Ze vonden hun kleine Golf tussen de twee kolossale vrachtauto’s van Bathmen & Van Borsele terug, stapten zwijgend in en reden van de parkeerplaats weg. Hun gezichten stonden somber.
Directeur Roderick van Borsele had hen in het kantoor tot aan de glazen tochtdeuren uitgeleide gedaan.
‘Vraag maar aan mijn broer waar hij die caravan heeft staan,’ was tot slot zijn advies. ‘En als u moeder hebt gevonden, breng haar dan maar weer terug naar haar flatje in Purmerend. Ik heb na de inbraak alles weer in orde laten brengen.’
Daarbij had hij aan de oude rechercheur een ring met drie splinternieuwe sleutels gegeven. De Cock had de sleutels vriendelijk glimlachend aangenomen en het advies zwijgend aangehoord. Hij had niet gereageerd.
De grijze speurder was niet tevreden over het onderhoud. Hij had in het verhaal van Willem Bathmen geen lacunes kunnen ontdekken. Het relaas van de directeur over zijn connecties met de vermoorde architect Van der Vennen uit Wervershoof, klonk heel aannemelijk. Toch kon de grijze speurder een vreemd, knagend gevoel van onbehagen niet onderdrukken.
Ook de reactie van Roderick van Borsele beviel de oude rechercheur niet. Zoon Roderick ging er naar zijn mening te luchthartig van uit, dat zijn oude moeder nog leefde. Die overtuiging had De Cock niet. Hoe langer haar verdwijning duurde, hoe meer in hem de zekerheid groeide dat haar iets was overkomen.
De vraag was… wat en door wie?
De oude rechercheur had met opzet het verdwijnen van Martijn Schuitema, de vriend van Rodericks moeder, niet te berde gebracht. Ook over de vreemde tekst op de spiegel in de badkamer van diens flatje had hij gezwegen.
De Cock zocht naar de beweegredenen van zijn eigen gedrag. Maar vond die niet. Zoals zo vaak bij onderzoeken, had hij zich laten leiden door zijn intuïtie… zijn scherp ontwikkeld gevoel om feiten en meningen op het juiste moment te lanceren. En wel op het moment waarop hij daarvan het grootste rendement kon verwachten. Het had hem in het verleden dikwijls succes gebracht.
Ze reden IJmuiden uit. Pas op de snelweg verbrak Vledder het zwijgen.
‘Wat doen we met Rigobert van Borsele?’ vroeg hij met weinig overtuiging in zijn stem.
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Zonder verdere bewijzen kunnen we hem niet arresteren.’ Hij grinnikte. ‘En we mogen ook geen biechtkind van hem maken.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
‘Wat is een biechtkind?’
De Cock trok een grimas.
‘Biechtkinderen. Zo werden de verdachten genoemd die op de middeleeuwse pijnbanken belandden om onder folteringen een verhoor te ondergaan.’
Vledder bromde.
‘De tijd van de tortuur is voorbij.’
De Cock maakte een afwerend gebaar.
‘In Nederland. Maar volgens Amnesty International worden bij politieverhoren in vele landen nog steeds folteringen toegepast.’
Vledder gebaarde voor zich uit.
‘We kunnen Rigobert van Borsele toch gewoon vragen waar hij in Nibbixwoud zijn caravan heeft staan?’
De Cock glimlachte en schudde zijn hoofd.
‘Dat lijkt mij geen juiste tactiek. Dan noemt Rigobert ons een verkeerd boerenerf en versleept intussen zijn oude moeder naar een ander onderduikadres. Daar is niemand mee gebaat.’
‘Kunnen we dat niet voorkomen?’
‘Wat?’
‘Dat hij zijn moeder op een andere plek onderbrengt?’
De Cock plooide zijn lippen in een tuitje.
‘Als we straks terug zijn aan de Kit, neem dan eens contact op met de huisarts in Nibbixwoud. De woongemeenschap is maar klein. Ik denk niet dat er meer dan één arts opereert.’
Vledder keek hem van terzijde aan.
‘Wat wil je dan?’
De Cock zuchtte.
‘Mevrouw Van Borsele is een ziek oud mens. Misschien heeft ze de laatste dagen dringend medische hulp nodig gehad. Als Rigobert zijn moeder heeft gegijzeld, dan zal hij ervoor moeten zorgen, dat bij haar dood geen vragen worden gesteld. Ik heb je dat al eens eerder uitgelegd. Haar overlijden moet het gevolg zijn van een natuurlijke dood.’
Beide rechercheurs zwegen en verzonken in gepeins.
Toen ze vanaf de Gaasperdammerweg via de Bijlmer naar het centrum reden, begon het weer te sneeuwen. Grote natte vlokken kleefden tegen de voorruit totdat de zwiepende ruitenwissers ze verjoeg. De Cock boog zich voorover en keek door de voorruit omhoog naar een grauwe hemel. ‘Het is vreemd,’ mompelde hij, ‘zo gauw je Amsterdam nadert, voel je nattigheid.’
Vledder keek hem lachend aan.
‘Hoe bedoel je dat?’
De oude rechercheur antwoordde niet.
Vledder parkeerde de Golf op de gladde houten steiger achter het bureau. Licht huiverend liepen ze naar de Warmoesstraat.
Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters De Cock met een kromme vinger.
De oude rechercheur liep met een grijns op zijn gezicht op de wachtcommandant toe.
‘Hoe is het?’ schertste hij. ‘Krijg ik eindelijk een ridderorde?’
Jan Kusters lachte. Hij pakte een notitie van zijn bureau.
‘Ik ben een goed uurtje geleden gebeld door Egbert Rutjes, een rechercheur van de politie in Purmerend. Hij vroeg eerst naar jou en toen ik hem zei dat jij er niet was, vroeg hij mij om aan jou te melden, dat vanmorgen ene Henri Antoine Maurice Scheepers bij hem aangifte heeft gedaan van het spoorloos verdwijnen van zijn dochter.’
De Cock keek hem verbijsterd aan.
‘Zijn dochter?’ vroeg hij toonloos.
Jan Kusters knikte.
‘Mariska Scheepers.’
De Cock had moeie voeten.
Ze waren er ineens, zonder dreigende symptomen vooraf. Plotseling, als een zweepslag. Hij leunde achterover en legde zijn voeten op een hoek van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten. Het was alsof geniepige kleine duiveltjes met duizend spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn, die uit de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoog trok en zich vastzette in zijn kuiten.
Hij wist ook wat de pijn betekende. Telkens als de zaken slecht verliepen, als zijn onderzoeken dreigden te verzanden en hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister te tasten, gaven die helse duiveltjes acte de présence.
Vledder keek hem bezorgd aan.
‘Is het weer zover?’
De Cock knikte en sloot zijn ogen. Enkele seconden bleef hij zo zitten, bewegingloos en geconcentreerd. Zijn markant gezicht leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip.
‘Het gaat wel weer over,’ sprak hij mat. ‘Die pijn in mijn kuiten is nog wel te verdragen, maar de wetenschap, dat wij na het spoorloos verdwijnen van twee lieve oude mensen en een kind… en na dagen van intensief speuren… nog geen stap verder zijn gekomen, bezorgt mij een angstig gevoel.’
Vledder keek zijn oudere collega met een blik vol ongeloof aan. ‘Denk je dat we er niet uit komen… dat hun verdwijnen een raadsel zal blijven?’
De Cock keek hem aan.
‘Dat kan toch?’ antwoordde hij benepen. ‘Hoeveel mensen verdwijnen er niet jaarlijks zonder dat ooit een spoor van hen wordt teruggevonden? Men zou er een aardig dorp mee kunnen bevolken.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘We hebben nog nooit een zaak laten zakken. Zolang wij samen zijn… en dat is toch al heel wat jaartjes… is het ons steeds gelukt om alle raadsels te ontsluieren.
Waarom zou het ons dit keer niet lukken?’
Op het van pijn vertrokken gezicht van De Cock brak een glimlach door. Hij trok zijn schouders op.
‘Misschien is het bijgeloof?’
‘Wat?’
‘Dat mijn moeie voeten iets met de stand van ons onderzoek te maken hebben.’
‘Vast.’
De Cock tilde zijn benen van zijn bureau. De prikkeling in zijn kuiten trok langzaam weg.
‘Bel Egbert Rutjes in Purmerend. Vraag hem om bijzonderheden over het spoorloos verdwijnen van Mariska Scheepers… wanneer zij het laatst is gezien… waar en door wie… wat ze droeg… of ze van huis kleding en bagage heeft meegenomen.’
De oude rechercheur zweeg even. Peinzend.
‘En adviseer hem dringend om de verdwijning van Mariska Scheepers in verband te brengen met het verdwijnen van Martijn Schuitema.’
Vledder keek hem verrast aan.
‘Zie jij een samenhang?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Die samenhang is er,’ antwoordde hij gedragen. ‘Je moet hun spoorloos verdwijnen zien tegen het decor van het verdwijnen van de oude mevrouw Van Borsele.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
‘Hoe?’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘Zowel Martijn Schuitema als Mariska Scheepers hadden een innige relatie met de oude mevrouw Van Borsele. Martijn Schuitema was verliefd op haar, wilde met haar trouwen, en Mariska Scheepers was zo aan haar gehecht, dat een leven zonder haar oma voor haar ondraaglijk leek.’
Vledder knikte met een ernstig gezicht.
‘Je hebt gelijk,’ stemde hij in. ‘Als oma doodgaat, zei ze tegen mij, dan hoeft het voor mij ook niet meer.’ Geschrokken door een plotselinge gedachte, keek de jonge rechercheur op. ‘Ze zullen beiden toch geen zelfmoord hebben gepleegd?’
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Daarom wil ik nadere bijzonderheden weten over het verdwijnen van Mariska Scheepers. In de adolescentie komen zelfmoorden frequent voor. Martijn Schuitema was keurig gekleed… alsof hij op weg was naar een feestelijke gelegenheid. Dat duidt niet op zelfmoordplannen.’
Beiden zwegen. Na een poosje keek Vledder de grijze speurder verward aan.
‘Als… als,’ stotterde hij, ‘Rigobert van Borsele de hand heeft in de verdwijning van zijn moeder… wie heeft er dan de hand in de verdwijning van Martijn Schuitema en Mariska Scheepers?’
De Cock keek naar zijn jonge collega op. In zijn ogen glansde bewondering.
‘Een goede vraag,’ sprak hij ernstig. ‘Maar het antwoord heb ik niet. Sinds het verdwijnen van Martijn Schuitema heb ik al het gevoel dat…’
De oude rechercheur stokte. Er werd op de deur van de recherchekamer geklopt en Vledder riep: ‘Binnen!’
De deur werd ruw opengesmeten en in de deuropening verscheen de gestalte van een kleine tengere vrouw met lang zwart golvend haar. Dreunend stapte ze op De Cock toe.
‘Is ze al boven water?’
De oude rechercheur antwoordde niet. Hij stond op en wees naar de stoel naast zijn bureau.
‘Gaat u zitten, mevrouw Scheepers,’ sprak hij vriendelijk. ‘Ik heb gehoord dat Mariska, uw dochter, is verdwenen.’
Rolandina Scheepers schudde haar hoofd.
‘Mariska,’ verbeterde ze, ‘is niet verdwenen. Ze is gewoon van huis weggelopen. En dat is in mijn ogen iets heel anders.’
De Cock gebaarde in haar richting.
‘Uw man heeft in Purmerend van haar vermissing aangifte gedaan.’
Rolandina Scheepers gromde.
‘Dat moet hij weten,’ sprak ze snibbig. ‘Voor mij hoefde dat niet.’
De Cock keek haar schuins aan.
‘U denkt dat ze na een paar dagen gewoon weer opduikt? Dag ma, hier ben ik weer?’
Rolandina Scheepers knikte.
‘Het is een bevlieging,’ antwoordde ze gelaten. ‘Meer niet. Er is de laatste maanden geen huis met haar te houden.’
De Cock keek haar onderzoekend aan.
‘Was er een ruzie? Ik bedoel, heeft Mariska na een meningsverschil… een felle woordenwisseling, het huis verlaten?’
Rolandina Scheepers schudde haar hoofd.
‘Er was geen ruzie. Ik ontloop haar zoveel mogelijk. En zij mij.’
‘Sinds wanneer is ze weg?’
‘Sinds gistermorgen. Ze is gewoon op tijd naar school gegaan. Halfnegen.’
‘Hoe?’
‘Op de fiets.’
‘Heeft ze iets extra’s meegenomen?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Kleding, bagage, proviand?’
Rolandina maakte een weifelend gebaar.
‘Gewoon… net als anders.’
‘Met schooltas?’
‘Die had ze thuisgelaten.’
‘Is ze op school aangekomen?’
Rolandina Scheepers zuchtte.
‘Mijn man is ongeruster dan ik. Toen Mariska ’s nachts van huis wegbleef, is hij de volgende morgen op school gaan informeren. Ze was daar niet aangekomen. Het bleek toen, dat Mariska de laatste tijd wel vaker van school wegbleef.’
‘En dat is u nooit gemeld?’
Rolandina Scheepers snoof.
‘Daar hebben ze op de scholen van tegenwoordig geen tijd meer voor.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Wat droeg ze?’
‘Een verschoten blauwe spijkerbroek en een groen jack met GIANTS in grote witte geblokte letters. In dat jack kon je haar uittekenen.’
‘Heeft ze een vriend?’
Rolandina Scheepers grinnikte.
‘Ik heb haar naar mijn huisarts gestuurd voor de pil. En verder zoekt ze het maar uit.’
De Cock keek haar strak aan.
‘Heeft ze een vriend?’ herhaalde hij.
Rolandina Scheepers trok haar schouders op.
‘Weet ik veel. Tegenwoordig liggen die meiden met dertien jaar al op hun rug.’
De Cock pauzeerde even om zijn gevoelens te ordenen. De houding van Rolandina Scheepers wekte weerzin in hem op. Verachting. De oude rechercheur boog zich iets naar haar toe.
‘Waarom komt u naar mij?’ vroeg hij. ‘Het verdwijnen van uw dochter Mariska is toch een zaak van de politie in Purmerend?’
Rolandina Scheepers gebaarde heftig.
‘Is ze al boven water?’
‘Wie?’
Op het gezicht van Rolandina Scheepers verscheen een valse grijns.
‘Mijn moeder,’ snauwde ze. ‘Marrigje Catharina Stoffels, echtgenote van Hendrik van Borsele.’
Haar stem droop van sarcasme.
De Cock wreef met duim en wijsvinger in zijn ooghoeken. Het was een vermoeid gebaar.
‘Ik heb nog geen spoor van uw moeder kunnen ontdekken,’ antwoordde hij traag.
‘Bent u bij Neel geweest? Daar gaat ze altijd heen als ze in de problemen zit.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Haar vriendin Neel woont in Amersfoort en in die richting is ze niet vertrokken.’
Rolandina Scheepers keek hem nadenkend aan.
‘In welke richting is ze dan vertrokken?’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. Onderwijl lette hij scherp op haar reacties.
‘Hoorn,’ antwoordde hij strak.
De onderlip van Rolandina Scheepers trilde.
‘Hoorn?’ herhaalde ze mat.
De Cock knikte.
‘Kent u iemand uit die omgeving?’
Rolandina Scheepers schudde haar hoofd.
‘Heeft ze daar in de buurt iets gekocht?’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Iets gekocht… hoe bedoelt u dat?’
Rolandina Scheepers zwaaide met haar beide armen.
‘Een huis, een villa. Ze heeft altijd gezegd dat ze nog eens iets voor zichzelf wilde kopen.’ Ze keek met een grijns naar hem op. ‘Weet u, dat die vriend van haar, die Martijn Schuitema, ook weg is?’
De Cock knikte traag.
‘Dat weet ik.’
‘Vindt u dat niet vreemd?’
‘Hoe bedoelt u… vreemd?’
Rolandina Scheepers glimlachte met een scheve mond.
‘Werken jullie politiehersenen niet zo snel?’ Ze grijnsde opnieuw. ‘Weet u waar u mijn dochter Mariska kan vinden… precies… net als die Martijn Schuitema… bij haar.’