22

Met een grauwe zak met fruit onwennig onder zijn arm, slenterde De Cock door de lange gang van het ziekenhuis. Een blozende verpleegster wees hem de deur van het zaaltje. Vledder lag er wat witjes bij. Zijn gezicht toonde nog de sporen van pijn en emotie. Maar er verscheen een glimlach op zijn lippen toen hij De Cock wat stuntelig zag binnenkomen. De grijze rechercheur legde omslachtig zijn hoedje aan het voeteinde en trok een stoel vanonder het bed.

‘Ik… eh, ik heb wat sinaasappelen voor je meegenomen,’ zei hij met een hulpeloos gebaar. ‘Zes voor een rijksdaalder. Ik hoop dat ze goed zijn.’

‘Bedankt.’

De Cock legde de grauwe zak naast Vledder neer.

‘Hoe is het nu?’ vroeg hij zorgelijk.

Vledder wees met zijn hand tastend naar zijn schouder. ‘Ze hebben de kogel eruitgehaald. Kijk maar. Ik heb hem in een lucifersdoosje op het nachtkastje.’

De Cock nam de kogel uit het doosje en liet hem over de palm van zijn hand rollen.

‘Hij is van hetzelfde kaliber als de kogels die een eind maakten aan het leven van de secretaris?’

Vledder knikte met een ernstig gezicht.

‘Hij is dus door zijn vrouw vermoord.’

‘Ja, Dick, mevrouw Van Doornenbosch doodde haar man. Ik heb haar gistermiddag verhoord. Ze heeft een volledige bekentenis afgelegd.’

Vledder schudde verbijsterd zijn hoofd. ‘Verschrikkelijk,’ zuchtte hij. ‘Ondanks het feit dat ze dat pistool op mij afschoot… ik vind het toch verschrikkelijk.’

De Cock keek hem verwonderd aan.

‘Waarom?’

Vledder staarde naar het plafond.

‘Ik vond haar zo’n lieve, zachte vrouw. Zie je, daarom verwachtte ik ook niet dat zij op mij zou vuren. Ik dacht niet dat zij daartoe in staat was. Ondanks jouw duidelijke toespelingen bij haar thuis dat zij verantwoordelijk zou zijn voor de dood van haar man, weigerde mijn verstand dat aan te nemen.’ De Cock plukte peinzend aan zijn onderlip.

‘Lief… zacht… dat was ze ook wel, vroeger, vóórdat Van Doornenbosch de duivel in haar wakker riep en haar tot moord dreef.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Van Doornenbosch dreef haar tot moord?’

De Cock knikte.

‘De moord op hemzelf.’ Hij verschoof iets op zijn stoel. ‘Het is misschien beter dat ik je de hele toedracht vertel. Je hebt er tenslotte recht op.’

Vledder glimlachte. ‘Steek van wal.’

De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn gezicht. ‘Sommige mensen,’ begon hij aarzelend, ‘worden gedreven door een droom. De droom van Charles van Doornenbosch was een onbekommerd bestaan in zonnig Zuid-Amerika aan de zijde van de vrouw op wie hij verliefd was.’

‘Mevrouw Van der Bent.’

‘Ja, hij onderhield al geruime tijd een min of meer intieme relatie met haar. Zijn eigen vrouw wist dat. De secretaris nam niet eens de moeite het voor haar verborgen te houden. Hij zei openlijk dat de vrouw van de directeur hem ongemeen boeide. Mevrouw Van Doornenbosch verdroeg dat, omdat ze zielsveel van haar man hield. Ze hoopte vurig dat zijn verliefdheid slechts van tijdelijke aard zou zijn.’

‘Dat was het niet.’

De Cock schudde langzaam zijn hoofd.

‘De secretaris was bezeten. Zijn droom dreef hem voort. En ongeveer een maand of drie geleden rijpte in zijn brein een ingenieus plan. Mevrouw Van Doornenbosch, die van haar eigen naam Klarenbeek heette, had twee broers, Thijs en Wout, beiden wat bohemienachtige lieden, die vrolijk en nonchalant door het leven stapten. Ze hadden beiden een beetje kunstzinnige inslag, die zij zo goed mogelijk te gelde maakten. In een oude kelder aan de Voorburgwal, die zij als woning en atelier hadden ingericht, ontwierpen zij voornamelijk bizarre stands voor tentoonstellingen. Hun productie lag niet hoog en was nauwelijks voldoende voor een primitief bestaan. Het kon de jongens niet veel schelen. Zij dronken blijmoedig hun biertje en Smalle Lowietje, die een zwak voor de jongens had, tapte desnoods ook zonder geld. En wanneer de nood het hoogst was, stapten zij naar hun burgerlijke zuster in Haarlem, die het met haar gedegen secretaris zo goed had getroffen, en vroegen om een bijdrage in hun levensonderhoud.’

De Cock pauzeerde even.

‘Tijdens zo’n bezoek van de jongens ontvouwde de secretaris in de familiekringen zijn plannen.’

‘De overval.’

‘Juist. Het was allemaal heel simpel. De secretaris, die voor de N.V. regelmatig in Amerika kwam, had daar reeds twee pistolen gekocht. Het was niet de bedoeling de wapens te gebruiken. De mannen die het geldtransport bewaakten, zouden reeds bij het zien van de pistolen weerloos zijn. Er was geen enkel risico bij. Ze moesten gewoon wachten op een gunstig transport en de secretaris wist uit hoofde van zijn functie wel wanneer het de moeite loonde. De jongens waren vrijwel onmiddellijk enthousiast. Niemand leed in feite schade. De N.V. was verzekerd en de verzekeringsmaatschappijen… wel, die bouwden toch maar kantoren als paleizen.

Mevrouw Van Doornenbosch voelde niets voor het plan. Het was misdadig en ze was het er niet mee eens dat haar beide jongere broers daarin werden betrokken.

Toen speelde de secretaris zijn hoogste troef uit.

Tijdens een bedsermoen bekende hij dat hij al enige tijd probeerde zijn relaties met mevrouw Van der Bent te verbreken. Hij was tot de conclusie gekomen dat zij uiteindelijk een vergelijking met zijn eigen vrouw toch niet kon doorstaan. Maar de vrouw van de directeur, zo zei hij, wilde van een breuk niets weten. Zij stond erop dat hij haar bleef bezoeken en dreigde zelfs zijn positie als secretaris bij de N.V. te ondermijnen als hij wegbleef. De overval zou hem financieel onafhankelijk maken. Het opende de mogelijkheid om samen met de jongens in Zuid-Amerika, ver van de verderfelijke invloed van de vrouw van de directeur, een nieuw bestaan op te bouwen.’

‘En?’

‘Mevrouw Van Doornenbosch zwichtte. Ze stond er zelfs op aan de overval een werkzaam aandeel te hebben. Zij kwamen overeen dat zij, als man verkleed, de wagen zou besturen waarmee de overval gepleegd zou worden.’

‘Zij was dus de derde man.’

De Cock knikte peinzend.

‘De eerste gunstige gelegenheid verliep door een fout van Wout Klarenbeek. Hij was zo zenuwachtig, dat hij onmiddellijk na de diefstal met de gestolen wagen tegen een lichtmast reed. Hij werd prompt gepakt en verhuisde voor ruim een maand naar de koepel in Haarlem.’

De ogen van Vledder lichtten op.

‘En daar kwam hij Peter van Geffel tegen.’

‘Hij kende hem al oppervlakkig van zijn bezoeken aan het café van Smalle Lowietje. In de gevangenis werden ze als lotgenoten meer intiem en Wout Klarenbeek vertelde in een vertrouwelijke bui van de grootse plannen voor een overval. Om een of andere reden verzweeg hij het aandeel van zijn zwager, de secretaris. Om meer indruk op zijn penozegabber te maken, legde hij het accent meer op zijn eigen aandeel in de onderneming. Hij vermeldde slechts een mannetje dat bij de maatschappij alles van de geldtransporten wist.’

De Cock stopte en staarde peinzend in het niets.

‘Op dat moment,’ zei hij somber, ‘waren de kaarten geschud. Alles wat later volgde, kwam hieruit voort. Het is een droeve gedachte dat in feite Flossie de raderen van het noodlot op gang bracht. Zij dwong Peter ertoe de maatschappij van de plannen op de hoogte te brengen.’

‘En Peter viel in handen van de secretaris.’

De Cock knikte.

‘Ik heb mij afgevraagd hoe Sluwe Pietje zo zonder argwaan in de val liep die Van Doornenbosch voor hem opstelde. Ik denk dat Pietje eenvoudig uit zijn gewone doen was. Hij had zich zijn hele leven van leugen en bedrog bediend en zich slechts met louche zaakjes beziggehouden. Hij was niet gewend op basis van eerlijkheid te onderhandelen. Vermoedelijk heeft de secretaris hem een beloning of iets dergelijks toegezegd. We zullen het nooit weten. In ieder geval lokte hij hem naar de duinen bij Noordwijk en stak hem daar de ponjaard in zijn rug.’ Vledder gebaarde met zijn gezonde linkerarm.

‘Maar Thijs zei dat de ponjaard van hem was en dat hij ermee had gestoken.’

De Cock glimlachte.

‘Thijs heeft die bekentenis later weer ingetrokken. Toen het hem duidelijk werd dat ik het aandeel van zijn zuster kende, werd hij openhartiger. De ponjaard was een oud familiestuk. Hij hing bij de jongens als decoratie aan de wand. Op de middag nadat de overval was geslaagd, bezocht Van Doornenbosch de beide jongens in hun schuilplaats aan de Boerensteeg. Hij gaf de gewonde Wout een standje omdat hij in de gevangenis te loslippig was geweest en vertelde toen heel kalm dat hij genoodzaakt was geweest Sluwe Pietje voor eeuwig het zwijgen op te leggen. De beide jongens waren woedend en dreigden de politie in te lichten. Van Doornenbosch gaf hun de raad dit niet te doen. Ten eerste zou hun zuster als medeplichtige aan een gewapende overval haar straf niet ontgaan en wat de moord betrof… die was gepleegd met een Italiaanse ponjaard met een bijzonder fraai bewerkt zilveren heft. Pas toen realiseerden de jongens zich dat zij de ponjaard al een paar dagen hadden gemist.’

‘Wat een schoft.’

De stem van Vledder trilde van verontwaardiging.

De Cock keek zijn jonge collega onderzoekend aan. Op het bleke gezicht lagen blosjes van opwinding.

‘Het lijkt mij beter dat ik ermee stop,’ zei hij fronsend. ‘Ik vertel je de rest wel een andere keer. Dit is niet goed voor je genezing.’ Hij greep naar zijn hoedje en maakte aanstalten om op te staan. Vledder drukte zich op zijn linkerelleboog iets overeind. Op zijn gezicht kwam een pijnlijke trek.

‘Als je nu stopt,’ zei hij dreigend, ‘stap ik zo uit dit bed en loop achter je aan tot je mij de rest hebt verteld.’

De Cock knikte. ‘Chantage,’ zei hij gelaten.

Vledder grinnikte. ‘Noem het zoals je wilt.’

De Cock zuchtte omstandig. ‘Goed dan,’ zei hij berustend, ‘wat wil je nog weten?’

Vledder schudde wanhopig zijn hoofd.

‘Alles natuurlijk. Hoe kwam je er bijvoorbeeld toe om mevrouw Van Doornenbosch te verdenken? Ik heb tijdens het hele onderzoek niets ontdekt dat in haar richting wees.’

De Cock grijnsde.

‘Mevrouw Van Doornenbosch maakte een foutje. Toen zij op de dag na de overval naar de Boerensteeg trok om met haar broers beraad te houden, wist zij niet dat Smalle Lowietje de jongens kort tevoren naar een andere schuilplaats had overgebracht. Tot haar schrik en verbazing werd zij in het magazijn door ons overvallen. Om haar aanwezigheid te verklaren, zei ze dat ze op zoek was naar haar man en het adres aan de Boerensteeg uit zijn agenda had geput. Dit wekte mijn argwaan. Zie je, een gedegen secretaris gaat gewoonlijk niet zonder zijn agenda op stap. Toen wij hem later aan het Gein vonden, bleek hij zijn agenda ook bij zich te hebben. Ik heb het agendaboekje blaadje voor blaadje doorgenomen. Het adres in de Boerensteeg kwam er niet eens in voor.’

Vledder glimlachte.

‘Ze had dus gelogen en wist van de overval en de daders veel meer dan zij deed voorkomen.’

‘Precies. Er bestond alle reden om mevrouw Van Doornenbosch nauwlettend in het oog te houden. Toen zij op het bureau verscheen, zogenaamd om naar haar man te informeren, viel ze flauw toen ik haar vroeg of ze in het bezit was van een kat. Dit gaf, gezien de kattenharen op de jas van de secretaris, steun aan mijn vermoeden dat zij inderdaad iets met de moord op haar man te maken had. Ik stuurde je daarom met haar mee. Toen je terugkwam uit Haarlem en meldde dat je bij haar thuis geen spoor van een kat had aangetroffen, raakte ik wat op een dwaalspoor. Maar niet lang. Het verhaal van de Van der Bents over het vinden van de Simca, het geld en de dode Van Doornenbosch, bracht het spoor bij haar terug.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘Dat begrijp ik niet.’

De Cock krabde in zijn nek.

‘Herinner je je nog dat je na het vinden van het lijk in de Simca vroeg: “Waarom liet de moordenaar het geld liggen?”’ ‘Ja.’

‘Het was op zich een goede vraag, maar de vraagstelling was verkeerd.’

‘Hoezo?’

‘Je had moeten vragen: waarom legde degene die Van Doornenbosch doodde het lichaam in een bed van bankbiljetten? En niet zomaar een aantal bankbiljetten, maar exact een bedrag van zeshonderdvijfentwintigduizend gulden.’

‘Je bedoelt dat het geld onder het lijk een bijzondere betekenis had?’

‘Juist. Zeshonderdvijfentwintigduizend gulden was precies het vierde gedeelte van de buit van tweeënhalf miljoen. Begrijp je, het aandeel van Van Doornenbosch.’

Vledder glunderde.

‘Verrekt ja. En daaruit volgde ook dat er nog drie anderen waren.’ De Cock knikte.

‘Maar dat niet alleen. Het betekende ook dat bij de moord op de secretaris andere motieven dan geld een rol speelden. Een normale bende van vier had na de liquidatie van de secretaris de buit verder onder de drie overblijvenden verdeeld. Zie je, dat was nu niet gebeurd. Charles van Doornenbosch kreeg zijn volledige aandeel. Hij werd daarmee na zijn dood naar de villa aan de Amstel gebracht. Waarom? Zoals wij nu weten had de heer Van der Bent met de hele affaire feitelijk niets te maken. Maar mevrouw Van der Bent wel. Ze kreeg haar minnaar voor de deur van haar huis gepresenteerd, compleet met zijn aandeel in de buit… maar morsdood.’

De Cock wreef met de rug van zijn hand langs zijn ogen. ‘Dit staaltje van cynisme,’ zei hij bitter, ‘kon alleen geboren worden uit het brein van een jaloerse vrouw.’

Een tijdlang zwegen ze. Buiten plakte een natte sneeuw tegen de ruiten van het zaaltje.

Vledder was de eerste, die het zwijgen verbrak. Op zijn voorhoofd lag een diepe denkrimpel.

‘Toch begrijp ik nog niet hoe ze ertoe kwam om de man die zij zo innig liefhad neer te schieten. Wat was de directe aanleiding?’ De Cock zuchtte.

‘Ze vond de vliegtickets naar Houston.’

‘Wat?’

‘Ja. Thijs had haar verteld van de ponjaard en de moord op Sluwe Pietje. Vanaf dat moment bekeek ze haar man met diep wantrouwen. Ze ging onopvallend zijn gangen na en merkte dat hij heimelijk voorbereidingen trof om er met de hele buit vandoor te gaan. Toen ze daarna in de binnenzak van zijn colbert twee vliegtickets voor Houston vond, begreep ze in een flits het hoe en waarom van het hele plan. Ze besefte pijnlijk dat hij haar met leugens had gestrikt en dat zij en haar beide broers waren misbruikt alleen om hem in de gelegenheid te stellen met zijn geliefde naar Zuid-Amerika te vluchten. Dat was haar te veel. Ze nam een van de pistolen die bij de overval waren gebruikt, en wachtte in de hal. In haar hart twijfelde ze, gloeide nog hoop dat ze zich vergiste en dat het tweede ticket toch voor haar bestemd was. Maar Van Doornenbosch negeerde haar volkomen, merkte haar in de hal niet eens op. Op het moment waarop hij met zijn koffers naar buiten zou stappen, riep ze hem terug en schoot hem van dichtbij neer.’

De Cock kwam van zijn stoel en slenterde door het zaaltje. Er stonden nog twee bedden, maar die waren niet bezet. Bij een van de ramen bleef hij staan en keek hoe de sneeuw langzaam wegsmolt.

Vledder keek naar de brede rug.

‘Heb je het ontbrekende geld in de garage gevonden?’ ‘Niet in de garage, maar in koffers onder het bed in de slaapkamer.’

‘Niet in de garage?’ In de stem van Vledder klonk verwondering. De Cock draaide zich om. ‘Nee.’

Vledder slikte.

‘Maar waarom schoot ze dan op mij toen ik naar de garage wilde?’

‘Daar was de kat.’

‘De kat?’

De Cock knikte traag.

‘De kat van de secretaris. Zie je, mevrouw Van Doornenbosch had een hekel aan katten. Ze duldde het dier niet in haar huis. Daarom verbleef de kat in de garage. Hij had daar zijn mand en kreeg daar zijn eten. De secretaris verzorgde zijn kat goed. Het dier was ook erg aan hem gehecht. Toen mevrouw Van Doornenbosch het plan had opgevat om het lijk van haar man naar de villa van Van der Bent te brengen, sleepte ze het lichaam naar de garage waar de blauwe Simca al die dagen verborgen had gestaan. Ze nam de koffers uit de hal en telde in een vreemde gemoedsrust een bedrag van zeshonderdvijfentwintigduizend gulden uit. Toen ze met het geld in de garage terugkwam, kreeg ze de schok van haar leven. Boven op het lijk van haar man zat de zwarte kater en schreeuwde klaaglijk miauwend zijn verdriet uit.’ ‘En zo,’ zei Vledder zuchtend, ‘kwamen dus de kattenharen op zijn jas?’

De Cock knikte traag.

‘Het stomme dier was de enige die treurde om zijn dood.’

Загрузка...