Albert Cornelis Baantjer De Cock en de dood in antiek

1

Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat blikte naar de klok boven de deur van de grote recherchekamer. Het was twaalf minuten voor elf. De late avonddienst zat er bijna op. Thuis wachtte nog een ontspannend babbeltje met zijn vrouw en een kop warme chocolademelk, die hij gewoontegetrouw voor het slapengaan behaaglijk en luid slurpend leegdronk.

De oude speurder leunde in zijn bureaustoel achterover, vouwde zijn handen achter zijn nek en strekte zijn rug. Om zijn lippen dartelde een glimlach.

‘Dick Vledder,’ riep hij opgewekt, ‘je zult het een tijdje alleen moeten doen. Mijn vrouw en ik gaan een paar dagen op vakantie. Het kan. We krijgen mooi weer. Volgens de laatste weerberichten komen er voorlopig geen storende depressies vanaf de Atlantische Oceaan ons land binnenzeilen.’

Vledder grijnsde.

‘Daar zou ik maar niet te vast op rekenen,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Weersvoorspellingen zijn even onbetrouwbaar als het weer zelf.’

De Cock wuifde de opmerking weg.

‘Commissaris Buitendam koesterde geen bezwaren dat ik er een paar dagen tussenuit trok. We hebben op dit moment geen grote dwingende zaken onder handen. Bovendien blijf ik… alleen voor jou… bereikbaar.’

Vledder glimlachte.

‘Ik hoop er geen gebruik van te hoeven maken.’

‘Je weet maar nooit.’

‘Waar ga je heen?’

‘Naar Barsingerhorn. Ik zal je mijn adres en telefoonnummer daar geven.’

‘Barsingerhorn? Daar ben je een paar jaar geleden toch ook al eens met vakantie geweest?’

De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

‘Inderdaad. Mijn vrouw en ik kregen toen op weg daarheen een vreemde lifter mee.’[1]

Vledder trok een grimas.

‘En ik beging in diezelfde tijd een paar enorme stommiteiten.’ Hij zweeg even, in gedachten. ‘Ga je weer naar het zomerhuis van oud-collega Fred Berendsen?’

De Cock knikte.

‘Vandaag stapt Fred met zijn vrouw in het vliegtuig naar Spanje. Gisteren heeft hij ons de sleutel gebracht. We mogen zo lang en zo vaak als wij willen, gebruikmaken van zijn zomerhuis.’

‘En je hond?’

Een glans van vertedering gleed over het brede gezicht van De Cock.

‘Nassa, onze trouwe schnautzer, gaat mee. Verandering van bomen zal hem goed doen.’

‘En jij gaat vissen?’

De Cock grinnikte.

‘Fred Berendsen zegt dat hij in de kop van Noord-Holland nu echt een exclusief viswatertje heeft ontdekt, waar de mooiste snoeken gewoon voor je hengel in de rij staan. Om gekrakeel onder de snoeken te voorkomen, deelt hij volgnummertjes onder ze uit.’

Vledder lachte.

‘Fred Berendsen is een leugenaar.’

‘Een charmante leugenaar.’

‘Maakt dat verschil?’

De Cock knikte overtuigend.

‘Als men een leugen onmiddellijk kan doorzien, zoals met die snoeken in de rij, steekt er geen kwaad achter. Maar een leugen als misleiding… een pertinente leugen als verdoezeling van de waarheid…’

De oude rechercheur stokte zijn betoog. Er werd bescheiden op de deur van de grote recherchekamer geklopt en Vledder riep:

‘Binnen.’

De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen de fraaie gestalte van een jonge vrouw. Ze bleef even weifelend staan en liet haar blik door het vertrek dwalen. Daarna liep ze kalm, in een bevallige tred, op de grijze speurder toe. De Cock nam het bekoorlijke beeld in zich op en onderging de betovering die van haar uitging. Uit zijn borst ontsnapte een zoete ademzucht.

Hij schatte haar achter in de twintig. Haar nauwsluitend donkerrode mantelpakje, met kunstig bewerkte goudkleurige knopen, gaf tintelende accenten aan haar figuur. Lang blond haar golfde tot op haar schouders.

Bij zijn bureau bleef ze staan. Toen ze naar hem keek, gloeiden haar grote lichtgroene ogen fel, bijna fosforescerend op.

‘U bent rechercheur De Cock?’

De oude rechercheur kwam langzaam overeind en knikte.

‘Met… eh, met ceeooceekaa,’ lispelde hij nauwelijks hoorbaar. Hij wuifde met een weids gebaar naar de stoel naast zijn bureau. ‘Neemt u plaats. Waarmee kan ik u van dienst zijn?’ Ze ging zitten, zette een roodlederen tasje op haar schoot en trok kuis haar rokje wat verder naar haar knieën.

‘Heeft antiquair Van Wateringen van de Oude Vensterstraat u al gebeld?’

De Cock liet zich in zijn stoel terugzakken en schudde zijn hoofd.

‘Waarover zou die antiquair mij bellen?’ vroeg hij nieuwsgierig. ‘De diefstal… de diefstal uit zijn magazijn van mijn sarcofaag.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘U… eh,’ reageerde hij aarzelend, ‘u had een sarcofaag in het magazijn van antiquair Van Wateringen?’

‘Ja,’ reageerde ze verstoord, ‘een sarcofaag. Dat klinkt misschien absurd.’

Ze zweeg even.

‘Laat ik mij eerst even aan u voorstellen,’ ging ze vormelijk verder. ‘Mijn naam is Van Oldekerke… Elisa van Oldekerke. Ik woon op de Herenmarkt op de hoek van de Brouwersgracht. Mijn oudoom Pieter van Oldekerke, een broer van mijn grootvader, heeft mij een sarcofaag nagelaten.’

De Cock gniffelde.

‘Een vreemd erfstuk.’

‘U hebt gelijk,’ antwoordde ze geprikkeld. ‘Wat moet ik met zo’n ding? Ik weet niets van antiek. Het interesseert mij ook maar matig. Oudoom Pieter had mij beter wat geld kunnen nalaten. Daar had hij mij meer plezier mee gedaan.’

De Cock keek haar schuins aan.

‘U wilde de sarcofaag niet houden?’

‘Zeker niet.’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

‘Om de sarcofaag te gelde te maken,’ opperde hij, ‘hebt u hem antiquair Van Wateringen te koop aangeboden?’

Elisa schudde haar hoofd.

‘Ik ben er eerst mee naar veilinghuis De Hoop aan het Karthuizersplantsoen gegaan.’

‘U bent met uw sarcofaag vanaf uw woning aan de Herenmarkt naar het veilinghuis De Hoop aan het Karthuizersplantsoen gegaan?’ vroeg De Cock met hoorbaar ongeloof in zijn stem. ‘Te voet?’

Elisa schudde haar hoofd.

‘Met mijn lelijke eend.’

De Cock grinnikte.

‘Daar past zo’n ding toch niet in? Veel te groot voor een eend.’ Elisa schudde haar hoofd.

‘U maakt beslist een denkfout. Het is geen sarcofaag voor een mens… een mummie, een geconserveerd lijk.’

Ze spreidde haar handen ongeveer een dertig centimeter uit elkaar.

‘Hij is niet groter dan zo… van brons, met een gestileerde afbeelding van een ibis… een vogel, die in het oude Egypte als een heilig dier werd vereerd. Na de dood werd de ibis gebalsemd en in zo’n kleine bronzen sarcofaag als relikwie bewaard.’ Ze stak gebarend haar rechterwijsvinger op.

‘De machtige Egyptische god Thot, symbool van de maan, god van de schrijfkunst en de wijsheid, bewaker van wetten… enzovoort… enzovoort… werd als een ibis voorgesteld. Iemand die in het oude Egypte al of niet opzettelijk een ibis doodde, moest zonder genade sterven.’

De Cock keek haar onderzoekend aan.

‘U weet blijkbaar meer van antiek dan u mij wilde doen geloven.’ In zijn stem trilde een licht sarcasme.

Elisa van Oldekerke keek hem verwijtend aan.

‘Toen dat ding bij mij werd thuisbezorgd,’ verdedigde zij zich, ‘heb ik wat navraag gedaan. De afbeelding van de vogel op de sarcofaag intrigeerde mij. Het bleek een ibis. Voorgesteld als een ibis, was Thot ook de god van de scheppende kracht. Hij kon mensen uit de dood opwekken.’

‘Een almachtige god.’

Elisa knikte instemmend.

‘Dat was hij zeker.’

De Cock spreidde zijn handen.

‘Hoe kwam uw sarcofaag in het magazijn van antiquair Van Wateringen terecht?’

‘De veilingmeester van het veilinghuis De Hoop adviseerde mij, om teleurstellingen te voorkomen, de sarcofaag eerst door een erkende antiquair te laten taxeren. Hij zei dat hij zelf niet in staat was om de waarde van het ding te bepalen. Naar zijn mening was de sarcofaag best kostbaar.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Heeft antiquair Van Wateringen u al gezegd hoeveel de sarcofaag waard is?’

Elisa glimlachte smalend.

‘Van Wateringen weigerde om direct een bedrag te noemen. Hij heeft een paar dagen bedenktijd gevraagd om met collega’s te overleggen.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Heeft de antiquair u verteld hoe de sarcofaag uit zijn magazijn is verdwenen?’

Elisa schudde haar hoofd.

‘Hij zei dat ik nog steeds de feitelijke eigenaresse van de sarcofaag was en dus de plicht had om aangifte van diefstal te doen.’

‘En hij noemde mijn naam?’

‘Ja. Ga maar naar De Cock aan de Warmoesstraat, zei hij. Dan heb je een kanjer.’

De Cock glimlachte.

‘Ik heb bij mijn weten de goede man nog nooit ontmoet.’ Hij strekte zijn arm naar haar uit. ‘Wanneer was dat?’

‘Wat bedoelt u?’

‘Wanneer berichtte hij u van de diefstal?’

Elisa blikte op haar polshorloge.

‘Een halfuurtje geleden.’

De Cock gebaarde in de richting van Vledder.

‘Neem maar een aangifte van haar op.’

Hij wendde zich weer tot de jonge vrouw.

‘Weet u hoe uw oudoom Pieter aan de sarcofaag is gekomen?’ Ze trok achteloos haar schouders op.

‘Gekocht, denk ik, ergens op een veiling. Hij struinde alle veilingen af. Dat was na zijn pensionering zo’n beetje zijn dagtaak. Hij noemde zich vol trots een egyptoloog, een man die alles van het oude Egypte weet. Hij bezat ook een uitgebreide verzameling van oude Egyptische voorwerpen.’

‘Waar is die verzameling gebleven?’

Elisa maakte een hulpeloos gebaar.

‘Zover ik weet, zijn met uitzondering van mijn bronzen sarcofaag alle voorwerpen na zijn dood publiekelijk verkocht.’

‘En de opbrengst?’

‘Ging naar al die neven, nichten, achterneven en achternichten die altijd zo lief tegen hem waren geweest.’

‘Alleen u kreeg die sarcofaag?’

‘Ja.’

‘Vreemd?’

Elisa schudde haar hoofd.

‘Niet zo vreemd,’ verzuchtte ze. ‘Oudoom Pieter had een hekel aan mij.’

‘Waarom?’

‘Oudoom Pieter was schatrijk. In tegenstelling tot mijn andere neven en nichten, achterneven en achternichten, weigerde ik om ter wille van zijn vele geld poeslief en aardig tegen hem te zijn. Dat zat hem blijkbaar erg dwars. Hij schold mij altijd uit voor slang.’

‘Slang? Waarom?’

‘Ik denk vanwege mijn helgroene ogen. Volgens hem had ik de ogen van een slang en met een slang, zo betoogde hij, was eens, langgeleden, de ellende in het paradijs begonnen.’

De Cock keek haar doordringend aan.

‘Wat heeft die sarcofaag daarmee te maken?’

Elisa sloot even haar ogen.

‘Er rust een vloek op.’


De Cock keek Elisa van Oldekerke secondenlang zwijgend aan. Op zijn gezicht lag een geamuseerde trek van wantrouwen. Dat er op dode voorwerpen een vloek kon rusten, was nooit echt tot zijn voorstellingsvermogen doorgedrongen. Hij liet het onderwerp dan ook — als niet terzake dienende — rusten.

‘Hebt u een foto van die sarcofaag?’ vroeg hij zakelijk. Elisa opende het tasje op haar schoot, nam daaruit een glimmend, wat verkreukeld fotootje en reikte dat De Cock aan. ‘Ik heb niet beter,’ sprak ze verontschuldigend. ‘Deze heb ik zelf genomen. Bij mij thuis, met een flits. Ik heb geen vaste hand en geen best toestel.’

De oude rechercheur bekeek het amateurkiekje en knikte.

‘Dat blijkt,’ reageerde hij simpel. ‘Het is nogal onscherp. Hebt u nog een nadere beschrijving van het voorwerp?’

‘Nee.’

‘Zijn er buiten die afbeelding van een ibis nog andere kentekenen… inscripties? Wellicht ergens in de sarcofaag een soort meesterteken van de vervaardiger uit de oudheid?’

Hij zweeg even en dacht na.

‘Ik neem aan,’ ging hij verder, ‘dat uw oudoom Pieter zijn collectie zal hebben gemerkt, of de sarcofaag ergens nauwkeurig heeft beschreven?’

Elisa zuchtte.

‘Ik heb het ding nooit goed bekeken. En met mijn oudoom heb ik in jaren geen contact gehad. Ik heb mij nooit voor zijn collectie geinteresseerd. Ik kende het bestaan van die sarcofaag niet eens.’ De Cock hield zijn hoofd iets schuin.

‘Hoe wist u dan dat er een vloek op rustte?’

Elisa stak in een gebaar van wanhoop haar armen omhoog.

‘Dat stond in een begeleidend schrijven van mijn oudoom,’ sprak ze fel. ‘Dat moet die ouwe vent nog kort voor zijn dood hebben beschreven. ’Lisa,” zo berichtte hij koeltjes, ’je zult aan die sarcofaag niet veel plezier beleven. Er rust een vloek op.”’ De Cock zuchtte.

‘Waaruit de vloek bestond, wat die inhield, stond er niet bij?’

‘Meer tekst was er niet.’

‘Hebt u die brief bewaard?’

Elisa schudde haar hoofd.

‘Ik heb hem onmiddellijk verscheurd. Ik was kwaad. Ik vond het een rotstreek van mijn oudoom Pieter om mij met een vloek op te schepen.’

De Cock maakte een sussend geluid.

‘Ik kom er wel achter,’ sprak hij gedragen. ‘Er moet van uw oudoom Pieter een testament zijn, waarin uw erfstuk nauwkeurig staat beschreven.’

‘Zou in dat testament,’ vroeg Elisa angstig, ‘ook iets vermeld staan over de vloek die aan mijn sarcofaag is verbonden?’


Toen Vledder de aangifte had opgenomen en Elisa van Oldekerke die had ondertekend, stond De Cock van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok.

De jonge vrouw stond op en kwam hem na.

‘Wat gaat u nu doen?’ vroeg ze gespannen.

De Cock gebaarde naar de deur van de recherchekamer.

‘Naar de Oude Vensterstraat. Ik wil het verhaal van die antiquair. Wanneer ik, mogelijk via hem, in het bezit ben van een goede omschrijving, signaleren wij uw sarcofaag via de telex.’

‘Kan ik mee?’

‘Waarheen?’

‘Naar de Oude Vensterstraat.’

‘Wat heeft dat voor nut?’

Elisa trok haar kin iets op.

‘Ik ben geïnteresseerd. Is dat zo vreemd?’

De Cock wisselde een blik van verstandhouding met Vledder.

‘Goed,’ sprak hij hoofdknikkend. ‘Maar onze Golf is oud en versleten, de motor kreunt en het chassis rammelt. Ik bedoel, geen bijzonder comfortabel vervoermiddel voor een mooie jonge vrouw.’

Elisa grinnikte.

‘Allicht beter dan mijn manke eend.’

Ze reden van de steiger achter het politiebureau weg. Het was warm. De hitte van de dag kleefde nog aan de gevels. Ondanks het late uur was het druk op het Damrak. De vele eetgelegenheden waren in vol bedrijf. De Cock glimlachte om een dronken man die zich tussen het flanerend publiek botsend een weg naar het Centraal Station zocht.

Elisa van Oldekerke tikte De Cock op zijn schouder.

‘Weet u wat sarcofaag betekent?’

De Cock draaide zich half om.

‘Doodkist… omhulsel… bergplaats? Zoiets?’

Elisa schudde haar hoofd.

‘Vleesetend.’

De Cock reageerde verrast.

‘Vleesetend?’

Elisa knikte.

‘Sarcofaag,’ legde ze uit, ‘komt van het Griekse woord sarkophagos en dat was in de Griekse oudheid de naam van een steensoort die bij Assos in Troas werd gevonden. Lichamen die in uitgeholde ruimten van deze steensoort werden bijgezet verteerden, met uitzondering van de tanden, binnen veertig dagen. De naam sarcofaag is pas later in zwang gekomen voor monumentale stenen en houten doodkisten die niet in de grond werden geplaatst, maar bestemd waren om als zichtbaar relikwie te dienen.’

De Cock keek haar onderzoekend aan. Het schijnsel van een felle lichtreclame gleed over haar knap gezicht. De oude rechercheur bezag de lijn van haar kin, de blik uit haar helgroene ogen, en besefte plotseling in alle helderheid dat Elisa van Oldekerke over meer geestelijke weerbaarheid beschikte dan haar frêle verschijning deed vermoeden.


Vanuit de Raadhuisstraat reed Vledder de Herengracht op. Het was er aanmerkelijk rustiger. Vrijwel geen verkeer. De jonge rechercheur vond voor de Golf nog een parkeerplaatsje tussen de bomen. Ze stapten uit en met Elisa van Oldekerke tussen hen in, slenterden de beide rechercheurs naar de Oude Vensterstraat. Ze spraken niet. Ergens ver weg klonk het gieren van een tram door de bocht. Langs de walkant van de gracht scharrelde tussen de auto’s een enkele rat.

De Oude Vensterstraat leek verlaten. Tussen de dubbele rij bruine Amsterdammertjes was geen mens te zien. Aan het eind, tegen een heldere sterrenhemel, schemerden de twee torens van het Rijksmuseum.

Voor een kleine etalageruit met het opschrift Antiquair De Rode Roos bleef De Cock staan. Hij keek vragend naar Elisa op.

‘Is dit de zaak van Van Wateringen?’

De jonge vrouw knikte.

‘Het lijkt of er niemand is,’ sprak ze gedempt. ‘Ik denk dat de antiquair inmiddels naar huis is gegaan.’

‘Woont hij niet bij de zaak?’

Elisa schudde haar hoofd.

‘Volgens mij niet. Het is maar klein. Achter de winkel is geen woonruimte.’

De Cock stapte verder. Tot zijn verwondering stond de winkeldeur op een kier. De oude rechercheur bekeek het slot en de sponningen. Er waren geen sporen van braak of verbreking. Met de punt van zijn schoen duwde hij de deur verder open. Het rinkelen van de deurbel deed hem schrikken, maar hij herstelde zich snel. Na het bellen wachtte hij even, maar niemand reageerde.

Omzichtig schoof De Cock verder de zaak binnen. Het ovaal van zijn zaklantaarn danste langs antieke vazen, klokken en griezelige maskers.

Midden in de zaak bleef De Cock staan, draaide zich om en keek naar Vledder en de jonge vrouw, die hem waren gevolgd.

‘Is dit alles? Ik zie nergens een deur naar een ander vertrek.’ Elisa wees naar een kleine toonbank.

‘Daarachter,’ sprak ze fluisterend, ‘is een luik met een trap naar de kelder. Ik heb gezien dat de antiquair mijn sarcofaag daar heeft opgeborgen.’

De Cock liep om de kleine toonbank heen. Er was inderdaad een houten luik. De oude rechercheur bukte zich, pakte een verzonken metalen ring en trok het luik omhoog. Het ging gemakkelijker dan hij verwachtte. Het licht van zijn zaklantaarn gleed langs de trap en bleef onder aan de trap rusten op de gestalte van een korte, zwaargebouwde man. Hij lag op zijn buik, zijn vlezig gezicht naar links gekeerd, zijn korte armen met gekromde handen lagen schuin naar voren gestrekt. Uit zijn rug stak het heft van een stiletto.

Achter De Cock snerpte een angstaanjagende gil uit de keel van Elisa van Oldekerke. Het geluid resoneerde, kwam viervoudig terug.

De Cock keek vanuit zijn gebukte houding omhoog.

‘Ken je die man?’ vroeg hij kort.

Elisa knikte. Rillend boog ze zich over hem heen en staarde naar de gestalte die De Cock nog steeds in het licht van zijn zaklantaarn gevangen hield.

‘Antiquair Van Wateringen.’

Загрузка...