Met een sigaret losjes tussen zijn lippen, een norse trek om zijn mond, wandelde rechercheur De Cock over de Haarlemmerdijk terug naar de Warmoesstraat. Zijn gedachten speelden voortdurend met de weerbarstige, onhandelbare Flossie. Hij begreep best wat haar bezighield, natuurlijk, en hij kon zelfs een heel eind met haar meevoelen. Maar daar bleef het bij. Hij was beslist niet bereid als persoonlijke beschermer van het meisje op te treden. Als zij zich met alle geweld in de nesten wilde werken en op eigen houtje de moordenaar van haar verloofde wilde opsporen, wel, dan ging ze haar gang maar.
Hij deed nog een nijdige trek aan zijn sigaret en wierp de peuk weg. Haar persoonlijke acties gingen buiten hem om. Hij had daar ambtelijk niets mee te maken. Hij had waarachtig, ook zonder een speurende Flossie al zorgen genoeg. Wat dacht die griet wel? De zaak op haar eentje te klaren? Hij grijnsde voor zich uit. Onbezonnen dwaasheid. En met een verwensing aan het adres van alle mooie blonde vrouwen van de wereld, stapte hij het bureau Warmoesstraat binnen.
De wachtcommandant kwam onmiddellijk vanachter zijn bureau vandaan toen hij De Cock zag binnenkomen.
‘Vledder is nog geen kwartier weg,’ zei hij.
De Cock keek hem verrast aan.
‘Waarheen? Hij is toch naar Haarlem?’
‘Daar is hij al van terug. Hij kwam hier een kwartier geleden binnenstuiven en is direct weer doorgegaan naar de Bethaniendwarsstraat. Hij zou daar op de hoek van de Boerensteeg op je wachten.’
‘Waarom?’
De wachtcommandant haalde zijn schouders op.
‘Ik moest je dit zeggen. Meer weet ik niet.’ Hij keek De Cock verwijtend aan. ‘Dat is ook jullie schuld. Jullie zijn bij de recherche altijd zo verrekt geheimzinnig.’ Hij ging weer achter zijn dienstboek zitten. ‘O ja, er heeft ook nog een paar maal een vrouw voor je gebeld.’
‘Een vrouw?’
‘Ja.’
‘Hoe heette ze?’
‘Dat weet ik niet. Ik heb het gevraagd, maar ze wilde niet zeggen wie ze was. Ze zei alleen dat ze jou persoonlijk moest spreken.’ De Cock grijnsde.
‘Als het belangrijk is,’ zei hij gelaten, ‘dan belt ze nog wel eens terug.’ Hij wuifde naar de wachtcommandant, draaide zich om en liep het bureau uit.
Het was druk in de Warmoesstraat en Lange Niezel. De bars en dancings waren overvol. Groepjes dronken lieden trokken lallend van kroeg tot kroeg. Ook de Walletjes waren in vol bedrijf. Er lagen een paar Britse oorlogsschepen in de haven en honderden ziltdoortrokken matrozen dongen dorstig naar liefde en plezier. De rosse buurt van Amsterdam wist daar wel weg mee. De Cock liep er achteloos aan voorbij. Hij kende het bedrijf, de madams, de louche jongens, de mooie meisjes van plezier. Het had voor hem geen geheimen. Hij dacht aan Vledder en vroeg zich af waarom zijn jonge collega zo plotseling naar de Boerensteeg was getrokken. Hij had beslist iets ontdekt. Maar wat was er te vinden in de Boerensteeg?
In zijn typische, wat waggelende gang, slenterde hij via de Oude Zijds Achterburgwal naar de Oude Hoogstraat en ging daarna linksaf de Bethaniëndwarsstraat in. Het was er stil en donker. Bij het smederijtje op de hoek van de Boerensteeg ontwaarde hij het silhouet van Vledder. Langzaam liep hij op hem toe. Vledder schrok zichtbaar.
‘Verdomme,’ zei hij onderdrukt, ‘ben jij het?’
De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
‘Je bent voor een rechercheur beslist te weinig waakzaam,’ zei hij vermanend. ‘Dat kan je vandaag of morgen wel eens noodlottig worden. Je had mij allang moeten zien.’
Vledder boog beschaamd zijn hoofd.
‘Je hebt gelijk. Het was stom. Ik lette helemaal niet op de kant waar jij vandaan kwam. Ik had te veel aandacht voor de steeg.’ De Cock knikte.
‘Wat is er in die steeg?’
‘De schuilplaats van de bende.’
‘Wat?’
Vledder grinnikte zachtjes. ‘Ja, die jongens die de overval op het geldtransport beraamden, zouden een oud, ongebruikt magazijn aan de Boerensteeg als voorlopig onderkomen gebruiken.’ ‘Van wie heb je dat?’
‘Van een gevangene in de koepel.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘En die vertelde het jou zomaar?’
Vledder zuchtte omstandig.
‘Ik heb aan de directeur van de gevangenis gevraagd met wie Peter van Geffel de laatste keer samen had gezeten. Nou, dat waren er nogal wat.’
‘Hoezo?’
‘Wel, je kan in feite niemand uitsluiten. In de werkplaatsen van de gevangenis hebben de jongens regelmatig contact met elkaar. Sluwe Pietje kon zijn wetenschap bij praktisch elke gevangene van de koepel hebben opgedaan.’
‘Juist, en toen?’
‘Ik heb toen aan de directeur gevraagd of hij wilde nagaan met wie Peter van Geffel de tijd voor zijn vrijlating zijn cel had gedeeld. Het bleek ene ome Kees, een wat belegen inbreker, specialist in antieke brandkasten. Ik heb met hem gesproken. Hij wilde aanvankelijk niets zeggen, maar toen ik hem vertelde, dat Sluwe Pietje dood was en hoe hij het leven liet, werd hij wat spraakzamer. “Ik wil er de zegsman niet van wezen,” zei hij, “maar in Amsterdam in de Boerensteeg is een oude opslagplaats die niet meer wordt gebruikt. Ga daar maar eens kijken.” Ik heb nog geprobeerd de oude man verder aan het praten te krijgen, maar dat lukte niet.’
De Cock knikte peinzend.
‘En toen ben je onmiddellijk hierheen gegaan om eventueel de bende tegen te houden.’
Vledder proefde de sarcastische toon. ‘Nou… eh, nee, of eigenlijk, ja. Ik… ik wilde geen tijd verliezen.’
De Cock glimlachte.
‘Weet je dat de Boerensteeg verderop weer een scherpe knik naar links maakt en dan ook nog een uitgang heeft aan de Kloveniersburgwal? Terwijl jij hier stond hadden zij aan de andere kant gewoon weg gekund.’
Het bloed steeg Vledder naar het hoofd.
‘Ik wilde ook geen arrestatie,’ zei hij geprikkeld. ‘Ik begreep best dat dat op mijn eentje niet zou lukken. Ik wilde alvast poolshoogte nemen. Dat is alles.’
‘En?’
‘Wat?’
‘Is er een oude opslagplaats?’
‘Ja, verderop in de steeg, aan de linkerkant. Er is een ingang met dubbele deuren. Ze zijn nog niet zo lang geleden open geweest. Je kunt het zien aan de scharnieren. Ze zijn geolied.’ De Cock schoof zijn hoedje naar achteren.
‘Mooi’, zei hij grijnzend, ‘dan zullen de deuren ook voor ons niet piepen.’ Hij tastte in zijn broekzak naar het houdertje met uitschuifbare sleutelbaarden en stapte de steeg in.
Vledder volgde met een zaklantaarn in zijn hand.
Het kostte De Cock weinig moeite het oude deurslot te openen. Zijn geoefende vingers hadden spoedig de juiste sleutelbaard gevonden. Zachtjes duwde hij de deuren tot op een kier open. De scharnieren maakten geen geluid. Vledder scheen naar binnen. Een paar groene kattenogen lichtten fel op. Op het moment waarop de beide mannen behoedzaam naar binnen schoven, glipte het dier langs hun benen naar buiten. Het was de enige reactie. Voorzichtig, terwijl het kegeltje licht van de zaklantaarn hun weg aftastte, slopen ze verder het magazijn in. Langzaam raakten hun ogen aan de duisternis gewend. Er waren lege rekken en stellages. Alles lag dik onder het stof. Aan het einde van het magazijn was een tweetal deuren. Een deur leidde naar een smerige wc, de andere naar een schamel gemeubileerd vertrek, waarvan de ramen met zwart papier waren beplakt. De Cock vond een schakelaar. In het midden van het vertrek hingen aan het plafond een paar kale draden waaraan een enkele fitting met een lamp. Deze wierp een schel licht op een paar vervuilde bedden, een oude crapaud, drie gammele stoelen en een ruwhouten tafel. ‘We zijn te laat,’ zei Vledder spijtig. ‘De vogels zijn gevlogen.’ De Cock knikte. ‘Ze zijn hier wel geweest.’ Hij liet zijn blik door de ruimte dwalen. Als een filmcamera nam hij alles in zich op. Elk detail. ‘In ieder geval,’ zei hij voorzichtig, ‘hebben hier gedurende enige tijd een paar mannen gewoond. En ik denk niet dat ze terugkomen.’
Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Waarom niet? Zij kunnen toch niet weten dat wij hun schuilplaats hebben ontdekt?’ De Cock wreef met zijn wijsvinger over de bovenkant van een van de stoelleuningen. ‘Schoongeveegd,’ zei hij gelaten. ‘Men heeft geen vingerafdrukken willen achterlaten.’ Hij stak zijn pink in de hals van een lege whiskyfles die op tafel stond. Voorzichtig tilde hij. de fles omhoog en wasemde tegen het glas. ‘Zie je, geen vingerafdrukken.’
Plotseling ontdekte hij in het etiket van de whiskyfles een kleine kras. Voorzichtig zette hij de fles op tafel terug. Om zijn lippen dartelde een glimlach.
Vledder scharrelde wat rond. In een hoek van het vertrek bukte hij zich. Er lagen een paar oude nummerplaten. Hij raapte ze op en legde ze op tafel. Allebei NG 12–83. De ogen van de jonge rechercheur begonnen te glinsteren.
‘De nummerplaten van de blauwe Simca,’ riep hij enthousiast. De Cock bekeek ze. ‘Je hebt gelijk,’ zei hij. ‘Vermoedelijk zijn ze met klemmen aan de eigenlijke nummerplaten van de Simca bevestigd geweest. Hier aan de randen zitten enkele verse moeten en krassen. Men heeft de valse nummerplaten er na de overval onmiddellijk weer afgehaald.’
Vledder gebaarde.
‘Dat betekent dus dat de overvallers hier vrij kort na de overval zijn geweest. Het was de heren blijkbaar toch te gevaarlijk om met het gesignaleerde nummer te blijven rondrijden.’ De Cock wreef met zijn hand langs zijn gezicht.
Ik vraag mij af,’ zei hij, ‘of men de kist met geld hier ook naar toe heeft gebracht.’
Plotseling viel zijn oog op een grillig gevormde, bruinrode vlek aan de rand van het tafelblad. Hij bekeek haar nauwkeurig. ‘Het lijkt wel bloed,’ riep hij verbijsterd uit.
Vledder kwam naderbij.
‘Waar?’
‘Hier op tafel. Het zijn kennelijk bloeddruppels geweest. Je kunt de gekartelde droogranden duidelijk zien. Ze zijn later weggeveegd.’ Een moment stond De Cock besluiteloos. Toen liep hij met grote stappen naar de bedden in de hoek. Een voor een sloeg hij de dekens terug. Aan de lakens en het kussensloop van het middelste bed zaten grote bloedvlekken.
‘Allemensen,’ riep hij hijgend, ‘een van die kerels is gewond. Dan heeft agent Van Beveren toch iemand geraakt.’ Een tijdje staarden beiden naar de rode plekken in het bed. ‘Ik hoop,’ zei De Cock met een zucht, ‘dat die vent de moed heeft gehad om met zijn kogelwond naar een dokter te stappen, anders…’
Hij maakte zijn zin niet af.
Vledder keek hem vragend aan.
‘Denk je dat het werkelijk ernstig is?’
De Cock knikte langzaam.
‘Zo te zien heeft die man vrij veel bloed verloren. Zonder medische behandeling…’ Ineens stokte hij. Zijn scherpe oren hadden een verdacht geluid gehoord. Haastig beduidde hij Vledder naast de deur te gaan staan. Zachtjes, zonder gerucht, sloop hij naar de schakelaar en deed het licht uit. In het magazijn klonk gedempt het geluid van voetstappen.