6

Happend aan een warme kroket uit de pas geïnstalleerde kantine van bureau Warmoesstraat, kwam De Cock in de grote recherchekamer terug. Hij sjokte naar het bureau van Vledder. ‘Heb je met de narcoticabrigade gebeld?’ vroeg hij terwijl hij een vetvrij papiertje in de prullenbak liet glijden.

Vledder knikte.

‘Ik heb met hoofdinspecteur Karperhof gesproken. Ik heb hem verteld dat wij het lijk van ene Philip de Lent uit het water van de Brouwersgracht hebben gevist en dat zijn vrouw beweert dat die Philip de Lent de advocaat was van Peter Gramsma.’

‘En?’

‘Hoofdinspecteur Karperhof wilde alleen kwijt dat hij Peter Gramsma kende.’

De Cock kneep zijn ogen halfdicht.

‘Als leider van een drugssyndicaat?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Daar wilde hij niets over zeggen,’ antwoordde hij geprikkeld. ‘Toen ik Karperhof vroeg of er tegen die Peter Gramsma en zijn drugsbende een onderzoek liep, zei hij van niets te weten.’

De Cock liet zich in zijn stoel zakken. De grijze speurder zette zijn tanden op elkaar. ‘Dat eeuwige geheimzinnige gedoe,’ siste hij tussen zijn tanden, ‘daar word ik narrig van.’ Hij keek naar Vledder op. ‘Wat zei hoofdinspecteur Karperhof van de vermissing van Donker-Korzelius, onze viriele officier van justitie?’

De jonge rechercheur leunde achterover in zijn stoel.

‘Daar moest hij om lachen.’

‘Meer niet?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Toen ik aandrong, zei hij wat korzelig dat het niet de eerste keer was dat Donker-Korzelius voor een paar dagen spoorloos van de aardbodem was verdwenen.’

‘En?’

‘Ik zei tegen hoofdinspecteur Karperhof dat ik dat spoorloos verdwijnen niet zo goed begreep. Karperhof werd toen kwaad. Een officier van justitie was, volgens hem, aan ons nederige politiemensen geen verklaring schuldig omtrent zijn gedrag. Dat hadden wij maar te accepteren.’

De Cock voelde hoe de woede in zijn aderen kroop.

‘Heb je hem verteld,’ vroeg hij gespannen, ‘dat wij uit de onderwereld signalen hebben ontvangen, dat het leven van Donker-Korzelius in gevaar is… dat zijn executie wordt verwacht?’

Vledder knikte.

‘Karperhof was er niet van onder de indruk. Hij zei dat hij vaker van die geluiden had gehoord. Hij was als hoofd van de narcoticabrigade zelf ook al diverse malen met de dood bedreigd. Al dat penozegeklets stelde volgens hem niets voor.’

‘Stoere Willem.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘Wie is Stoere Willem?’

‘Hoofdinspecteur Karperhof… Willem is zijn voornaam.’

Vledder glimlachte.

‘Ik heb hoofdinspecteur Karperhof… Stoere Willem… vriendelijk bedankt voor zijn uitgebreide inlichtingen en het gesprek afgebroken. Het was zinloos om het voort te zetten.’

De Cock zuchtte.

‘Uitgebreide inlichtingen,’ herhaalde hij smalend. ‘Noem je dat inlichtingen?’

Vledder gebaarde verontschuldigend.

‘Mijn dank was ook sarcastisch bedoeld.’

De Cock schudde afkeurend zijn hoofd.

‘Het is bij de Amsterdamse politie het oude liedje… ieder voor zich en God voor ons allen. Van die gespecialiseerde groepen op het hoofdbureau kun je weinig medewerking verwachten.’

Vledder knikte achteloos.

‘Ik kreeg het idee dat Karperhof bang was dat wij ons met zijn zaken gingen bemoeien.’

De Cock bromde. ‘Onzin,’ riep hij kwaad. ‘Wij hebben een moord en een vermissing onder handen. Ik heb niets met zijn narcoticasores te maken… wil dat ook niet.’

Vledder keek de grijze speurder fronsend aan.

‘Als achteraf blijkt dat beide zaken verband houden met zijn onderzoek naar die drugsbende?’

‘Dan kan Karperhof van mij alle inlichtingen krijgen die hij wenst. Zo simpel is dat. Ik houd er geen hoofdbureaumethoden op na.’

De oude rechercheur stond van zijn stoel op en sjokte naar de kapstok.

Vledder kwam hem na.

‘Wat heb je in je hoofd?’ vroeg hij bezorgd.

De Cock draaide zich half om.

‘Baarn.’

‘Wat is er met Baarn?’

De Cock trok zijn gezicht strak.

‘Daar woont Peter Gramsma… Ik ga hem vragen waarom hij zijn advocaat om zeep heeft geholpen.’

Vledder ranselde de politie-Golf over de snelweg. Het restje van de avondspits op de A1 vormde geen beletsel. Met korte tussenpozen kletterde een regenbui tegen de voorruit. Boven het IJsselmeer joegen donkere wolken langs een stralende volle maan.

Om het gezicht op het monotone, hypnotiserende bewegen van de ruitenwissers te ontwijken, liet De Cock zich diep onderuitzakken en schoof zijn oude hoedje tot op de rug van zijn neus.

Vledder blikte opzij.

‘Weet je waar we moeten zijn in Baarn?’

De Cock frommelde naar een notitie in het borstzakje van zijn colbert, pakte zijn zaklantaarn en schoof zijn hoedje terug.

‘Prinses Marielaan,’ las hij, ‘nummer achttien. Een imposante villa met een dubbele oprijlaan, een fraaie tuin, waarin een glasheldere vijver vol schitterende waterlelies. Bij knooppunt Eemnes naar de N221, langs het fraaie kasteel Groeneveld.’

Vledder grinnikte.

‘Je bent goed geïnformeerd.’

De Cock glimlachte.

‘Toen ik het plan kreeg om de bendeleider te bezoeken, heb ik Grace de Lent gebeld om nadere informatie. Zij vertelde mij, dat zij haar man op weg naar Peter Gramsma een keer was nagereden en de omgeving van de villa goed had opgenomen.’

‘Waarom?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat heb ik haar niet gevraagd.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Breit ze?’

De Cock borg zijn blaadje met aantekeningen op.

‘Heb jij in haar woning een breiwerkje gezien?’ reageerde hij.

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Ik heb er eerlijk gezegd ook niet op gelet.’

‘Ik wel.’

‘En?’

‘Het was er niet.’

Ze reden een tijdje zwijgend voort. Toen de regen ophield en Vledder de ruitenwissers afzette, drukte De Cock zich weer omhoog. De jonge rechercheur keek de grijze speurder van terzijde aan.

‘Ken jij die De Mammon, die Philip de Lent als slaaf diende?’

De Cock lachte vrijuit.

‘De Mammon is geen meneer,’ gniffelde hij, ‘maar naar bijbelse traditie de god van het geld, van het vermogen, het bezit. Volgens Jezus een afgod. Gij kunt niet God dienen, zei hij, en de Mammon.’

Vledder knikte begrijpend.

‘Mevrouw De Lent bedoelde dus te zeggen dat haar man een niets en niemand ontziende geldwolf was.’

‘Precies. Ik vermoed dat Grace de Lent uit een calvinistisch nest stamt. Het is typisch zo’n uitdrukking voor dat milieu.’

Vledder grinnikte.

‘Ze stak haar haat jegens haar vermoorde man niet onder stoelen of banken.’

De Cock knikte.

‘Het liet inderdaad aan duidelijkheid niets te wensen over.’

Vledder blikte steels opzij.

‘Ook typerend voor dat milieu?’

De Cock zweeg.

Vledder stuurde de Golf vanaf de N221 de Prinses Marielaan in en parkeerde de wagen onder een paar eeuwenoude eiken. De beide rechercheurs stapten uit en slenterden in de richting van nummer 18. Voor de oprijlaan bleven ze staan.

De Cock wees voor zich uit. ‘Grace de Lent heeft destijds goed gekeken. Haar beschrijving was perfect.’

Ze liepen verder. Het grind van de oprijlaan knarste onder hun voeten. Rechts aan de stijl van een monumentale dubbele toegangsdeur was een kleine koperen drukbel. Er was geen enkele aanduiding van een naam.

De Cock belde lang en nadrukkelijk.

Het duurde enkele minuten voordat een helft van de dubbele deur werd geopend. In de opening stond een korte, breedgeschouderde man. Hij had een bijna vierkant gezicht met een laag voorhoofd en zwart stoppelig haar. Zijn geel-bruin geruit colbert hing open. Bij zijn linkeroksel glansde een pistool in een schouderholster. Vragend trok hij zijn donkere wenkbrauwen op.

De grijze speurder lichtte beleefd zijn hoedje.

‘Mijn naam is De Cock,’ opende hij vriendelijk. ‘De Cock met… eh, met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie uit Amsterdam, bureau Warmoesstraat.’ Hij glimlachte innemend. ‘Bent u Peter Gramsma?’ vroeg hij met een ondertoon van twijfel.

De man schudde zijn zijn hoofd.

‘Dat is mijn baas.’

‘Ik had graag even met hem gesproken.’

‘Waarover?’

‘Dat vertel ik hem liever zelf.’

De man deed zonder verder iets te zeggen de deur voor hun neus dicht. Na enkele minuten kwam hij terug.

‘Kunnen jullie je legitimeren?’

De Cock pakte zijn legitimatiebewijs van de politie uit de binnenzak van zijn colbert en hield die de man voor.

De man keek er even naar en duimde daarna over zijn schouder.

‘Kom erin,’ riep hij opgewekt. ‘De baas heeft wel even tijd.’ Hij wees naar een diepe garderobenis. ‘Je kunt hier je jas en je hoed kwijt.’

De Cock blikte in de nis en schudde zijn hoofd.

‘Ik houd mijn jas aan. Zo lang zal ons onderhoud niet duren.’

De man grijnsde.

‘Zoals je wilt.’ Hij ging de beide rechercheurs voor naar een ruim, hoog vertrek met een lambrisering van donker meranti. Schuin voor een open haard met een knapperend houtvuur zat in een brede fauteuil een wat gezette, enigszins kalende man. De Cock schatte hem op achter in de veertig. Hij droeg een donkerbruine kamerjas, afgezet met goudgele koorden. Langzaam kwam hij uit zijn fauteuil overeind en stak zijn rechterhand vooruit.

‘Ik ben Peter Gramsma.’ Hij glimlachte wat verlegen. ‘Rechercheur De Cock… ik heb altijd gehoopt u nog eens te ontmoeten.’

De grijze speurder drukte de hem toegestoken hand.

‘Het genoegen is geheel mijnerzijds,’ reageerde hij ouderwets vormelijk.

Peter Gramsma wees uitnodigend naar twee fauteuils bij de haard. ‘Ga zitten. Ik neem niet aan dat jullie zijn gekomen om mij te arresteren.’

De Cock nam plaats en schudde traag zijn hoofd.

‘Zover zijn we nog niet,’ sprak hij met een zweem van een glimlach. ‘Wij komen naar aanleiding van de dood van Philip de Lent.’

Peter Gramsma zuchtte.

‘Ik heb vanavond in de krant gelezen dat jullie hem uit de Brouwersgracht hebben gevist… dood.’

De Cock knikte.

‘Vermoord.’

Peter Gramsma keek de oude rechercheur aan. Zijn groene ogen glansden. ‘En nu denkt u dat ik met die moord iets van doen heb?’

De Cock knikte.

‘Exact. Als ik goed ben geïnformeerd, dan was wijlen Philip de Lent uw adviseur… uw raadsman in juridische aangelegenheden.’

Peter Gramsma ging weer in zijn fauteuil zitten en strekte zijn benen behaaglijk voor zich uit.

‘Philip was mijn advocaat. Hij bereidde mijn verdediging voor inzake mijn vermeende relaties met een organisatie die drugs vervaardigt en verspreidt.’

De Cock veinsde verbazing.

‘Verdediging… is er een onderzoek naar zo’n relatie gaande?’

Peter Gramsma knikte nadrukkelijk.

‘Een van uw jonge officieren van justitie, de heer Donker-Korzelius, meent over voldoende bewijsmateriaal te beschikken.’ Hij gebaarde breed met zijn beide armen. ‘Waarom zou ik Philip de Lent laten ombrengen? Zijn dood komt mij zeer ongelegen.’

De Cock wreef over zijn brede kin.

‘Door de aard van hun bezigheden,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘beschikken advocaten dikwijls over gegevens, die voor hun feitelijke opdrachtgevers uiterst bezwarend… compromitterend zijn.’

Peter Gramsma glimlachte fijntjes. ‘U bedoelt, dat Philip de Lent in een positie verkeerde om mij te chanteren?’

De Cock beet even op zijn onderlip. ‘U weet heel goed wat ik bedoel. Philip de Lent bezat een onverzadigbare honger naar geld. Iemand zei van hem dat hij slaafs de Mammon diende.’

Peter Gramsma schudde zijn hoofd.

‘Ik ken de Mammon als mijn broekzak. Niemand krijgt de kans mij te chanteren.’

De Cock keek hem strak aan.

‘Voordien sterft hij.’

Peter Gramsma kwam uit zijn fauteuil overeind.

‘Ik heb u al gezegd,’ sprak hij vermoeid, ‘dat de dood van Pilip de Lent mij zeer ongelegen komt.’

Ook De Cock stond op.

‘Ongelegen… inzake het gerechtelijk onderzoek naar uw criminele activiteiten?’

Peter Gramsma maakte een afwerend gebaar.

‘U mag die niet cri-mi-neel noemen.’

De Cock grijnsde.

‘Uw vermeende betrokkenheid bij dergelijke activiteiten,’ verbeterde hij.

‘Inderdaad.’

De Cock gebaarde om zich heen.

‘Ik begrijp het niet… U zit hier rustig, heel ontspannen bij een knapperend haardvuur… bent u niet bang om te worden gearresteerd?’

Peter Gramsma schudde zijn hoofd.

‘Ik word tijdig gewaarschuwd.’

De Cock wees voor zich uit.

‘Zodat u kunt vluchten?’

Peter Gramsma liet zijn blik door het vertrek dwalen en strekte zijn handen met gespreide vingers naar het vuur.

‘Onderkomens zoals dit… staan ook elders.’


Ze reden zwijgend naar Amsterdam terug. Het weerbeeld was niet veranderd: korte felle regenbuien en jagende wolken aan de hemel. De ruitenwissers van de Golf zwiepten heen en weer en De Cock zat diep onderuitgezakt met zijn oude hoedje op de rug van zijn neus.

Het was Vledder die het zwijgen verbrak.

‘Ons bezoek aan Baarn leverde niet veel op.’

De Cock gniffelde.

‘Had jij verwacht,’ sprak hij met enig sarcasme, ‘dat Peter Gramsma onmiddellijk zou bekennen dat hij Philip de Lent had laten ombrengen?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Dat niet. Maar concreet zijn we geen stap verder gekomen.’

De Cock drukte zich iets omhoog.

‘Heb jij in die garderobenis gekeken?’

‘Nee… jij?’

De Cock knikte.

‘Daar hing een donkergroene, wijde damesregenmantel en daarboven op een plank lag een bijpassend hoedje in de vorm van een zuidwester. Onder de regenmatel stonden twee zwarte glimmende laarsjes.’

Vledder keek hem verbijsterd aan.

‘Annette van het Sticht.’

De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

‘De secretaresse van Donker-Korzelius.’

Загрузка...