3

Met zijn handen diep in de zakken van zijn regenjas gestoken, slenterde De Cock de volgende morgen over het brede trottoir van het Damrak. Hij was, komend van huis, op het Stationsplein uit de tram gestapt en volgde de stroom wandelaars in de richting van de Dam.

De felle zuidwester storm was in de nanacht gaan liggen. Woeste windvlagen hadden de laatste regenwolken verjaagd. De hemel was strakblauw en een vriendelijk laaghangend zonnetje toverde goud op de geveltjes.

De Cock schoof zijn vilten hoedje ver naar achteren en blikte schuin omhoog. Links over het water van het Damrak lagen de achtergevels van de Warmoesstraat in de schaduw.

In de kamer van de commissaris ontwaarde hij het silhouet van de lange Buitendam. Met moeite onderdrukte De Cock een wild verlangen om de weg over te steken en vanaf de waterkant met beide armen naar hem te zwaaien. Grinnikend stapte hij verder. De stijve commissaris zou het niet waarderen.

Bij de Oudebrugsteeg sprintte hij voor de aanstormende tram van lijn 9 het Damrak over. Een jong, hem tegemoetkomend hoertje lachte vrijuit. De Cock in draf was een koddig gezicht.

De oude rechercheur blies hijgend de lucht uit zijn longen en krulde zijn lippen in een zoete grijns. In het voorbijgaan lichtte hij beleefd zijn hoedje voor haar en slenterde verder langs de schippersbeurs naar de Warmoesstraat.

In de ruime hal van het politiebureau stond een groep opgewonden mannen met zware snorren die vreemde keelklanken uitten. De wachtcommandant probeerde hen vanachter de balie in een soort steenkolenengels, begeleid door brede armgebaren, duidelijk te maken dat het bureau van de Vreemdelingendienst niet hier, maar elders was gevestigd.

De Cock bezag het tafereel met gevoelens van bezorgdheid en medelijden. De stroom asielzoekers, die in ons kleine en al overbevolkte landje een beschermde plek trachtte te veroveren, hield al jaren aan. En het einde van die stroom was nog lang niet in zicht.

Met een sombere trek op zijn gezicht besteeg hij de stenen trappen naar de tweede etage.

Toen De Cock de grote recherchekamer binnenstapte, liet Vledder zijn rappe vingers op het toetsenbord van zijn elektronische schrijfmachine rusten. Hij keek op. ‘Je bent laat,’ riep hij bestraffend.

De Cock glimlachte.

‘Mijn vrouw lag op de slip van mijn hemd.’

Vledder negeerde de opmerking.

‘Er zijn nog geen reacties op ons telexbericht van gisteravond binnengekomen. Ik heb een halfuurtje geleden Roderick van Borsele gebeld. Hij is de wanhoop nabij. Hij vreest het ergste. Zijn oude moeder is nog steeds spoorloos.’

De Cock zeilde zijn oude hoedje missend naar de kapstok.

‘Daar was ik al bang voor,’ verzuchtte hij. De oude rechercheur raapte zijn hoedje weer op en liep terug. ‘Waar ben je mee bezig?’

‘Een rapport over een oude zaak.’

De Cock keek hem vragend aan.

‘Kan dat wachten?’

Vledder trok een grimas.

‘Commissaris Buitendam heeft er al een paar maal naar gevraagd.’

De Cock knikte voor zich uit.

‘Dan,’ reageerde hij gelaten, ‘kan het wachten.’

Vledder trok met een lachend gezicht het rapport uit zijn machine en legde het in een lade van zijn bureau.

‘Je wilt nu naar Purmerend?’

‘Precies.’

Vledder kwam uit zijn stoel overeind.

‘Moeten we nog iets rapporteren over de dood van die architect van jou… die Bobbejaan van der Vennen uit Wervershoof?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Sinds wanneer,’ antwoordde hij achteloos, ‘bemoeien wij ons in Hoorn met het slachtoffer van een schietpartij in Wervershoof?’

Vledder keek hem argwanend aan. Hij herkende zijn eigen woorden van de avond tevoren.

‘Doen we daar helemaal niets meer aan?’

In zijn stem trilde ongeloof.

De Cock zuchtte.

‘Ik heb mevrouw Van der Vennen beloofd dat ik het onderzoek zou volgen… op afstand. En aan die belofte zal ik mij houden. Bovendien wil ik me niet nog eens jouw ongenoegen op de hals halen.’

Vledder negeerde de opmerking.

‘Begrijp jij iets van het motief… waarom vermoordt men een architect?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Misschien heeft hij een duister gat in zijn verleden… ging hij met verkeerde mensen om. Op mij maakte hij overigens een betrouwbare indruk.’

Er werd op de deur van de recherchekamer geklopt en Vledder riep: ‘Binnen!’

De deur gleed langzaam open en in de deuropening verscheen een al wat oudere man. Plukken parelgrijs haar puilden onder zijn platte geruite pet uit. De Cock schatte hem op achter in de zestig. Onder zijn lichtgrijze ratiné winterjas met visgraatmotief, staken de pijpen van een donkergrijze pantalon met een onberispelijke vouw uit.

De man nam zijn pet af en liep kaarsrecht op De Cock toe.

‘Ik wil met u praten,’ sprak hij bedaard.

‘Met mij?’

De man knikte.

‘U bent toch rechercheur De Cock… met… eh, met ceeooceekaa?’

De Cock glimlachte.

‘Wie heeft u dat ceeooceekaa ingefluisterd?’

De man keek hem verwonderd aan.

‘Zo wordt uw naam toch geschreven?’

De Cock knikte.

‘Inderdaad.’

De oude rechercheur gebaarde uitnodigend naar de stoel naast zijn bureau.

De man knoopte zijn dikke winterjas los, trok de pijpen van zijn pantalon iets omhoog en nam plaats.

‘Het gaat over Maria,’ verduidelijkte hij.

Nog met zijn regenjas aan, ging De Cock tegenover de man zitten. De grijze speurder reageerde niet direct. Hij monsterde de lijnen van het gezicht van de oude man… de plooien rond zijn mond… de rustige blik uit zijn helblauwe ogen.

‘Wie is Maria en wie bent u?’

De man legde zijn handen op zijn knieën.

‘Ik ben Martijn… Martijn Schuitema. Ik woon aan de Burgemeester D. Kooimanweg in Purmerend, in hetzelfde flatgebouw als Maria.’ Er gleed een glimlach om zijn lippen. ‘Ze heet feitelijk Marrigje. Dat staat ook in haar paspoort. Maar ze heeft een hekel aan die naam. Vandaar… Maria.’

De Cock wees in zijn richting. ‘U bedoelt Marrigje Catharina van Borsele… Stoffels-Van Borsele.’

Martijn Schuitema knikte nadrukkelijk.

‘Ze is verdwenen,’ sprak hij somber. ‘Ik kom altijd bij haar op visite… al jarenlang. Gisteravond heb ik haar zoon Roderick in Amsterdam gebeld… gevraagd of zij bij hem was gebleven. Roderick is een lieve jongen. Hij was erg ongerust. Hij zei dat zijn moeder nooit bij hem was aangekomen en dat hij bij u aangifte van vermissing had gedaan.’

‘Dat klopt.’

Martijn Schuitema keek hoopvol naar hem op.

‘Hebt u enig idee waar zij is?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik heb per telex haar opsporing gevraagd.’ Hij zweeg even. ‘Hoe was uw verhouding tot haar?’

Martijn Schuitema vouwde zijn handen.

‘Vriendschappelijk… meer dan dat.’ Hij knikte voor zich uit. ‘Veel meer dan dat. Maria en ik hielden van elkaar. Het is al meer dan twaalf jaar geleden dat mijn eigen vrouw stierf. Ik bewaar dierbare herinneringen aan haar… dacht dat ik nooit meer iets om een ander kon geven.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Tot u Maria ontmoette.’

De lijnen rond de mond van Martijn Schuitema plooiden zich tot een glimlach.

‘Ik kwam haar tegen in de lift. Het was liefde op het eerste gezicht. Mensen lachen erom… denken dat het op onze leeftijd niet meer kan.’

‘U bedoelt… verliefd worden op het eerste gezicht?’

Martijn Schuitema knikte.

‘Ook voor de oudere mens is nog liefde weggelegd.’

De glimlach op zijn gelaat verdween. ‘Maria is ernstig ziek. Kanker… ongeneeslijk. Ze heeft volgens de doktoren niet lang meer te leven. Dat aspect doet een mens intenser leven… genieten van elk moment dat hem nog is gegund. Maar de laatste maanden spraken wij toch veel over de dood.’

‘Geen prettig onderwerp.’

Martijn Schuitema schudde zijn hoofd.

‘Maar Maria had er baat bij. Het luchtte haar op als we er samen openhartig over spraken.’ De oude man zweeg en verzonk in gedachten.

De Cock wachtte geduldig tot hij voortging.

‘Maria heeft ruim een jaar geleden van haar zoon Roderick een apparaat gekregen, waar van die glimmende muziekschijfjes in gaan.’

‘Ceedeetjes.’

Martijn Schuitema knikte.

‘Een paar maanden geleden hebben we bij een muziekwinkel in het winkelcentrum een schijfje gekocht van ene Rocco Granata… een zanger… een Italiaanse Belg of een Belgische Italiaan. Hij heeft zo’n lieve hese stem. Maria hoorde hem graag.’ Martijn Schuitema zuchtte diep.

‘Dat schijfje draaiden we vrijwel elke avond. Er was een liedje bij dat wij dat apparaat met tranen in onze ogen steeds lieten herhalen.’

‘Waarom?’

Martijn Schuitema friemelde aan de plooien van zijn pantalon. ‘De tekst… zo’n mooie gevoelige tekst.’ Met een betraand gezicht keek hij naar De Cock op. ‘Mag ik hem opzeggen?’

‘Die… eh, die tekst?’

Martijn Schuitema knikte nadrukkelijk.

‘Ik ken hem uit mijn hoofd.’

De Cock maakte een berustend gebaar.

‘Doe maar.’

Martijn Schuitema drukte een brok uit zijn keel. Zijn adamsappel wipte op en neer. Het duurde even voor hij met een schorre stem begon:

‘Lieve-Heer, hebt-medelij,

houdt-voor-ons-twee-een-plaatsje-vrij,

wij-willen-zo-dolgraag-altijd-samen-zijn.

En-de-tijd, die-gaat-maar-voort.

Eens-staan-we-voor-de-hemelpoort.

Schrijft-U-nu-vast-op-hoe-onze-namen-zijn.’

De Cock beet op zijn onderlip.

‘Het lijkt wel een gebed.’

Martijn Schuitema knikte nadrukkelijk.

‘Dat was het ook… een gebed van ons beiden. Maria zei altijd dat zij zo’n tekst vroeger nooit met haar eigen man had willen beluisteren.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

‘Met hem wilde ze de hemel niet in.’

Bij Martijn Schuitema brak een glimlach door.

‘Precies,’ sprak hij bewonderend. ‘U kunt goed luisteren.’

De Cock spreidde zijn handen.

‘Maria en u hadden in Purmerend in dat flatgebouw ieder uw eigen flat… ik bedoel… u leefde gescheiden?’

‘Ja.’

‘Het zou toch voordeliger zijn geweest als u bij haar was ingetrokken… of omgekeerd?’

Martijn Schuitema schudde zijn hoofd.

‘We hebben er samen wel over gesproken, maar er waren praktische bezwaren.’

‘Zoals?’

In de helblauwe ogen van Martijn Schuitema kwam een blik van vertedering.

‘Ik heb een parkietje… een lichtblauw parkietje met een witte bef met zwarte stippen. Het vogeltje vliegt bij mij vrij rond… weet niet beter.’

‘En?’

‘Maria heeft een zwarte kater.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Een zwarte kater?’

Martijn Schuitema knikte instemmend.

‘Een prachtbeest. Zonder meer. Maria is stapel op haar kat.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Maar ik wilde mijn parkietje er niet aan wagen.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Waar is die zwarte kater gebleven?’

‘Weg.’

De Cock keek hem verbaasd aan.

‘Hoe… weg?’

‘Gewoon, weg… met zijn mandje.’

‘Wat voor een mandje?’

Martijn Schuitema gebaarde voor zich uit.

‘Een mandje… een rieten mandje waarin Maria de kat vervoerde als ze met hem naar de dierenarts ging.’


De Cock legde zijn hoedje naast zich op het tapijt en keek de vrouw die voor hem op een tweezitsbankje zat, peilend aan. De oude rechercheur trachtte in haar gezicht familietrekken te ontdekken. Ze waren er niet. De vrouw leek in geen enkel opzicht op haar broer Roderick van Borsele. Ze was kleiner, fragieler, miste de uitstraling van kracht. Het enige wat zij met hem gemeen had, was het zwarte golvende haar.

De Cock raadpleegde een notitie, die hij van Vledder had gekregen. ‘U bent Rolandina van Borsele,’ opende hij, ‘echtgenote van Henri Antoine Maurice Scheepers?’

Om haar lippen gleed een grijns.

‘Rolandina, Roderick… mijn andere broer heet Rigobert. Mijn vader had een zwak voor oudgermaanse namen die met een R beginnen. Ik denk dat hij heimelijk nazi-sympathieën heeft gehad.’

De Cock haalde zijn schouders op.

‘Het zijn mooie namen.’

‘Bespottelijk.’

De Cock wuifde het onderwerp weg.

‘Wij stellen een onderzoek in naar het verdwijnen van uw moeder Marrigje Catharina Stoffels, weduwe van Hendrik van Borsele. Uw broer Roderick heeft gisteren bij ons aangifte van vermissing gedaan.’

Rolandina Scheepers knikte.

‘Roderick is hier geweest… eergisteravond. Streep aan de balk.’

‘Hoe bedoelt u?’

Rolandina Scheepers grijnsde opnieuw.

‘Hij komt nooit… heeft voor ons geen tijd. Maar nu zijn lieve mammie is verdwenen, kwam hij opdraven… als een hijgend hert.’

Het klonk cynisch.

‘Uw broer Roderick maakt zich zorgen.’

Rolandina Scheepers grinnikte.

‘Moeder komt wel weer boven water. Het is waarachtig niet de eerste keer dat ze voor een paar dagen verdwijnt.’ Ze pauzeerde even en keek naar De Cock op. ‘Heeft ze haar kat meegenomen? Ze sleept dat oude beest overal mee naartoe.’

De Cock plukte aan zijn onderlip. De toon waarop de vrouw sprak, beviel hem niet. Er was geen spoor van aanhankelijkheid, liefde of bezorgdheid.

De grijze speurder knikte.

‘Ze heeft inderdaad haar kat meegenomen… dat neem ik aan. De kat is weg… en zijn mandje.’

Er kwam een triomfantelijke blik in de ogen van Rolandina Scheepers.

‘Dacht ik het niet… met kat. Ze zal wel weer naar Neel zijn.’

‘Wie is Neel?’

‘Een oude vriendin van haar in Amersfoort. Daar vlucht ze altijd heen wanneer ze in de problemen zit.’

De Cock trok rimpels in zijn voorhoofd.

‘Zat uw moeder in de problemen?’

Rolandina Scheepers knikte.

‘Ze wilde nog voor haar dood trouwen.’

De Cock keek haar niet-begrijpend aan.

‘Trouwen… met wie?’

Rolandina Scheepers gebaarde voor zich uit.

‘Met die vent uit de flat bij haar. Je kon niet bij moeder op visite komen of die vieze oude kerel zat bij haar aan tafel.’

De Cock voelde een lichte wrevel bij zich opkomen.

‘U bedoelt Martijn Schuitema?’

Rolandina Scheepers knikte.

‘Kent u hem?’

‘Ik heb hem slechts één keer ontmoet. Vanmorgen was hij bij ons aan het politiebureau. Hij zei lieve dingen over uw moeder.’

Rolandina Scheepers glimlachte wreed.

‘Hij was zeker ook bezorgd?’

De Cock knikte.

‘Dat was hij. Ik kreeg de indruk dat hij heel veel om uw moeder gaf.’

Rolandina Scheepers schudde haar hoofd.

‘Gespeeld,’ reageerde ze fel. ‘Het heeft niets met liefde te maken. Maniertjes. Hij is alleen op haar geld uit. Daarom wil hij zo snel mogelijk met haar trouwen… voor ze sterft.’

‘Aan kanker?’

‘Precies.’

‘Heeft uw moeder veel geld… bezittingen?’

Rolandina knikte vaag.

‘Toen vader stierf, heeft ze haar kapitale villa in het Gooi moeten verkopen om het erfdeel van haar kinderen uit te kunnen betalen.’

De Cock kneep zijn wenkbrauwen bijeen.

‘Er was geen testament,’ vroeg hij verbaasd, ‘ten behoeve van de langstlevende?’

‘Nee.’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

‘Dat… eh, dat erfdeel hadden u en uw beide broers opgeëist?’

Rolandina Scheepers gebaarde heftig.

‘Natuurlijk. Ze hield nog genoeg over. Daar heeft ze haar flatje van gekocht.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

‘Eiste ook Roderick zijn aandeel op?’

Rolandina schudde haar hoofd.

‘Roderick was er aanvankelijk op tegen dat moeder na de dood van vader haar villa verkocht. Hij wilde dat ze in het Gooi bleef wonen. Maar hij kon makkelijk praten. Hij heeft een groot eigen bedrijf. Hij had haar geld niet nodig.’

‘Uw andere broer en u wel?’

Rolandina Scheepers knikte nadrukkelijk.

‘Rigobert en ik hebben opgroeiende kinderen. Die kosten handenvol geld.’

De Cock keek haar onderzoekend aan.

‘En als moeder voor haar dood met die Martijn Schuitema trouwt, valt er dan niets meer te erven?’

Rolandina Scheepers zwaaide met haar beide handen.

‘Veel minder,’ riep ze geëmotioneerd. ‘Dan slokt die vent de helft en een kindsdeel op.’

De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus.

‘U bent dus niet zo blij met de trouwplannen van uw moeder?’

Rolandina Scheepers kneep haar dunne lippen op elkaar.

‘Van dat huwelijk komt niets… al moeten we haar ontvoeren.’

Загрузка...