6

Het was druk op de smalle weg langs het Noordhollandskanaal. Een eindeloze rij auto’s gleed door een donker mistig landschap in de richting van Purmerend.

Lichtschijnsels uit de koplampen van tegenliggers flitsten door het interieur van de Golf.

Vledder keek met een bezorgd gezicht op zijn horloge.

‘Ik hoop niet dat we straks in een file terechtkomen, want dan redden we het niet.’

De Cock drukte zich overeind.

‘Dat zou jammer zijn,’ verzuchtte hij. ‘Maar misschien herinnert de man of vrouw aan het loket zich nog of er aan de oude mevrouw Van Borsele een kaartje is verkocht. En als het vandaag niet lukt… proberen we het morgen opnieuw.’

Vledder keek hem van terzijde onderzoekend aan.

‘Je wilt per se met dit onderzoek doorgaan?’

De Cock knikte.

‘Jij niet?’

Over het gezicht van Vledder gleed een glimlach.

‘Je denkt toch niet dat ik jou alleen laat modderen.’

De Cock legde even vertrouwelijk zijn hand op de arm van zijn jonge collega.

‘Bedankt,’ reageerde hij simpel.

Vledder kauwde nadenkend op zijn onderlip.

‘En als iemand zich herinnert,’ sprak hij weifelend, ‘dat ze in Overwhere een spoorkaartje heeft gekocht… als iemand haar op het perron met haar kat in een mandje heeft gezien… wat… wat…?’ De jonge rechercheur maakte zijn vraag niet af.

De Cock vulde hem achteloos aan.

‘Als ze op het station Purmerend-Overwhere op de trein is gestapt, dan kunnen we in alle redelijkheid aannemen, dat de oude mevrouw Van Borsele met haar kater Amsterdam-Centraal heeft bereikt en zullen wij ons onderzoek daarop moeten richten.’

Vledder zwaaide voor zich uit.

‘Ze kan ook onderweg zijn uitgestapt… bijvoorbeeld in Zaandam of op het station Sloterdijk.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat is erg speculatief. Mevrouw Van Borsele was ondanks haar ziekte en hoge leeftijd nog goed ter been. Ze was ook geestelijk niet in de war. Bovendien bezocht ze haar oudste zoon elke week… maakte ze elke week dat treinreisje Purmerend-Amsterdam.’

‘Je hebt gelijk,’ stemde Vledder in. ‘Het ritje was voor haar bijna routine.’ De jonge rechercheur zweeg even. ‘Als we niemand kunnen vinden,’ vervolgde hij nadenkend, ‘die haar op het perron van station Overwhere heeft gezien, dan zouden wij ervan uit moeten gaan, dat zij het station nooit heeft bereikt en dat haar dus in Purmerend iets is overkomen.’

De Cock stak zijn handen naar voren.

‘Grof gesteld: is de oude mevrouw Van Borsele wél op het perron gezien, dan moeten wij haar zoon Rigobert met zijn sekstent in Amsterdam eens onder de loep nemen. Is ze níet op het perron gezien, dan gaan wij nog eens bij dochter Rolandina op bezoek.’

‘Jij gaat er absoluut van uit,’ formuleerde Vledder voorzichtig, ‘dat haar familie iets met het verdwijnen van mevrouw Van Borsele te maken heeft?’

De Cock knikte traag.

‘Wij mogen zeker ook andere mogelijkheden niet uitsluiten, maar voor zover wij nu weten, hebben alleen haar kinderen een motief.’

‘Je bedoelt: het tegengaan… het voorkomen van een huwelijk tussen haar en haar vriend Martijn Schuitema?’

‘En daarbij het verlies van een groot deel van de erfenis.’

Vledder grijnsde.

‘Voor dat doel had men toch ook die Martijn Schuitema kunnen laten verdwijnen?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat heeft niet hetzelfde effect. Als Martijn Schuitema verdwijnt, blijft voor de op de erfenis jagende kinderen altijd nog de mogelijkheid open, dat hun moeder voor haar dood nog eens op een ander verliefd wordt… en wil trouwen.’

‘Een oud ziek mens van drieënzeventig jaar,’ reageerde Vledder op spottende toon. ‘Het is geen jonge wulpse meid met kriebels.’ De jonge rechercheur veranderde van onderwerp. ‘Ik heb voor je geïnformeerd naar de zaak van Roderick van Borsele.’

‘En?’

‘Hij is mededirecteur en mede-eigenaar van het visfileerbedrijf Bathmen & Van Borsele.’

‘Waar is dat bedrijf gevestigd?’

‘In IJmuiden. Een financieel gezond bedrijf. Hij heeft zo rond de twintig fileerders in vaste dienst. Exporteert grote hoeveelheden vis naar Frankrijk en Italië… meest tong, maar ook schol en kabeljauw.’

De Cock grinnikte.

Ex Absurdo… de ene broer exploiteert seks, de andere exporteert vis. En wat doet de heer Scheepers, de man van Rolandina?’

Vledder trok zijn schouders op.

‘Daar kom ik niet achter,’ sprak hij wrevelig. ‘De volgens mijn informanten altijd perfect geklede en gekapte heer Henri Antoine Maurice Scheepers doet iets onduidelijks in Den Haag.’

De Cock glimlachte.

‘Iets onduidelijks?’

Vledder knikte.

‘Het schijnt dat hij in opdracht van enige grote Nederlandse bedrijven bij diverse ministeries belangrijke regeringsopdrachten probeert binnen te slepen.’

‘Hoe?’

Vledder grinnikte.

‘Dat zul je hem zelf moeten vragen, maar ik denk niet dat hij je dat zal vertellen.’

Ze reden over de Gorslaan Purmerend binnen. Via de Churchilllaan trokken ze langs het winkelcentrum Makado naar het station Purmerend-Overwhere.

Vledder parkeerde de Golf met gierende remmen bij flat De Boeier. Tijdens het uitstappen keek hij op zijn horloge.

‘We hebben nog zeven minuten.’

Zonder de wagen slotvast af te sluiten liep hij met stevige tred in de richting van het station. Hijgend en zwetend onder de eigengebreide pullover, die zijn vrouw hem dwong te dragen zolang er nog een r in de maand was… volgde De Cock.

Op het natte kille perron, wachtend op de trein naar Amsterdam, stond een groepje reizigers dicht bijeen. Zwaar hijgend liep De Cock op hen toe. Toen zijn ademhaling weer enigszins op peil was, duimde hij opzij naar Vledder.

‘Wij zijn rechercheurs van het bureau Warmoesstraat in Amsterdam. Wij zijn op zoek naar een oud vrouwtje met een kat in een mandje. Wij vermoeden dat ze hier twee dagen geleden op dit tijdstip op de trein naar Amsterdam heeft staan wachten.’

Een lange magere vrouw in een zwarte duffelse mantel en met een vuurrode dikke wollen sjaal om haar slanke hals, knikte nadrukkelijk.

‘Dat klopt,’ sprak ze hees. ‘Ik weet ook wie u bedoelt. Ze staat hier wel meer om deze tijd.’

‘Met haar kat in een mandje?’

De vrouw trok haar schouders op.

‘Twee dagen geleden had ze wel een rieten mandje bij zich. Anders niet.’ De vrouw zweeg even. ‘En dan was er iets geks.’

De Cock keek haar gespannen aan.

‘Wat?’

De vrouw wees voor zich uit.

‘Ze stond op het verkeerde perron.’


Met gebogen hoofd en een somber gezicht liepen de beide rechercheurs van het station Overwhere terug naar hun Golf. Alle theorieën omtrent het verdwijnen van de oude mevrouw Van Borsele leken plotseling van geen enkele waarde. De miezerige motregen die op hen neerdaalde, typeerde hun stemming in mineur.

Vledder startte de motor en zette de ruitenwissers aan.

‘Terug naar Amsterdam?’

De Cock trok hoofdknikkend zijn veiligheidsgordel iets losser en liet zich onderuitzakken. De plooien in zijn markant gezicht leken dieper dan normaal.

‘Ze stond op het verkeerde perron… ze stond op het verkeerde perron… ze stond op het verkeerde perron… ze stond op het…’

De oude rechercheur herhaalde het als een echo.

Vledder keek op hem neer.

‘Wat ben je aan het doen?’

De Cock tikte met de knokkels van zijn rechterhand tegen zijn voorhoofd.

‘Ik probeer het in mijn kop te stampen.’

‘Waarom?’

De Cock ademde diep.

‘Omdat het niet tot mij door wil dringen.’

Vledder trok achteloos zijn schouders op.

‘Het is niet zo ingewikkeld,’ legde hij geduldig uit. ‘Op praktisch hetzelfde tijdstip vertrekt er van het andere perron in Purmerend-Overwhere een trein uit Amsterdam in de richting Hoorn-Enkhuizen… een verschil van een minuut… negentien-uur-veertien… negentien-uur-vijftien.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat bedoel ik niet,’ riep hij geprikkeld. ‘Wat moet dat mens met haar kat in Hoorn of Enkhuizen?’

Vledder maakte een hulpeloos gebaar.

‘Misschien was ze in de war… is ze per ongeluk op het verkeerde perron terechtgekomen?’

De Cock drukte zich met een strak gezicht iets omhoog.

‘De oude mevrouw Van Borsele was niet in de war,’ reageerde hij nukkig. ‘Ze wist volgens mij verrekt goed wat ze deed.’

‘Hoe wil je daar achter komen?’

‘Waar achter?’

‘De reden van haar tocht naar Hoorn of Enkhuizen?’

De Cock antwoordde niet direct. Hij verzonk in gepeins.

Het raderwerk van zijn denken draaide op volle toeren.

Na een poosje keek hij opzij.

‘Hoe laat vertrekt die trein van het station Purmerend-Overwhere in de richting Hoorn-Enkhuizen?’

‘Negentien-uur-veertien.’

De grijze speurder kneep zijn lippen opeen.

‘Vanaf morgen rijden wij elke dag om negentien-uur-veertien met de trein van Purmerend-Overwhere naar Hoorn en Enkhuizen.’

Vledder keek hem verwonderd aan.

‘Elke dag?’

De Cock knikte.

‘Tot we iemand hebben gevonden die in de trein de oude mevrouw Van Borsele met haar kat heeft gezien en mogelijk met haar heeft gesproken. Ook bij een onderzoek moet je het geluk soms afdwingen.’


Feilloos parkeerde Vledder de Golf in de Warmoesstraat tussen een rij andere politiewagens. De beide rechercheurs stapten uit en liepen het politiebureau binnen. In de hal wenkte Jan Kusters hen vanachter de balie.

De Cock liep op de wachtcommandant toe.

‘Narigheid?’ vroeg hij knorrig.

Jan Kusters schudde zijn hoofd.

‘Er zit boven een meisje op je te wachten.’

‘Een meisje?’

De wachtcommandant knikte.

‘In mijn jonge jaren noemden wij zo’n kind een bakvis.’

De Cock grijnsde.

‘Dan ben je al knap oud.’

Jan Kusters trok zijn schouders op.

‘Hoe noem je tegenwoordig een meisje van een jaar of veertien?’

‘Een tiener.’

Jan Kusters grijnsde.

‘Goed,’ reageerde hij gelaten. ‘Er zit boven een tiener op je te wachten.’

Opmerkelijk kwiek besteeg De Cock de stenen trappen naar de tweede etage.

Vledder volgde.

Op de bank voor de ingang van de grote recherchekamer zat een kort, stevig gebouwd meisje. De Cock schatte haar iets ouder dan de veertien jaar die Jan Kusters haar toedichtte.

Toen ze de beide rechercheurs in het oog kreeg, stond ze op en liep op hen toe. Haar blik gleed van De Cock naar Vledder en terug.

‘Wie van u is rechercheur De Cock?’

De oude rechercheur onderdrukte de neiging om naar Vledder te wijzen. In plaats daarvan maakte hij een lichte buiging.

‘Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa. Waarmee kan ik u van dienst zijn?’

Het meisje glimlachte.

‘Ik wil met u praten.’

De Cock bleef even staan en bekeek haar aandachtig. Ze had dik zwart haar in een ponykapsel, grote bruine ogen en een vrolijk kuiltje in haar rechterwang.

Boven een verschoten blauwe spijkerbroek droeg ze een slobberig groen jack, met daarop GIANTS in grote witte geblokte letters. Haar beide voeten staken in opvallende basketballschoenen.

De Cock strekte zijn wijsvinger naar haar uit.

‘Wie ben jij?’

‘Mariska… Mariska Scheepers.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Scheepers… uit Purmerend?’

‘Ja.’

De Cock ging haar voor naar de grote recherchekamer en liet haar op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. Daarna deed hij kalm zijn hoed af en hing zijn regenjas aan de kapstok. De oude rechercheur gunde zich even tijd. De komst van het meisje had hem verrast.

De Cock ging achter zijn bureau zitten en bekeek de lijnen van haar gezicht. Mariska Scheepers leek niet op haar moeder.

‘Wie heeft jou gestuurd?’ opende hij.

Mariska Scheepers keek hem verwonderd aan.

‘Niemand,’ antwoordde ze strijdlustig. ‘Ik laat mij niet sturen.’

De Cock glimlachte.

‘Je komt dus… zoals wij dat bij de recherche noemen… uit eigener beweging?’

‘Uit mijzelf.’

‘Waarom vroeg je naar mij?’

‘Ik heb uw naam hier in Amsterdam van oom Roderick gekregen. Hij zei: “Ga met je verhaal maar naar het politiebureau in de Warmoesstraat en vraag naar rechercheur De Cock.”’

‘Jij was vanavond bij oom Roderick?’

Mariska Scheepers knikte.

‘Heel even maar. Oom Roderick had weinig tijd. Hij kwam net terug van zijn visbedrijf in IJmuiden. Vanavond moest hij weer voor zaken op pad.’

‘Wat kwam je bij hem doen?’

‘Vragen of hij wist waar oma Van Borsele was.’

‘Waarom?’

Mariska Scheepers keek hem verrast aan.

‘Oma is weg… dat weet u toch?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat bedoel ik niet. Waarom ging je juist naar jouw oom Roderick om te vragen waar oma was?’

Mariska Scheepers streek met gespreide vingers door haar zwarte haar.

‘Oma Van Borsele kwam elke week in Amsterdam bij hem op bezoek. Dat wist ik nog van vroeger.’

De Cock keek haar schuins aan.

‘Van vroeger?’

Mariska Scheepers knikte.

‘Ik was vroeger heel vaak bij oma Van Borsele op haar kleine flatje in Purmerend. Als ze met de trein naar Amsterdam ging, bracht ik haar ’s avonds altijd even naar het station in Overwhere. “Ik doe wel de groeten aan je oom,” zei ze dan.’

‘Jij ging nooit mee naar Amsterdam?’

‘Nee.’

‘Waarom niet?’

Mariska Scheepers liet haar hoofd zakken. Haar zwarte haren gleden als een gordijn voor haar gezicht.

‘Moeder heeft ruzie met oom Roderick,’ snikte ze. ‘Moeder heeft ruzie met iedereen.’

De Cock hield zijn hoofd iets schuin.

‘Ook met oom Rigobert?’

Mariska Scheepers keek met een betraand gezicht naar hem op en schudde haar hoofd.

‘Mijn moeder en oom Rigobert zijn twee handen op één buik. Hij is net zo gemeen als zij… misschien nog wel gemener. Mijn vader zegt altijd: “Die twee zijn met hetzelfde sop overgoten.”’

De Cock glimlachte.

‘Jij mag oom Rigobert niet,’ stelde hij vast.

Mariska Scheepers schudde opnieuw haar hoofd.

‘Ik kom ook nooit bij hem. Hij heeft hier in Amsterdam hoeren zitten, die voor hem werken.’

‘Hoeren?’

‘Ja.’

‘Wist oma Van Borsele dat?’

Mariska Scheepers knikte.

‘Ze heeft oom Rigobert geld geleend. Hij zei dat hij een renderend bedrijf kon kopen.’ Ze snoof verachtelijk. ‘Dat bedrijf bleek een huis vol hoeren. Oma is zelf in Amsterdam wezen kijken.’

‘Vond oma Van Borsele het goed?’

Mariska Scheepers reageerde heftig.

‘Welnee… ze eiste haar geld terug.’

De Cock keek haar scherp aan.

‘Hoe liep dat af?’

Mariska Scheepers liet haar hoofd weer zakken. Ze pulkte met de wijsvinger van haar rechterhand in een slijtgaatje van haar spijkerbroek.

‘Ik houd van oma,’ snikte ze. ‘Ik houd heel veel van haar. Ze is lief… veel liever dan mijn moeder. Sinds oom Martijn bij haar over de vloer komt, mag ik van mijn moeder niet meer naar haar toe. Maar dat deed ik toch… stiekem.’

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Had je moeder ook ruzie met oom Martijn?’

Mariska Scheepers knikte nadrukkelijk.

‘Ze noemde hem een vieze huwelijkszwendelaar, die op oma’s geld uit was.’ Het meisje begon opnieuw te huilen. Haar lichaam schokte. ‘Oom Martijn is een aardige man. Hij was lief voor oma. Van mij hadden ze best samen mogen trouwen.’

De Cock liet haar even begaan.

‘Kreeg jouw oma haar geld van oom Rigobert terug?’ vroeg hij na een poosje.

Mariska Scheepers schudde haar hoofd.

‘Oma zou naar een advocaat gaan.’ Plotseling sloeg ze haar beide handen voor haar gezicht. ‘Ik ben bang,’ jammerde ze. ‘Ik ben zo bang dat ze iets met oma hebben gedaan.’

De Cock veinsde onbegrip.

‘Wie… eh, wie,’ vroeg hij weifelend, ‘wie zou iets met oma hebben gedaan?’

‘Moeder en oom Rigobert.’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

‘Waarom denk je dat?’

Mariska Scheepers slikte.

‘Ik heb een paar dagen geleden mijn moeder tegen oom Rigobert horen zeggen: “Als dat oude mens blijft zeuren over trouwen en een advocaat… moet ze voorlopig maar verdwijnen.”’

De Cock reageerde geschokt.

‘Wat… eh, wat… eh,’ vroeg hij gespannen, ‘zei oom Rigobert daarop?’

Mariska Scheepers keek met haar grote bruine ogen naar hem op. Tranen gleden langs haar wangen.

‘Ik ken wel een plek om haar te laten onderduiken.’

Загрузка...