam raast. Dat heeft vaak nare consequenties. Op het moment dat uw woede is bekoeld, hebt u misschien spijt dat u overijld hebt gehandeld.’

Grace de Lent knoopte haar mantel los.

‘Ik weet wat ik doe,’ reageerde ze nukkig.

De Cock negeerde haar opmerking. ‘Een paar dagen geleden,’ sprak hij gedragen, ‘tijdens ons bezoek aan u, is het niet ter sprake gekomen. Ik wist toen ook nog niet of het belangrijk was.’

‘Wat?’

De Cock boog zich iets naar haar toe. ‘Uw man had op zijn rechterarm, even boven de pols, een tatoeage.’

Grace de Lent knikte. ‘Een klavertjevier.’

De Cock schonk haar een zoete glimlach. ‘Is de oorsprong van die tatoeage wel eens ter sprake gekomen?’

‘U bedoelt tussen mijn man en mij?’

‘Dat bedoel ik.’

Grace de Lent keek hem argwanend aan. ‘Waarom vraagt u dat?’

De Cock antwoorde niet direct. ‘Kent u Ralf van Zutphen?’

Grace de Lent kneep haar lippen op elkaar. ‘Een glibberige vent… dus een vriend van mijn man.’

De Cock boog zich weer iets naar haar toe.

‘De even als uw man vermoorde Karel Donker-Korzelius had eenzelfde tatoeage op dezelfde plek en vanmiddag had ik hier Ralf van Zutphen op bezoek en ook hij had zo’n tatoeage op zijn rechteronderarm: een groen klavertjevier, zwart omrand.’

Grace de Lent zuchtte. De felle woede was uit haar gezicht gezakt.

‘Philip wilde daar nooit over praten,’ sprak ze zacht. ‘Als ik naar het waarom van die tatoeage vroeg… en dat heb ik diverse malen gedaan… dan snauwde hij mij af. Hij schaamde zich er ook voor. Philip liep nooit met onbedekte onderarmen. Al vielen de mussen dood van het dak, dan droeg hij nog overhemden met een lange mouw.’

Grace de Lent zweeg even. ‘Achteraf bezien,’ ging ze verder, ‘was Philip in vele opzichten een nare man.’

De Cock keek de vrouw voor zich lange tijd aan. De oude rechercheur vermoedde, dat de jonge vrouw ernstig onder haar huwelijk met Philip de Lent had geleden en gevoelens van sympathie welden in hem op.

‘Die… eh, die klacht,’ sprak hij vriendelijk, ‘wilt u daar nog over praten?’

Grace de Lent knikte traag. Ze was rustiger, vouwde haar handen in haar schoot.

‘Ik word regelmatig gebeld. Soms wel een paar maal per dag. Een vrouwenstem zegt mij telkens weer dat ik mijn man op tijd heb vermoord.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Op tijd?’

Grace de Lent verborg even haar gezicht in haar handen.

‘Als… eh, als Philip nog een paar dagen langer had geleefd,’ sprak ze snikkend, ‘dan waren Philip en ik niet langer getrouwd geweest. Dan had ons huwelijk niet meer bestaan. De definitieve uitspraak van de echtscheiding zou nog deze week plaatsvinden.’

‘U was in gemeenschap van goederen getrouwd.’

‘Ja.’

‘En Philip was een vermogend man.’

Grace de Lent slikte. ‘Dat verwijt ze mij.’

‘Wie?’

‘Cecile Burroughs.’

Загрузка...