Annette van het Sticht keek hem enkele ogenblikken schattend aan. Toen nam ze haar zuidwestertje af en een weelde van kastanjebruin haar golfde over haar schouders. De Cock bezag het met welgevalen.
‘Een bekentenis?’ herhaalde hij.
Annette van het Sticht schudde haar hoofd.
‘Ik heb geen reden,’ sprak ze zacht, ‘om een bekentenis af te leggen. Er valt niets te bekennen. Ik wil met u praten. Iets ophelderen voor er een blaam op mij blijft rusten.’
‘Wat voor een blaam?’
Er gleed een moede glimlach om haar lippen.
‘Ik dacht dat u daarover in de aula duidelijk genoeg was.’
De Cock knikte gelaten. Hij ging haar voor naar de grote recherchekamer, wierp zijn oude hoedje missend naar de kapstok, berustte daarin, en liet haar op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen.
Met zijn regenjas nog aan, ging hij tegenover haar zitten. Zijn scherpe blik gleed over haar gezicht. Ze zag bleek, vond hij, vermoeid, afgemat. De huid onder haar ogen was vaalblauw, ondanks haar make-up.
De oude rechercheur spreidde zijn beide handen.
‘U kunt met uw opheldering van start gaan. Ik ben van nu af één en al oor.’
Het klonk niet vriendelijk.
Annette van het Sticht slikte.
‘De avond waarop u mijn mantel en mijn hoedje in de garderobenis zag hangen, was ik in de villa van Peter Gramsma.’
De Cock veinsde verbazing.
‘U hebt dat steeds ontkend.’
Annette van het Sticht knikte.
‘Dat was verkeerd. Weinig doordacht. Ik had geen dwaze en doorzichtige uitvluchten moeten bedenken. Ik heb daar nu ook spijt van.’
De Cock glimlachte.
‘Berouw komt na de zonde.’
Annette van het Sticht schudde haar hoofd.
‘Er was niets zondigs aan mijn gedrag,’ sprak ze kalm en afwerend. ‘Mijn fout was, dat ik u onmiddellijk had moeten zeggen dat uw waarneming juist was, maar dat u daaraan een verkeerde conclusie verbond.’
De Cock wees in haar richting.
‘U… eh, u bent geen informante voor die… eh, die topcrimineel?’
Annette van het Sticht schudde haar hoofd.
‘Ik heb de kennis die ik als ambtenares had, nooit misbruikt.’
De Cock toonde verbazing.
‘Hoe kwam u dan bij Peter Gramsma in zijn villa in Baarn terecht?’
Annette van het Stichtte zuchtte.
‘Kort na mijn breuk met Karel… eh, meester Donker-Korzelius… heb ik een jonge jurist leren kennen. Een aardige, bescheiden man. Vriendelijk en innemend. Totaal anders dan Karel. Een paar dagen geleden, tijdens een strandwandeling, vertelde hij mij plotseling dat hij was benaderd door ene Peter Gramsma, een gefortuneerd zakenman. Na de tragische dood van zijn vertrouweling Philip de Lent, zocht die Peter Gramsma naar een nieuwe juridische adviseur.’
De Cock keek haar onderzoekend aan.
‘U schrok?’
Annette van het Sticht knikte.
‘Uit… eh, uit de stukken,’ antwoordde ze hakkelend, ‘die ik dagelijks onder ogen kreeg, wist ik wie Peter Gramsma was… kende ik zijn reputatie.’
De Cock kneep zijn ogen halfdicht.
‘Wat deed u?’
‘Ik heb het Felix afgeraden.’
‘Meer niet?’
‘Hoe bedoelt u.’
De Cock grijnsde.
‘U hebt alleen gezegd: niet doen, Felix… dat is niet goed, Felix?’
Het klonk spottend.
Annette van het Sticht keek hem woedend aan.
‘Ik wilde mijn ambtsgeheim niet verbreken,’ riep ze geëmotioneerd. ‘Ik heb Felix niet verteld wat ik ambtelijk van Peter Gramsma wist. Daarom kon ik mijn afkeuring niet goed onderbouwen. Ik had te weinig steekhoudende argumenten.’
De Cock plooide zijn lippen in een tuitje.
‘U had toch iets kunnen laten doorschemeren… dat die heer Gramsma bij justitie geen onbekende persoonlijkheid was?’
Annette van het Sticht keek naar hem op.
‘Gaat u zo met uw ambtsgeheim om?’ vroeg ze bestraffend.
De Cock wuifde afwerend.
‘U behoefde toch niet exact te zijn?’ betoogde hij. ‘Ik denk dat u uw vriend ook zonder details had weten te overtuigen dat Peter Gramsma geen geschikte werkgever voor hem was.’
Annette van het Sticht antwoordde niet. Ze liet haar hoofd iets zakken.
‘Felix,’ ging ze voorzichtig verder, ‘had Peter Gramsma al een keer ontmoet en vond hem een aardige, innemende en betrouwbare man.’
De Cock snoof.
‘Weinig mensenkennis.’
Annette van het Sticht frommelde nerveus aan de zoom van haar wijde mantel.
‘Ik raadde Felix dringend aan om vooral voorzichtig te zijn. Toen Peter Gramsma hem voor een tweede gesprek in Baarn uitnodigde, vroeg Felix of ik met hem mee wilde gaan. Ik kon dan met eigen ogen aanschouwen dat mijn wantrouwen ongegrond was.’
De Cock knikte begrijpend.
‘U bent meegegaan?’
‘Ja.’
‘Dom.’
Annette van het Sticht trok haar schouders op.
‘Ik kon toch niet weten dat u… uitgerekend op die avond… besloot om Peter Gramsma in Baarn te bezoeken? Er ontstond paniek toen u zich met uw collega aan de voordeur meldde. Peter Gramsma en zijn gorilla dreven Felix en mij zijn kamer uit.’
De Cock glimlachte.
‘Ik sta al jaren als onberekenbaar bekend.’ De oude rechercheur zweeg even. Zijn blik vernauwde. ‘Uw nieuwe vriend heet Felix?’
‘Ja.’
‘En verder?’
‘Felix Rietfeld.’
De Cock reageerde geschokt.
‘Felix Rietfeld,’ herhaalde hij opgewonden. ‘Lid van ACC.’
Annette van het Sticht keek hem niet-begrijpend aan.
‘Wat is dat?’
‘Een cricketclub.’
Annette van het Sticht knikte instemmend.
‘Felix speelt cricket,’ sprak ze gelaten. ‘Dat heeft hij mij verteld.’
De Cock boog zich iets naar haar toe.
‘Mag… eh, mag ik u,’ vroeg hij voorzichtig, ‘een onbescheiden vraag stellen?’
Annette van het Sticht keek hem verbaasd aan.
‘Wat… eh, wat voor een onbescheiden vraag?’ vroeg ze onzeker.
Met zijn mond half open plukte De Cock aan zijn onderlip.
‘Hebt u uw vriend Felix Rietfeld wel eens… eh, ongekleed gezien?’
Annette van het Sticht knikte.
‘Een paar maal. Ik ben geen tiener meer.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘Heeft hij een tatoeage op zijn rechteronderarm?’
Annette reageerde verrast.
‘Inderdaad… een klavertjevier.’
Er viel een lange stilte. Een defecte tl-balk zoemde boven hun hoofd. De Cock draaide zijn stoel verder naar haar toe.
‘Denk nu eens goed na,’ zei hij geduldig. ‘Bij wie hebt u zo’n klavertjevier meer gezien?’
‘Zo’n tatoeage?’
De Cock knikte.
‘Eenzelfde tatoeage.’
Annette van het Sticht sloeg haar hand voor haar mond.
‘Bij Karel… Karel Donker-Korzelius, die had precies dezelfde tatoeage.’
De Cock grijnsde.
‘Vrijt u alleen,’ vroeg hij licht spottend, ‘met stoere mannen, die een klavertjevier op hun arm hebben laten tatoeëren?’
Annette van het Sticht keek hem vernietigend aan.
‘U maakt mij op die tatoeage attent,’ antwoordde ze ijzig. ‘Het was mij echt nog niet opgevallen, dat Felix Rietfeld eenzelfde klavertjevier op zijn rechterarm had als Karel.’
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Bent u wel eens met Felix Rietfeld naar het clubhuis van ACC geweest?’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Felix zei dat het beter was dat ik daar niet kwam. Er heerste volgens hem op de club een wat overtrokken… macho-achtige mannensfeer… ongezond voor vrouwen zoals ik.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Is dat zo?’
Annette van het Sticht trok haar schouders op.
‘Felix zegt het.’
De Cock strekte zijn beide handen naar haar uit.
‘Bent u in de periode dat u met Karel Donker-Korzelius omging, nooit naar de club geweest?’
Annette van het Sticht schudde haar hoofd.
‘Nooit.’ Ineens verhelderde haar blik. ‘Vreemd,’ sprak ze peinzend. ‘Dat bedenk ik mij ineens. Karel zei ook altijd hetzelfde… de club is niets voor jou. Daar komen alleen hijgende mannen.’
De Cock lachte.
‘Cricket is blijkbaar een vermoeiende sport.’
De oude rechercheur pauzeerde even, leunde ver in zijn stoel achterover en veranderde van toon.
‘Uit ervaringen in het verleden blijkt,’ ging hij gedragen verder, ‘dat topcrimineel Peter Gramsma steeds goed op de hoogte was van uitvoeringsplannen van justitie en politie. U ontkent gegevens te hebben doorgespeeld, en ik ben geneigd om dat te geloven. Maar wie bij justitie zorgde dan voor de informatie?’
Annette van het Sticht reageerde fel.
‘Waarom,’ vroeg ze bits, ‘zoekt u de lekken niet in uw eigen organisatie?’
De Cock kon een verholen glimlach nauwelijks onderdrukken. De felheid en de verontwaardiging van Annette van het Sticht amuseerden hem. Hij trok zijn gezicht weer in een ernstige plooi.
‘Toen ik u enige dagen geleden vroeg of u gehuwd was… of geweest, antwoordde u mij; zo intens heeft nog nooit een man mij kunnen bekoren.’
Annette van het Sticht knikte.
‘Dat zei ik.’
De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus.
‘Felix?’
Annette van het Sticht antwoordde niet direct. Het was alsof ze tijd nam om haar eigen gevoelens te analyseren.
‘Ik wil hem niet verliezen.’
‘Bent u daar bang voor?’
‘Als hij naar Peter Gramsma gaat, dan acht ik hem voor mij verloren.’
‘En anders?’
‘Hoe bedoelt u?’
De Cock zuchtte.
‘Ik heb al twee dode mannen met een klavertjevier op hun onderarm.’
De Cock blikte omhoog naar de klok boven de toegangsdeur van de grote recherchekamer en geeuwde. Het was bijna middernacht. Vledder kwam binnen, liep naar zijn bureau en liet zich met een zucht in zijn stoel zakken.
De Cock keek naar hem op.
‘Wordt ze thuisgebracht?’
Vledder knikte.
‘Jan Kusters zou ervoor zorgen.’ De jonge rechercheur grijnsde. ‘Als we ’s avonds alle aangevers en getuigen omwille van hun persoonlijke veiligheid naar huis moeten begeleiden, kunnen we van bureau Warmoesstraat wel een taxibedrijf maken.’
‘We hebben haar nodig.’
Vledder trok een pijnlijk gezicht.
‘Denk je echt,’ vroeg hij met hoorbare twijfel, ‘dat Annette van het Sticht in staat is om Felix Rietfeld het geheim van zijn klavertjevier te ontfutselen?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Het is een kans,’ antwoordde hij zorgelijk. ‘Ik hoop dat ik haar voldoende heb kunnen duidelijk maken dat zijn leven in gevaar is.’
Vledder keek hem peinzend aan.
‘Meende je wat je tegen haar zei?’
De Cock keek hem schuins aan.
‘Mijn stelling, dat de tatoeage… het klavertjevier… bij de moord op Philip de Lent en Karel Donker-Korzelius een beslissende rol speelde?’
‘Dat bedoel ik.’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Absoluut. Dat meende ik oprecht. Ik ben ervan overtuigd dat de mannen die het klavertjevier op hun rechteronderarm hebben laten tatoeëren, een redelijke kans lopen om te worden vermoord.’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Door wie?’
De Cock antwoordde niet. Hij kwam uit zijn stoel overeind en wandelde naar de kapstok. Moeizaam wurmde hij zich in zijn oude regenjas. Met zijn hoedje schuin op zijn hoofd draaide hij zich om en wees naar de klok.
‘Het is weer mooi geweest voor vandaag,’ sprak hij vermoeid. ‘Het is elke dag even laat.’
Vledder liep op hem toe.
‘Je gaat naar huis?’
De Cock knikte.
‘Thuis, in de magnetron staat een glas chocolademelk voor mij klaar en…’
De grijze speurder stokte. De telefoon op zijn bureau rinkelde. Vledder liep terug en nam de hoorn op.
Het duurde maar even. Toen legde hij de hoorn op het toestel terug. Zijn gezicht zag bleek.
De Cock stapte in zijn richting.
‘Wat is er?’
Vledder duimde over zijn schouder.
‘In het water van de Brouwersgracht drijft weer een lijk.’
‘Naakt?’
Vledder knikte met gesloten ogen.
Vanaf het midden van de smalle Melkmeisjesbrug staarde rechercheur De Cock naar het glinsterende water van de Brouwersgracht. Het regende gestaag. Zware regendruppels vormden in het grachtwater opspattende fonteintjes in steeds wisselende kringen. Het nachtelijk spuien van de grachten vormde een lichte stroming. Een vuil brok matras gleed kantelend langs de pijlers van de brug.
De schijnwerper van een politiewagen hield het naakte lichaam van een man gevangen in een spookachtig licht. Hij dreef schuin voorover. Zachtjes deinde zijn kruin in het drabbige grachtwater. Zo af en toe kwam zijn brede rug iets omhoog.
De Cock boog zich ver over de brugleuning. Uit het midden van de rug van de man stak iets dat hij niet goed kon onderscheiden. Maar intuïtief wist hij dat het een breinaald was.
De oude rechercheur keek toe hoe de broeders van de Geneeskundige Dienst met behulp van een paar agenten het lijk in een groot net probeerden te vangen. Het lukte niet best. Het lijk glipte steeds onder het net vandaan.
Een van de broeders keek naar hem op.
‘Het is,’ riep hij verrast, ‘weer zo’n zelfde naakte vent als een paar dagen geleden.’ Hij zwaaide om zich heen. ‘Staat hier in de buurt ergens een fabriekje waar ze die lijken maken?’
De Cock trok zijn schouders op.
De broeder wees naar het lijk in de gracht.
‘Ook bij hem steekt iets uit zijn rug.’
De Cock maakte van zijn handen een toeter.
‘Een breinaald.’
De broeder blikte om zich heen.
‘Wilt u wachten op de fotograaf?’
De Cock antwoordde niet. Hij liep van de brug naar hem toe. Vertrouwelijk legde hij zijn hand op de schouder van de broeder. ‘Haal hem maar naar boven,’ sprak hij vriendelijk. ‘Ik heb al genoeg plaatjes van dit stukje gracht.’
De broeders ondernamen een nieuwe poging om het lijk te vangen. Het lukte hen uiteindelijk om het zware net onder het lijk door te trekken. Omzichtig sjorden ze het lichaam omhoog. Het druipende net schuurde langs de stenen beschoeiing.
Op de wallenkant trokken de broeders het net voorzichting onder de man vandaan. Het vuile grachtwater stonk.
De dode lag op zijn buik. Een glanzende breinaald stak ongeveer tien centimeter uit zijn rug. Alleen de linkerkant van het gezicht van de man was zichtbaar in het licht van de schijnwerper van de politieauto.
De Cock pakte zijn zaklantaarn en scheen de dode recht in het gezicht. Hij keek opzij naar Vledder, die gehurkt naast hem zat.
De jonge rechercheur slikte.
‘Ralf van Zutphen,’ lispelde hij hees. ‘Het derde slachtoffer van een breinaald.’