10

Met de kraag van zijn duffelse jas omhooggetrokken, de handen diep in de zakken, zijn hoed nonchalant achter op zijn hoofd, stond De Cock naast een van de brede zuilen van de Haarlemmerpoort en keek schuin rechts naar de Korte Marnixstraat. Daar, bijna op de hoek van de Brouwersgracht, woonde Florentine La Croix. Hij had haar ruim een halfuur tevoren het huis zien binnengaan in gezelschap van een jongeman en vroeg zich af hoe lang het bezoek nog kon duren. Hij voelde er feitelijk weinig voor om nog uren in de kou onder de tochtige Haarlemmerpoort te blijven staan wachten tot de jongeman zo vriendelijk was om weg te gaan. Hij grinnikte wat voor zich uit.

En misschien bleef hij wel de hele avond, of ging hij helemaal niet meer weg.

Met vrouwen wist je het nooit. Het ene moment schenen ze door het verlies van hun geliefde naar lichaam en ziel geknakt en het volgende ogenblik stortten zij zich weer blijmoedig in een nieuw avontuur.

Hij krabde achter in zijn nek. Vrouwen en liefde, het waren factoren, die hij steeds met diep wantrouwen bezag. Hun grillig karakter had hem in zijn lange loopbaan als rechercheur al menige verrassing bereid. En De Cock hield niet van verrassingen. Hij werkte het liefst binnen het kader van een gezapige routine. Verrassingen maakten hem onrustig. Hij keek op zijn polshorloge en besloot de jongeman nog een kwartier te gunnen. Toen het toegemeten kwartiertje was verstreken, kwam hij slenterend onder de poort vandaan en waggelde op zijn gemak in de richting van de Brouwersgracht. Onderwijl graaide hij in zijn broekzak naar een metalen houdertje waarin uitschuifbaar een veelheid van stalen sleutelbaarden. Hij had het instrumentje gekregen van zijn vriend en voormalige inbreker Handige Henkie, toen deze wankelend het smalle pad der deugd ging bewandelen. In voorkomende gevallen maakte De Cock er een dankbaar gebruik van.

Hij peuterde zonder veel moeite de buitendeur open en drukte zijn negentig kilo voorzichtig langs de krakende trap omhoog. Op het portaaltje van de eerste verdieping bleef hij staan en wachtte tot zijn ademhaling weer op peil was. Hij voelde aan de kruk van de woningdeur en toen hij merkte dat ook die was afgesloten, nam hij opnieuw het instrumentje ter hand en zocht tot zijn gevoelige vingers de juiste sleutelbaard hadden gevonden. Nadat hij de deur van het slot had, duwde hij hem op een kiertje open en luisterde. Het gemurmel van stemmen drong tot hem door. Het waren een man en een vrouw, die beurtelings spraken. Maar hoe scherp hij ook toehoorde, hij kon in de klankenreeks geen woorden of zinnen onderscheiden. Een moment aarzelde hij nog. Toen stapte hij naar binnen.

Zijn verschijnen in de woonkamer bracht enige beroering teweeg. De jongeman kwam haastig uit een lage fauteuil omhoog en keek De Cock met grote ogen verbijsterd aan. Zijn lang, mager gezicht zag bleek en zijn mondhoeken trilden.

Ook Flossie kwam overeind. Het bloed steeg naar haar hoofd en kleurde haar gezicht dieprood. In haar helblauwe ogen blonk woede. Met een bruusk gebaar schoof ze haar lange blonde haar naar achteren.

‘Wat… eh? Hoe… eh?’

Ze was kennelijk nog niet in staat haar vragen juist te formuleren. Wat verlegen glimlachend stond De Cock midden in de kamer. Het hoedje in zijn hand. Hij gebaarde wat stuntelig in de richting van het portaal.

‘Neem mij niet kwalijk. Ik… eh, ik heb een paar maal geklopt,’ loog hij.

‘Niemand scheen mij te horen. En omdat de deur toch op een kier stond, ben ik maar naar binnen gegaan.’

Ze keek hem wantrouwend aan.

‘Ik had de deur op slot,’ zei ze ferm.

De Cock haalde zijn schouders op. Het leek hem beter niet op het onderwerp in te gaan.

De jongeman voelde zich kennelijk niet op zijn gemak. ‘Zal… eh, zal ik maar gaan?’ prevelde hij.

Ze glimlachte hem liefjes toe.

‘Goed Frits. Ga maar. We zien elkaar morgen wel weer. Het spijt me.’ Ze wees met een verontschuldigend gebaartje in de richting van De Cock. ‘Ik wist echt niet dat oom vandaag zou komen.’ De jongeman graaide haastig zijn jas van de kapstok, stamelde een groet en maakte dat hij wegkwam. Flossie en De Cock keken hem na. Op de trap hoorden zij hem struikelen. Toen de buitendeur was dichtgevallen, maakte De Cock de knopen van zijn jas los en nestelde zich behaaglijk in een van de fauteuiltjes.

Flossie keek vanuit de hoogte op hem neer. De lange, fraaigevormde benen iets gespreid. De handen uitdagend in haar zij. ‘Indringer,’ siste ze. ‘U maakt mij niets wijs. Ik had de deur op slot.’

De Cock grinnikte.

‘Laten we er geen drama van maken,’ zei hij luchtigjes. ‘Ik had gewoon geen zin om te wachten tot die jongeman weg was. Dat is alles.’

Ze keek hem verward aan. ‘Maar hoe kwam u…’

De Cock wuifde haar vraag weg.

‘Vergeet het, Flossie. Ik heb zo mijn geheimen.’ Hij glimlachte. ‘Maak gauw een kop koffie voor je dierbare oom. Oom is namelijk niet van plan direct weer te vertrekken, want oom heeft veel met je te bespreken.’

‘Schei uit met dat oom-gedoe,’ zei ze snauwerig. ‘Ik kon tegen die jongen toch moeilijk zeggen dat u van de recherche bent.’ De Cock grijnsde breed.

‘Waarom niet? Is dat een oneerbaar beroep?’

Ze haalde nukkig haar schouders op.

‘Ik wilde voor die jongen niet weten wie u was. Is dat zo moeilijk te begrijpen?’ Ze zweeg even. ‘Het zou bovendien mijn plannen kunnen schaden’.

De Cock keek haar onderzoekend aan. ‘Plannen?’

Ze antwoordde niet. Ze draaide zich langzaam om en liep naar een hoek van de kamer, die als keukentje was ingericht. Na een paar seconden kwam ze terug.

‘U weet toch wat mijn plannen zijn?’

De Cock zuchtte.

‘Je bedoelt jouw plannen met betrekking tot de moordenaar van Peter?’

Haar gezicht kreeg een ernstige uitdrukking. ‘Ik zal hem vinden.’ Ze staarde langs hem heen in het niets. Haar grote helblauwe ogen glansden vreemd, haast onwezenlijk. ‘Ik zal hem vinden,’ herhaalde ze toonloos, ‘vóórdat u hem vindt.’ De Cock bleef naar haar kijken tot die vreemde glans uit haar ogen was weggetrokken.

‘Had je…’ vroeg hij voorzichtig, ‘had je daarom die jongeman hier uitgenodigd?’

Ze antwoordde niet. Ze streek met beide handen achter langs haar rokje en liet zich tegenover hem in een van de lage fauteuiltjes zakken. Haar uitdagende, wat weerbarstige houding was verdwenen. ‘Waarom had je die jongeman uitgenodigd?’

‘Hij is van het kantoor.’

‘Van der Bent & Goossens?’

‘Ja.’

‘Hoe heb je hem leren kennen?’

‘Ik werk daar.’

‘Wat?’

Ze glimlachte zwakjes.

‘Gisterenavond, na mijn gesprek met u, begreep ik dat de moordenaar van Peter bij Van der Bent & Goossens te vinden was. Ik heb er de hele nacht van wakker gelegen. En hoe meer ik erover nadacht, hoe zekerder ik werd. Toen heb ik u dat briefje geschreven.’ Ze zuchtte diep. ‘Vanmorgen ben ik naar hun kantoor aan de Keizersgracht gegaan en heb gevraagd of ze een geschikte betrekking voor mij hadden. Ik ben een goede typiste, weet u.’ ‘En?’

‘Ik werd direct aangenomen.’

De Cock klemde zijn lippen op elkaar.

‘En toen heb je onmiddellijk met die jongeman… die Frits, aangepapt om hem over de interne verhoudingen in het bedrijf uit te horen?’

‘Ja.’

De Cock schudde vertwijfeld zijn hoofd.

‘Begrijp je niet,’ zei hij ernstig, ‘dat je een heel gevaarlijk spel speelt? Als de moordenaar van Peter werkelijk in dat kantoor is te vinden en hij ontdekt vandaag of morgen wie je bent en wat je ware bedoelingen zijn…’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Dacht je dat de man of vrouw, wie het ook is, voor een tweede moord zou terugdeinzen?’

In het keukentje begon een ketel zachtjes te fluiten. Zonder te antwoorden stond ze op en liep naar het elektrisch komfoortje. Na een paar minuten kwam ze terug met twee koppen dampende koffie.

De Cock sloeg haar nauwlettend gade. Ze was volkomen kalm. De hand waarmee ze de kopjes neerzette, trilde niet. Ze leek een andere vrouw. Hij vond in haar niets dat herinnerde aan het angstige, wat geëmotioneerde wezentje dat hem de avond tevoren had opgewacht. Rond haar mond lag nu een vastberaden trek. Haar gehele gezicht was strakker, droeg een uitdrukking van diepe ernst. Ook haar schoonheid leek verkild, alsof een ijzige wind alle warmte in haar had verwaaid.

Ze keek hem haast medelijdend aan.

‘Ik geloof,’ zei ze zacht, ‘dat u er niet veel van begrijpt.’ De Cock streek met zijn hand over zijn grijze haren. ‘Nee,’ zei hij met een zucht. ‘Ik heb de zielenroerselen van mooie vrouwen nooit goed begrepen. Het vervelende is dat ik gedwongen ben het steeds weer opnieuw te proberen. Het is mijn noodlot.’ En grote zwarte kater kwam lui en arrogant van zijn plekje bij de haard. Hij snuffelde wat hautain aan de broekspijpen van De Cock en sprong toen sierlijk op de schoot van Flossie. ‘Gevaar kan mij niet schelen,’ zei ze, terwijl ze de kater zachtjes streelde. ‘Ik zal de moordenaar van Peter vinden met alle risico’s die daaraan zijn verbonden.’

Ze vertrok haar mond.

‘En ik zal hem vinden vóór hij in de slappe handen van uw gerechtigheid terechtkomt.’

Het klonk bitter.

De Cock keek haar aan. ‘Mijn gerechtigheid, Flossie? Wat is mijn gerechtigheid? Ik ben slechts een dienaar van de staat. Meer niet.’

Haar helblauwe ogen lichtten op.

‘Juist daarom,’ riep ze fel. ‘De staat heeft hier niets mee te maken. U heeft hier als rechercheur geen taak. Begrijpt u dat dan niet? U bent hier niet bij betrokken. Dit is een zaak tussen mij en de man die Peter doodde.’ Ze keek hem strak aan. ‘En tussen niemand anders.’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Dit is geen kinderspel, Flossie, geen gezellig dieffie met verlos of kip, ik heb je. Ga van dat sinistere kantoor vandaan. De mensen die verantwoordelijk zijn voor de dood van jouw Peter zijn koele, berekenende lieden die, als het erop aankomt, voor niets terugdeinzen. Geloof me, het lukt je nooit de moordenaar te ontmaskeren. De enige kans die je loopt is je leven te eindigen zoals Peter…’

Ze klemde haar lippen op elkaar.

‘Het kan mij niet schelen hoe ik mijn leven eindig. Begrijpt u dat dan niet?’ In haar stem klonk vertwijfeling. ‘Ik heb een schuld te voldoen. Ik… ik met mijn burgerlijke moraal, met mijn kinderlijke ideeën over goed en kwaad… ik heb Peter vermoord.’ Ze zweeg even. ‘Dagenlang heb ik gebeden en gesmeekt… gegokt op wat hij voor mij voelde… tot ik hem zover had dat hij mij beloofde de maatschappij te bellen. Ik dreef hem de dood in.’ Ze zuchtte een paar maal diep. Haar onderlip trilde. Verbeten hield ze haar tranen tegen. ‘Peter… Peter leefde van de domheid. Hij chanteerde de mensen en bedroog ze. Maar was het nu zo slecht wat hij deed? Had ik hem zijn gang maar laten gaan. Had hij de jongens maar wat geld afhandig gemaakt. Dan had ik met hem kunnen trouwen. Wat heb ik nu?’ Ze maakte een triest gebaar. ‘Ik heb een paar lieve ouders, maar ze hebben mij wat ouderwets opgevoed. Ze hebben mij voorgehouden dat de deugd altijd wordt beloond. Misschien wisten ze niet beter. Maar het was een leugen… een leugen… een leugen.’ Ze bonkte met haar vuist op haar knie.

De Cock wreef vermoeid met zijn vlakke hand over zijn gezicht. Hij voelde zich ellendig. Om haar wat op te beuren, om haar geloof in haar Peter terug te geven, had hij haar de avond tevoren verteld dat haar verloofde haar vermoedelijk niet had bedrogen, maar wel degelijk had gebeld. Het intelligente meisje had onmiddellijk, en met grote intuïtie, haar conclusies getrokken. Peter werd door iemand van de N.V. Van der Bent & Goossens vermoord… en het was haar schuld.

Tussen zijn gespreide vingers door keek hij naar de jonge vrouw voor hem in de fauteuil. Ze zat daar stil en gespannen met de zwarte kater op haar schoot. Hij besefte dat zij in haar bitterheid tot alles in staat was, zelfs tot moord, en hij hoopte vurig de moordenaar van Peter van Geffel te vinden, voor hij in háár handen viel. Hij keek naar de vingers, die de zachte kattenhuid streelden. Ze waren lang en pezig. Ook de pols en de spieren van haar onderarm waren voor een vrouw sterk ontwikkeld.

‘Ik moet je,’ zei hij met een zucht, ‘beroepshalve waarschuwen geen domme dingen te doen. Peter is dood. Dat is onherroepelijk. Daar is niets… maar dan ook niets meer aan te veranderen. En met de doden kun je niet leven.’ Hij krabde achter in zijn nek en haatte zichzelf om de gemeenplaatsen die hij zei. ‘Het heeft ook geen zin,’ ging hij verder, ‘je jonge leven op te offeren voor een dwaas idee.’

Ze keek hem aan. ‘Een dwaas idee?’

Hij knikte langzaam.

‘Het idee dat jij schuldig zou zijn aan de dood van Peter is dwaas.’ Ze schonk hem een matte glimlach.

‘Liefde en geluk… het zijn beide wat dwaze begrippen. Begrippen vol misverstanden. Ik weet het.’ Ze haalde nonchalant haar schouders op. ‘Toch ben ik bereid om in naam van die dwaasheden, wat u noemt, dwaze dingen te doen.’

De Cock slikte. Hij begreep dat hij de slag had verloren. Zijn argumenten waren uitgeput.

Florentine La Croix had de eerste schreden gezet op haar weg naar wraak.

Ze was vastbesloten. Ze zou de moordenaar van haar Peter vinden… en hem straffen. Ze zag dat als haar taak en er was niemand die haar daarvan kon weerhouden.

Hij deed nog een laatste poging.

‘Ik bied je een compagnonschap aan,’ zei hij ernstig. ‘Laten we gezamenlijk de moordenaar van Peter zoeken. Ik… ik heb enige ervaring’.

Ze schudde langzaam haar hoofd.

‘Ik heb geen hulp nodig. Als het zover is dan roep ik u wel om… om uw plicht te doen.’ Haar stem had een spottende ondertoon. De Cock liet zijn hoofd zakken. Voor hem op het tafeltje stonden twee koppen koffie. Onaangeroerd.

Na een paar seconden kwam hij traag overeind, knoopte zijn jas dicht en mompelde een groet. Bij de deur keek hij nog even om. Het was alsof de kater op haar schoot grijnsde.

Загрузка...