4

Vledder kwam met een norse trek op zijn gezicht de grote recherchekamer binnen. Driftig stapte hij naderbij en smeet zijn map met aantekeningen op zijn bureau. Wild knoopte hij zijn regenjas los.

De Cock keek naar zijn collega op.

‘De pest in?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Een beetje narrig. Moe. Ik had net als jij vanmorgen wat langer moeten uitslapen.’

De Cock trok een grijns.

‘Je moet leren,’ sprak hij koddig, ‘om je arbeidsdriften te beteugelen. Hoe was de sectie?’

De jonge rechercheur nam, nog met zijn regenjas aan, achter zijn bureau plaats. ‘Ik heb ruim twee uur naar het werk van die lijkensnijder moeten kijken,’ sprak hij vermoeid. ‘En bij een vies waterlijk is dat geen pretje.’ Hij zuchtte omstandig. ‘Maar dokter Den Koninghe had het vannacht in het mortuarium goed ingeschat… de breinaald heeft het hart geperforeerd en is daarna tegen de achterzijde van het borstbeen gestuit.’

De Cock keek naar de map met aantekeningen op het bureau van Vledder. ‘Waar is die breinaald gebleven?’ vroeg hij verwonderd.

Vledder gebaarde achteloos.

‘Dokter Rusteloos heeft hem meegenomen. Hij zal de breinaald door het gerechtelijk laboratorium in Rijswijk laten onderzoeken. Dat gaat sneller dan wanneer wij het verzorgen. Zijn eigen laboratorium pathologie is in Rijswijk in hetzelfde gebouw ondergebracht.’

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Wat wil hij laten onderzoeken?’

‘Dokter Rusteloos vroeg zich af of de dodelijke steek werd toegebracht toen de man nog was gekleed… of daarna.’

De Cock glimlachte.

‘Heel schrander van dokter Rusteloos. Maar ik ben er vrijwel van overtuigd dat het daarna is gebeurd… terwijl de man niet was gekleed.’

‘Dus naakt?’

‘Ja.’

‘Waarom naakt?’

De Cock spreidde zijn beide handen.

‘Het lijkt mij uiterst moeilijk om een lijk te ontkleden met tien centimeter breinaald in zijn rug. Dat is een hele klus.’

Vledder reageerde gevat:

‘Tenzij men de kleding lossnijdt… of knipt.’

De Cock knikte.

‘Dat zou kunnen. Maar ik heb tegen die theorie toch wel een paar bedenkingen. Het ligt niet voor de hand. Tenzij de moordenaar aan dat naakt een symbolische betekenis hecht. Anders is het te veel moeite.’

‘Wat voor een symbolische betekenis.’

De Cock spreidde zijn handen.

‘Het is nooit te voorspellen wat er in het hoofd van een moordenaar rondspookt… wat de basis is van zijn of haar denken.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Hoe komt een man naakt?’

De Cock grinnikte.

‘Denk daar eens over na. Wanneer ben jij zelf naakt?’ De grijze speurder wachtte het antwoord niet af. Gnuivend plukte hij aan het puntje van zijn neus. ‘Had hij water in zijn longen?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘De man was al dood voor hij in het water van de gracht terechtkwam.’

‘Heeft dokter Rusteloos nog iets gezegd over de tijdsduur… hoe lang hij in de gracht heeft gelegen?’

‘Hij sprak over een groot aantal dagen.’

De Cock lachte. ‘Nogal vaag.’

Vledder maakte een verontschuldigend gebaar.

‘Ik heb nog geprobeerd om hem tot een meer exacte uitspraak te verlokken, maar dat lukte niet.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Ben Kreuger van de Dactyloscopische Dienst belde juist voor jij binnenkwam. Hij heeft de vingerafdrukken van de dode geclassificeerd. Ze komen aan het hoofdbureau niet in onze collectie voor. Ook bij het CRI[3] in Den Haag is de classificatie niet bekend. Hij kan ons dus niet zeggen wie de man is.’

Vledder trok een beteuterd gezicht.

‘Daar was ik al bang voor,’ sprak hij zuchtend. ‘Het zit ons nooit mee. Heeft al iemand op ons telexbericht gereageerd?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘De ochtendbladen hebben slechts een kort berichtje opgenomen. Lijk vermoorde man in de gracht. En daaronder een beknopt signalement. We hadden toen nog geen foto van het lijk ter beschikking. Ik heb toen jij naar de sectie was, een paar avondbladen benaderd. Ze hebben mij beloofd hetzelfde berichtje te plaatsen… met een foto van de vermoorde man.’ De oude rechercheur zweeg even. ‘En als dat geen resultaten oplevert, dan rest ons nog de televisie.’

‘Kunnen we ook een foto van Donker-Korzelius door de kranten laten opnemen?’

De Cock zwaaide afwerend.

‘Als mevrouw Donker-Korzelius daar dringend om verzoekt, wil ik het aan commissaris Buitendam voorleggen. Ik had vanmorgen met hem al de grootste heibel over de kop in de krant: Officier van justitie vermist. De commissaris meende dat zo’n bericht het vertrouwen in de justitie schaadt.’

Vledder snoof.

‘Wat een nonsens,’ reageerde hij verbeten. ‘Karel Marinus Donker-Korzelius is een hele gewone man met een gewoon beroep.’

De Cock gniffelde.

‘Wellicht behept met een overdaad aan viriliteit.’

Vledder knikte nadrukkelijk.

‘Dat mag,’ brieste hij. ‘Ik heb daar geen moeite mee. Het ligt in de persoonlijke levenssfeer van die man. Van die overdaad heeft hij alleen zelf last.’

‘En de vrouwen uit zijn omgeving.’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Die hebben een eigen wil… kunnen toch weigeren?’ De jonge rechercheur ademde diep. ‘Als iets het vertrouwen in het functioneren van de justitie schaadt,’ ging hij opgewonden verder, ‘dan is dat niet de viriliteit van de persoon Donker-Korzelius, maar die aaneengesloten rij van justitiële blunders, waardoor uiterst ernstige vergrijpen onbestraft blijven.’

De Cock keek zijn jonge collega glimlachend aan. De felle reactie van Vledder deed hem goed. Veel frustratie bij de politie, wist hij, lag bij justitie.

‘Voor commissaris Buitendam,’ sprak hij somber, ‘is elke officier van justitie een soort heilige. Onaantastbaar. Ik heb hem nog maar niet verteld welke geruchten er omtrent Donker-Korzelius in penozekringen de ronde doen. Ik wil hem een hartaanval besparen.’

Vledder lachte.

‘Sinds wanneer heb jij clementie met de commissaris?’

De Cock gaf op die vraag geen antwoord.

‘Als Donker-Korzelius niet snel opduikt, zitten we met twee nare zaken opgescheept… een spoorloos verdwenen officier van justitie en een onbekend lijk van een vermoorde man.’

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Beiden met een klavertjevier op hun rechteronderarm.’ De jonge rechercheur keek op. ‘Toeval?’

De Cock wreef zich achter in zijn nek.

‘Een klavertjevier is een veelgebruikt algemeen geluksteken.’

‘Je bedoelt dat het niets behoeft te betekenen?’

De Cock maakte een wrevelig gebaar.

‘Zolang wij niet weten,’ sprak hij geprikkeld, ‘wie die vermoorde man uit de Brouwersgracht is, weten we ook niet of er een relatie bestaat tussen hem en onze vermiste officier van justitie.’

Vledder schoof zijn map met aantekeningen in een lade van zijn bureau. ‘Ik zou toch graag willen weten,’ verzuchtte hij, ‘of het verdwijnen van Donker-Korzelius verband houdt met zijn mannelijke hormonen of met het feit dat hij als officier van justitie een zaak tegen een maffiabende in behandeling heeft.’

De Cock blikte omhoog naar de grote elektrische klok boven de toegangsdeur. ‘Misschien weten we het over vijf minuten.’

Vledder keek hem verrast aan.

‘Hoe?’

‘Ik heb haar ontboden.’

‘Wie?’

‘Annette van het Sticht… zijn secretaresse.’


Ze droeg een donkergroene wijde regenmantel en een bijpassend hoedje in de vorm van een zuidwester. Haar voeten staken in zwarte glimmende laarsjes. Met korte kittige pasjes liep ze op De Cock toe en trok het hoedje van haar hoofd. Een weelde aan kastanjebruin haar golfde over haar schouders.

De oude rechercheur kwam snel overeind en wenkte galant naar de stoel naast zijn bureau. ‘U bent prompt op tijd,’ prees hij.

Annette van het Sticht nam glimlachend plaats.

‘Niets bijzonders… de zorgvuldigheid van een goede secretaresse.’

De Cock liet zich weer in zijn bureaustoel zakken.

‘De heer Donker-Korzelius zal die zorgvuldigheid zeer op prijs hebben gesteld.’

Annette van het Sticht knikte traag.

‘En niet alleen mijn zorgvuldigheid.’

De Cock beluisterde de toon.

‘De heer Donker-Korzelius wordt sinds zondag vermist,’ opende hij serieus het vraaggesprek en wees voor zich uit naar Vledder. ‘Wij zijn beiden met het onderzoek belast. Dat is de reden dat ik u heb uitgenodigd. Als zijn secretaresse kunt u ons misschien iets vertellen van zijn gedragspatroon… zijn vaste gewoonten.’

Annette van het Sticht knikte begrijpend.

‘Dat bericht vanmorgen in de krant over zijn vermissing is op het parket als een bom ingeslagen en heeft heel wat tongen losgemaakt.’

‘Hoezo?’

Annette van het Sticht schudde afkeurend haar hoofd.

‘Er is wat afgeroddeld.’

‘Waarover?’

Het gezicht van Annette van het Sticht versomberde.

‘Op het parket wordt gefluisterd, dat Karel… eh, ik bedoel de heer Donker-Korzelius… min of meer intieme relaties heeft onderhouden met diverse vrouwelijke leden van het parket.’

De Cock keek haar strak aan.

‘Met u?’

De rechtstreekse vraag bracht Annette van het Sticht zichtbaar in verlegenheid. ‘Karel… eh,’ stamelde ze, ‘Karel en ik waren bevriend… intiem bevriend.’

De Cock keek haar schuins aan.

‘Wa-ren?’

Annette van het Sticht knikte traag.

‘Het was voorbij. Al geruime tijd.’ Ze zweeg even en kauwde op haar onderlip. ‘Ik denk,’ ging ze weifelend verder, ‘dat Karel niet in staat is om langdurige vriendschappen te onderhouden. Ik ben daar vanmorgen door al die roddels pijnlijk achtergekomen.’

‘Was uw… eh, uw vriendschap met de heer Donker-Korzelius op het parket bekend?’

Annette van het Sticht knikte.

‘Dat vermoed ik,’ antwoordde ze nadenkend. ‘Ik heb dat uit sommige roddels… nadrukkelijk uitgesproken in mijn bijzijn… begrepen. Ook de houding van enkele collega’s duidde in die richting: als toch iemand moet weten waar hij uithangt, dan ben jij het.

‘Dat werd gezegd?’

‘Ja.’

‘En u weet niet waar hij uithangt?’

‘Nee, beslist niet.’

‘Hebt u iets beluisterd van nijd, haat, woede jegens de heer Donker-Korzelius?’

‘Nee.’

‘Hebt u zelf die gevoelens?’

Annette van het Sticht keek naar hem op.

‘Nijd, haat, woede… over onze verbroken vriendschap?’

‘Dat bedoel ik.’

Annette van het Sticht liet haar hoofd zakken.

‘Min of meer,’ sprak ze bijna fluisterend. ‘Ik voel mij bedrogen… misbruikt. De breuk heeft mijn gevoel van eigenwaarde aangetast… wellicht meer dan ik mij bewust ben.’

De Cock liet het onderwerp rusten.

‘Hoe wordt de vermissing van de heer Donker-Korzelius op het parket opgevat?’

Er zweefde iets van een glimlach om de mond van Annette van het Sticht. ‘Men veronderstelt dat hij opnieuw een warm bed heeft gevonden.’

De Cock keek haar schattend aan.

‘Men is niet ver-ont-rust?’

Annette van het Sticht schudde haar hoofd.

‘Er heerst op het parket iets van wat men in het Duits Schadenfreude noemt… een heimelijk plezier dat zijn vrouw na al zijn avontuurtjes eindelijk eens zijn vermissing heeft gemeld.’

De Cock knikte begrijpend. Hij wreef met zijn hand langs zijn kin. ‘De heer Donker-Korzelius leidt als officier van justitie een onderzoek naar een maffia-achtige organisatie. Dat is u bekend?’

Annette van het Sticht keek hem verontwaardigd aan.

‘Uiteraard is mij dat bekend. Ik behandel vrijwel alle processtukken.’

‘Hoever was dat onderzoek gevorderd?’

‘Het was bijna afgerond.’

‘Waren er arrestaties gepland?’

Annette van het Sticht knikte nadrukkelijk.

‘De actie zou nog deze week van start gaan. Het wachten was op voldoende inzetbaar personeel bij de narcoticabrigade.’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

‘Hebben u, of de heer Donker-Korzelius, naar aanleiding van dat onderzoek wel eens berichten bereikt van ernstige bedreigingen?’

Annette van het Sticht trok haar rechterschouder iets op. ‘Wij krijgen wel eens boze brieven. Maar dat gebeurt in vrijwel elke zaak. Die brieven worden gewoon bij de dossiers gevoegd.’

De Cock voelde een lichte wrevel in zich opkomen. Er was iets in het gedrag van de secretaresse dat hem hinderde. De oude rechercheur had de stellige overtuiging dat Annette van het Sticht niet oprecht was… belangrijke informatie achterhield.

Hij keek haar nog eens onderzoekend aan… bezag de lijn van haar mond, haar licht roze aangezette sensuele lippen, de iets te kleine neus, haar donkere amandelvormige ogen, haar prachtig golvend kastanjebruin haar… en concludeerde dat Annette van het Sticht een aantrekkelijke vrouw was… verleidelijk, met een prikkelende weerbaarheid.

‘Bent u gehuwd… geweest?’

Annette van het Sticht schudde haar hoofd.

‘Zo intens,’ antwoordde ze geprikkeld, ‘heeft nog nooit een man mij kunnen bekoren.’

De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus.

‘De heer Donker-Korzelius?’

Annette van het Sticht keek naar hem op. In haar ogen smeulde vuur.

‘Ook de heer Donker-Korzelius niet,’ antwoordde ze strak. ‘Zelfs als hij niet getrouwd zou zijn.’

De Cock plukte aan zijn onderlip.

‘Hoe gedroeg de heer Donker-Korzelius zich… de dagen voor zijn vermissing?’

‘Opgewekt, vrolijk, zoals altijd. Karel is geen tobber, eerder zorgeloos.’

De Cock veinsde onbegrip.

‘Was er dan na die breuk tussen u en de heer Donker-Korzelius niets veranderd in de werksfeer? Geen voelbaar spanningsveld?’

‘Karel voelde niets.’

‘En u?’

Annette van het Sticht sloot even haar ogen.

‘Ik heb u gezegd hoe ik mij voelde.’

De Cock zweeg geruime tijd. Toen boog hij zich ver naar haar toe. ‘Mevrouw Van het Sticht,’ vroeg hij vriendelijk, ‘breit u?’

Загрузка...