De Cock kwam de volgende morgen dreunend de grote recherchekamer binnenstappen. Hij wierp zijn oude hoedje missend naar de kapstok, raapte het lachend op en trok zijn regenjas uit. Voordat Vledder kon opmerken dat hij alweer te laat was, vroeg hij: ‘Heb je Stoere Willem al gebeld?’
Vledder knikte gedwee. ‘Gisteravond nog, toen jij al naar huis was.’
‘Kon je hem zo laat nog te pakken krijgen?’
‘Hij was nog aan het hoofdbureau.’
De Cock gniffelde. ‘Ruzie?’
Vledder schudde traag zijn hoofd. ‘Hoofdinspecteur Karperhof was veel vriendelijker dan een paar dagen geleden. De moord op de officier van justitie had hem geschokt. Hij was er echt van onder de indruk. Hij had niet verwacht dat de vermissing van Donker-Korzelius zo dramatisch zou eindigen. Hij was ook niet zo terughoudend meer als de vorige keer.’
De Cock glimlachte flauwtjes. ‘Hij zag ons niet langer als mogelijke rivalen in zijn onderzoek.’
‘Dat vermoed ik.’
De Cock ging achter zijn bureau zitten. ‘Heb je hem verteld dat wij bij Peter Gramsma in Baarn zijn geweest?’
Vledder glimlachte. ‘Hij zei dat hij het adres van Peter Gramsma in Baarn kende. Hij had daar op de Prinses Marielaan wel eens met een paar rechercheurs staan posten. Volgens Karperhof gebruikte Peter Gramsma meerdere adressen in binnen- en buitenland. Maar het liefst vertoefde hij in Baarn.’
De Cock gebaarde voor zich uit. ‘Karperhof gaf nu dus toe dat er een onderzoek tegen Peter Gramsma gaande was.’
Vledder knikte. ‘Karperhof vertelde, dat hij al meer dan een jaar bezig was om bewijzen tegen Peter Gramsma te verzamelen en dat het onderzoek zover was gevorderd dat er plannen waren voor zijn arrestatie. De hoofdinspecteur verwachtte echter, dat de dood van Donker-Korzelius de afwikkeling ernstig zou vertragen. Er moet een nieuwe officier van justitie worden aangetrokken en ingewijd.’
‘Hoe reageerde Karperhof op een garderobenis met een donkergroene wijde regenmantel en een bijpassend hoedje in de vorm van een zuidwester?’
‘Je bedoelt: Annette van het Sticht in het huis van Peter Gramsma.’
‘Precies.’
‘Hoofdinspecteur Karperhof zei dat hij Annette van het Sticht slechts van gezicht kende. Ze was een keer aan hem voorgesteld, toen zij vorig jaar in gezelschap van Donker-Korzelius een bezoek aan de narcoticabrigade bracht.’
‘Had Karperhof verdenkingen tegen haar?’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Niet rechtstreeks. Haar naam was nog nooit genoemd. De hoofdinspecteur had wel bemerkt dat er lekken bij justitie waren. Bij enkele groots opgezette invallen en huiszoekingen in verdachte huizen werd niets gevonden, terwijl men uit betrouwbare inlichtingen wist, dat er grote voorraden drugs in de betreffende panden waren opgeslagen.’
‘Op tijd naar elders overgebracht,’ sprak De Cock.
Vledder zwaaide geagiteerd. ‘Enkele rechercheurs van de narcoticabrigade hadden hoofdinspecteur Karperhof al aangeraden om vooraf geen overleg meer met justitie te plegen.’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht. ‘Dat is gezien onze Nederlandse rechtspleging een pijnlijke zaak. Bijna onuitvoerbaar. Buiten de justitie om kan de recherche weinig doen. Al bij een eenvoudige huiszoeking dient een rechter-commissaris aanwezig te zijn en die handelt alleen in opdracht van een officier van justitie.’
Vledder trok zijn gezicht strak. ‘Ik kan mij levendig indenken,’ sprak hij fel, ‘dat onze collega’s van de narcoticabrigade uiterst gefrustreerd raken, wanneer door lekken bepaalde onderzoeken de mist ingaan. Toen jij mij vertelde wat jij in de garderobenis in Baarn bij Peter Gramsma had gezien, was ik ook woest.’
De Cock glimlachte. ‘Wij beiden hebben van lekken weinig last. Wij houden onze collega’s zoveel als doenlijk buiten ons onderzoek. Zelfs aan Buitendam geef ik weinig prijs. Maar wanneer een grote groep mensen aan hetzelfde project werkt, bestaat er altijd de mogelijkheid dat er iemand uit de school klapt.’
‘Verraders,’ siste Vledder afkeurend.
De Cock maakte een berustend gebaar.
‘Er gaat veel geld in die drugswereld om. En zo vet zijn de salarissen van ambtenaren nu ook weer niet. Dat is de realiteit.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Het blijven verraders,’ reageerde hij heftig. ‘Wanneer een ambtenaar zich laat omkopen, dient hij zwaar te worden gestraft.’
De Cock knikte.
‘Je hebt gelijk. Maar de drijfveer voor verraad is niet altijd geld. Wanneer iemand in een organisatie zich achtergesteld voelt, miskend, dan ontstaan soms gedachten aan wraak. Het zou mij bijvoorbeeld niets verbazen als Annette van het Sticht zich uit wraak bij de tegenpartij heeft gemeld, nadat Donker-Korzelius haar als minnares op een zijspoor had gezet.’
Vledder stak zijn kin omhoog.
‘Geen excuus,’ reageerde hij verbeten. ‘Het blijft een gemene, laffe daad.’
De Cock wuifde het onderwerp weg.
‘Heb je Willem Karperhof verteld van die opvallende gelijkenis tussen de moord op Philip de Lent en meester Donker-Korzelius?’
Vledder zuchtte.
‘De hoofdinspecteur zag geen enkel verband tussen beide personen. Ze waren tegenstanders van elkaar. Donker-Korzelius probeerde Peter Gramsma achter de tralies te krijgen en Philip de Lent deed zijn best om de maffiabaas erbuiten te houden.’
‘Heeft Karperhof Philip de Lent gekend?’
Vledder knikte instemmend.
‘Zeker. Hij had hem meerdere malen ontmoet. Karperhof was er net als Smalle Lowietje van overtuigd dat Philip de Lent was geliquideerd. Hij had als advocaat een slechte reputatie.’
‘En Donker-Korzelius?’
‘Wat bedoel je?’
‘Die had als officier van justitie geen slechte reputatie.’
Vledder grinnikte. ‘Dat niet. Maar hij vormde als leider van het onderzoek wel een bedreiging voor Peter Gramsma. Ik geloof oprecht dat Philip de Lent in penozekringen een moordenaar voor hem zocht.’
De Cock hield zijn hoofd iets schuin. ‘En vond?’
Vledder reageerde geprikkeld. ‘We weten gewoon nog te weinig.’
De Cock kauwde op zijn onderlip. ‘Heb je de naam Ralf van Zutphen nog laten vallen?’
Vledder knikte. ‘Ralf van Zutphen,’ sprak hij ernstig, ‘staat al een tijdje op het verdachtenlijstje van hoofdinspecteur Karperhof.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Verdachtenlijstje?’ vroeg hij verbaasd. ‘Handelt Ralf van Zutphen ook in drugs?’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Hij beheert Holland Electronics.’
De Cock keek hem ongelovig aan. ‘En is dat strafbaar?’
Vledder grijnsde. ‘Dat op zich niet, maar Holland Electronics aan de Vijzelgracht is het eigendom van bendeleider Peter Gramsma.’
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Peter Gramsma,’ vroeg hij aarzelend, ‘gebruikt Holland Electronics om het zwarte geld uit zijn omvangrijke drugswinsten wit te wassen?’
‘Precies.’
De Cock ademde diep. ‘Laundry.’
‘Wat is dat?’
‘Zo wordt internationaal het witwassen van zwart geld genoemd.’
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich ver naar voren en nam de hoorn op. Vrijwel onmiddellijk legde hij de hoorn op het toestel terug en keek op. ‘Commissaris Buitendam,’ legde hij uit. ‘Je moet onmiddellijk bij hem komen.’
De oude rechercheur grijnsde. ‘Als hij de zaak aan de narcoticabrigade wil overdragen, weiger ik dat.’
Vledder zuchtte. ‘Wees eens een keer lief voor die man. Je bent een nagel aan zijn doodkist. Door jouw toedoen sterft die man tien jaar eerder.’
De Cock stond op en slenterde met gemengde gevoelens de recherchekamer uit.
Commissaris Buitendam kuchte. ‘De Cock,’ sprak hij met een afgebeten o-klank, ‘ik zal niet aan je vragen om te gaan zitten. Ik weet dat jij prefereert om tijdens een onderhoud met mij te blijven staan.’
‘Inderdaad.’
Buitendam kuchte opnieuw. Hij bracht zijn slanke handen naar voren en drukte de vingertoppen tegen elkaar.
‘De dood van een jonge officier van justitie,’ opende hij met geaffecteerde stem, ‘die nog een grote toekomst voor zich had, heeft mij diep getroffen. Meester Donker-Korzelius bestreed met uiterste voortvarendheid en grote kundigheid de gesel van onze moderne tijd… de drugs… de verachtelijke lieden, die grove winsten putten uit de ellende van duizenden en nog eens duizenden miserabele verslaafden in ons land. Het abrupt doen beëindigen van het leven van deze eminente jurist is een misdaad die niet onbestraft mag blijven. In de persoon van Donker-Korzelius is een man heengegaan, die…’
De Cock stak zijn beide handen omhoog. ‘Wat is dit,’ onderbrak hij geprikkeld, ‘een grafrede… een requiem… een requiem voor een grootheid… een eminentie omdat hij bij toeval een officier van justitie was? Wat was er voor bijzonders aan die man? Hij deed zijn werk… zo goed mogelijk. En dat was niet meer dan een staaltje van zijn plicht.’
Op de bleke wangen van commissaris Buitendam kwam een lichte blos.
‘De Cock,’ riep hij streng, ‘ik eis van jou dat je zijn moordenaar vindt. En wel op korte termijn. Dit is een gruwelijke daad. Wanneer wij zouden toestaan, dat officieren van justitie omwille van hun stipte taakuitvoering worden geëlimineerd, dan is dat de teloorgang van onze rechtsstaat.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Uit welke omstandigheden concludeert u dat meester Donker-Korzelius omwille van zijn stipte taakuitvoering werd geëlimineerd?’
Buitendam slikte. De kaken van de commissaris bewogen zonder dat hij wat zei. Toen hij zijn stem had hervonden, zwaaide hij wild om zich heen.
‘Het is zonder meer duidelijk,’ sprak hij met stemverheffing, ‘dat meester Donker-Korzelius het slachtoffer is geworden van zijn plichtsbetrachting. Mensen als deze jonge, volijverige officier van justitie, vormen een hinderlijke belemmering voor de activiteiten van lieden, die zich via maffia-achtige organisaties een machtspositie in ons land trachten te verwerven.’
De Cock onderdrukte een neiging om te applaudisseren. De gezwollen toon van de commissaris hinderde hem bovenmatig.
‘U hebt gelijk,’ sprak hij kalm, ‘dat het voor ons land een verontrustende ontwikkeling zou zijn wanneer meester Donker-Korzelius omwille van zijn functie werd vermoord. Ik kan u zelfs onthullen dat er plannen waren voor zijn liquidatie. Maar ik staar mij daar niet blind op. Meester Donker-Korzelius was een mens… en niets menselijks was hem vreemd.’
Commissaris Buitendam kwam uit zijn stoel overeind.
‘Wat wil je daarmee zeggen?’ vroeg hij streng.
De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Zijn privéleven verliep niet altijd even vlekkeloos. Een losbol… een rokkenjager. En dan druk ik mij nog voorzichtig uit.’
Het gezicht van commissaris Buitendam kleurde vuurrood.
Zijn neusvleugels trilden. Met een gebaar van ingehouden woede strekte hij zijn arm naar de deur.
‘Eruit.’
De Cock ging.
Vledder keek naar hem op. ‘Hoe was het?’
‘Hommeles.’
Vledder grinnikte. ‘Jij leert het nooit. De commissaris is jouw chef. Jij bent zijn ondergeschikte.’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Daar heb ik geen moeite mee. Als hij dat graag wil, zeg ik zelfs meneer tegen hem. Maar ik word razend als hij elke officier van justitie met een aureooltje omgeeft. Ook politiemensen zijn geen heiligen… al is de heilige Hermandad hun schutspatroon.’
Vledder lachte. ‘Was Hermandad een heilige?’
De Cock antwoordde niet. Hij ging weer achter zijn bureau zitten. Uit zijn gezicht was de toorn nog niet verdwenen.
‘Heb je al voldoende getuigen voor de identificatie van het lijk van Philip de Lent?’
Vledder knikte. ‘Ik handel beide identificaties in één keer af.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik heb twee getuigen gevonden, die ook het lijk van Donker-Korzelius willen herkennen. De confrontatie op Westgaarde is vanmiddag om twee uur.’
‘Je hebt beide getuigen via die ledenlijst van ACC, de Amstelveense Cricket Club?’
Vledder knikte. ‘De secretaris van ACC, de heer Ronald Andrews, heeft mij goed geholpen.’
‘Mij niet.’
Vledder keek De Cock verwonderd aan. ‘Heb jij contact met hem gehad?’
De oude rechercheur knikte. ‘Toen ik gisteravond thuis was, bedacht ik plotseling dat die Ronald Andrews ons wellicht enige inlichtingen kon verschaffen over de leden van zijn cricketclub. Ik zoek nog altijd naar die rode draad tussen meester Donker-Korzelius en Philip de Lent.’
‘En?’
De Cock wreef zich achter in zijn nek. ‘Ronald Andrews vertelde dat de beide vermoorde heren, Karel Donker-Korzelius en Philip de Lent, weliswaar lid van zijn vereniging waren, maar dat hij hen in feite verder niet kende.’
Vledder glimlachte. ‘En dat geloofde jij niet.’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Toen ik hem voorhield, dat naar mijn mening in zo’n cricketclub de leden elkaar wel degelijk heel goed kennen, werd hij kwaad. Hij hield vol dat hij van Donker-Korzelius en Philip de Lent niet meer wist dan hun namen op de ledenlijst.’
Vledder keek hem gespannen aan. ‘En toen?’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Ik zei: “Meneer Andrews, ik twijfel aan uw woorden. Kunt u mij een reden geven voor uw onwelwillend gedrag?”’
Vledder trok zijn neus iets op.
‘Gaf hij een reden?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Hij brak af.’
‘Vreemd.’
De Cock knikte. ‘Heel vreemd,’ reageerde hij bevestigend. ‘Nadat mijn telefoongesprek met Ronald Andrews zo plotseling was beëindigd, heb ik Cecile Burroughs gebeld.’
Vledder gniffelde. ‘Heel goed. Kende zij Donker-Korzelius?’
‘Zeker. En ze kende ook Ralf van Zutphen.’
‘Wat zei ze van hem?’
De Cock gebaarde voor zich uit. ‘Ze vond hem een verwaande kwast. Een snoever… een vent die met dure sportwagens naar de club kwam en buitensporig verteerde.’
‘Kan dat?’
‘Wat bedoel je?’
‘Verteren in een club?’
De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Volgens Cecile Burroughs heeft de Amstelveense Cricket Club op haar sportcomplex een machtig mooi clubhuis… een juweel met een exclusieve bar en een uitstekende keuken.’
Vledder boog zich naar voren. ‘Hoe reageerde Cecile Burroughs toen jij haar vertelde dat Ronald Andrews beweerde dat hij de leden Donker-Korzelius en Philip de Lent niet kende?’
‘Ze lachte.’
‘Waarom?’
‘Volgens Cecile Burroughs speelt Ronald Andrews met Philip de Lent, Donker-Korzelius en Ralf van Zutphen samen in het vierde van ACC… het elftal van de oude mannen.’