19

‘Neemt u plaats.’

Van der Bent, op blote voeten, slechts gekleed in een kameelharen kamerjas met koorden, gebaarde breed naar de fauteuils in zijn studeervertrek.

‘Een laat en… bepaald onverwacht bezoek.’

Rechercheur De Cock keek de directeur geamuseerd aan. Rond zijn volle lippen gleed een glimlach.

‘Onverwacht?’ In zijn stem trilde ongeloof. ‘Mijn oude moeder — God hebbe haar ziel — zei altijd: als je de duivel oproept, breekt de hel los.’

Van der Bent keek hem secondenlang aan. ‘Uw moeder was een wijze vrouw.’

De Cock krabde verlegen achter in zijn nek.

‘Dat was ze,’ zei hij dromerig. ‘Ze bezat de merkwaardige eigenschap haar medemensen met een enkele blik te doorgronden.’ Hij pauzeerde even, gevangen in zijn gedachten. ‘Ik vraag mij af wat zij van u zou hebben gezegd.’

‘Van mij?’

De Cock knikte.

‘Ik denk,’ zei hij weifelend, ‘dat ze gezegd zou hebben: hij had nooit voor de tweede keer moeten trouwen.’

Deze zet was raak. Van der Bent verstijfde. Op zijn wangen verschenen rode blosjes.

‘Mijn vrouw heeft hier niets mee te maken,’ riep hij fel en opgewonden uit.

De Cock grijnsde. ‘Waarmee?’

De directeur slikte.

‘Met… eh, die overval. Daar komt u toch voor?’

De Cock antwoordde niet direct. Hij keek opzij naar de zwarte kater, die ineengerold behaaglijk lag te spinnen en trachtte zich voor te stellen hoe het de nacht tevoren was geweest. Langzaam gleed zijn scherpe blik door het studeervertrek. Het grote raam, de rijen boeken, het eiken bureau met beeldhouwwerk. Geen detail ontging hem. Alles was net als tijdens hun eerste bezoek. Hij kon geen afwijkingen ontdekken. Zelfs Vledder zat in dezelfde fauteuil.

‘Waar komt u voor?’

In de stem van Van der Bent klonk angst en achterdocht. De Cock trok zijn gezicht in een effen masker.

‘Wij melden u het overlijden van uw vriend en secretaris, de heer Van Doornenbosch.’

‘Hij was mijn vriend niet.’

‘U wist al van zijn dood?’

Van der Bent knikte traag.

‘Vrienden belden mij op. Het was in het nieuws, zeiden ze.’ ‘Was het nodig?’

‘Wat?’

‘Dat uw vrienden u inlichtten.’ De Cock schonk de directeur een vriendelijke glimlach. ‘U was toch al op de hoogte van het overlijden van uw secretaris?’ De ogen van Van der Bent vernauwden zich. Hij keek De Cock doordringend aan. In zijn staalblauwe ogen blonk pure vijandigheid.

‘U bedoelt?’

Vledder kuchte.

‘Wij bedoelen…’ kwam hij tussenbeide, ‘de dood van Van Doornenbosch was voor u geen nieuws meer. U had toch al eerder op een… eh, bepaald ongewone wijze afscheid van hem genomen aan het Gein?’

Van der Bent reageerde fel. Hij kwam geagiteerd uit zijn fauteuil omhoog. Zijn beide neusvleugels trilden.

‘Ik was niet aan het Gein,’ schreeuwde hij luid. ‘Ik was nooit aan het Gein.’ Hij deed een paar driftige stappen naar de deur. ‘En nu wens ik dat u beiden weggaat. U komt hier midden in de nacht mijn huis binnenvallen met een reeks onbehoorlijke insinuaties. Waaraan ontleent u het recht?’

De Cock keek hem aan. Op zijn vriendelijke plooiengezicht lag een verbaasde trek.

‘Wij zijn hier op uw eigen verzoek,’ zei hij haast verontschuldigend.

‘Mijn verzoek?’

De Cock knikte.

‘U wilde graag op de hoogte worden gebracht van de vorderingen van ons onderzoek. Herinnert u zich nog? Ook als de ontwikkeling zou leiden in een richting die u niet aangenaam zou zijn.’ Van der Bent wreef met de rug van zijn hand langs zijn droge lippen. Enigszins schichtig keek hij naar de beide rechercheurs. Hij aarzelde. Plots verscheen in zijn ogen een sluwe blik. Hij liep naar zijn fauteuil terug en ging weer zitten. Kalm, uiterlijk ontspannen.

‘Ik heb met de dood van Van Doornenbosch niets te maken,’ zei hij gedecideerd. ‘Het bericht van zijn overlijden was ook voor mij een grote schok. Ik kan u zeggen dat zijn verscheiden een groot verlies is voor onze maatschappij. Van Doornenbosch was een bekwaam man, een trouw en loyaal medewerker, die altijd…’ Vledder wond zich op. Uit zijn helblauwe ogen schoot vuur. ‘Spaar ons uw lijkrede,’ riep hij fel. Hij perste zijn lippen op elkaar en stak zijn kin uitdagend naar voren. ‘Of is dit een herhaling?’ Zijn stem droop van sarcasme. ‘Een herhaling van uw toespraak tot een deemoedig gehoor van de treurende wilgen aan het Gein?’ Van der Bent greep met beide handen de leuningen van zijn fauteuil. Zijn knokkels zagen wit.

‘Ik was niet aan het Gein,’ siste hij. ‘Dat heb ik u toch al gezegd.’ Vledder zuchtte. Hij haalde het plastic zakje te voorschijn en hield het omhoog.

‘Weet u wat dit is?’

‘Nee.’

‘Modder… modder die wij zojuist, even voordat wij ons bij u meldden, van de zijkanten en uit de profielgroeven van uw Bentley hebben geschraapt.’ Het intelligente gezicht van de directeur vertoonde nu een domme uitdrukking.

‘Mijn Bentley?’

Vledder knikte.

‘Uw Bentley… een bijzondere wagen met een bijzondere wielbasis.’ Hij glimlachte. ‘Heeft u wel eens van een pollenanalyse gehoord? Het is een wetenschappelijke methode om grondsoorten te vergelijken. Het werkt feilloos.’ Hij keek de directeur enigszins spottend aan. ‘Ben ik nog niet duidelijk? Wij hebben de sporen van uw wagen aan het Gein gevonden. Ook daar hebben wij een grondmonster genomen. Begrijpt u, meneer Van der Bent? U was aan het Gein.’

De directeur zag ineens asgrauw. Het bloed was uit zijn gezicht weggetrokken. Hij kwam opnieuw uit zijn fauteuil omhoog, zijn blik strak gericht op het plastic zakje dat Vledder schommelend in zijn hand hield. Als verdoofd en gehypnotiseerd strekte Van der Bent zijn arm naar het zakje uit.

Op dat moment ging de deur van het studeervertrek open. In de opening stond een slanke vrouw.

‘Henri!’

Haar kreet trilde langs de wanden. De directeur verstarde in zijn greep. In een zacht turkoois nachtgewaad van lispelende zijde schreed de vrouw naderbij. Ze legde haar hand op de brede schouder van Van der Bent en drukte hem terug in zijn fauteuil. Ze schonk de rechercheurs een koele blik.

‘Mijn man staat hier buiten. U heeft het verkeerd. Ik doodde Van Doornenbosch.’

De Cock slikte met moeite zijn verbazing weg.

‘U?’ stamelde hij. ‘U doodde hem?’

Ze knikte traag.

‘Ik.’

Het leek alsof Van der Bent plotseling uit een verdoving ontwaakte. Hij keek omhoog naar zijn vrouw en tastte naar haar hand op zijn schouder.

‘Niet doen, Sandra,’ zei hij zacht. ‘Niet doen.’

Hij gebaarde met een slanke hand naar de rechercheurs. ‘U moet haar woorden niet misverstaan. Zij doodde hem niet werkelijk. Zij… eh…’

Mevrouw Van der Bent liet haar hoofd iets zakken.

‘Ik,’ zei ze met een zucht, ‘had een verhouding met Van Doornenbosch.’

De directeur produceerde een moede glimlach.

‘Verhouding is in dit verband een veel te groot woord,’ zei hij verontschuldigend. ‘Het was van de zijde van mijn vrouw niet veel meer dan een dwaze flirt, begrijpt u. Ze heeft het nooit ernstig gemeend. U kunt mij geloven. Het is allemaal feitelijk mijn schuld. De dwaasheid van mijn vrouw kwam voort uit verveling. Ik heb mijn vrouw niet altijd de aandacht gegeven die haar toekwam. Mijn zaken namen me te veel in beslag. Ik had moeten beseffen dat een jonge vrouw…’

Hij stokte zijn pleidooi.

Mevrouw Van der Bent schonk haar man een tedere blik. Liefkozend streek ze hem over zijn haren.

‘In het begin dacht ik dat het ook van de zijde van Charles… ik bedoel, de heer Van Doornenbosch, niet meer was dan een amusante Spielerei,’ zei ze zacht. ‘Maar ik merkte algauw dat hij het ernstig meende. Ik had toen aan het spel een einde moeten maken. Ik had hem moeten verbieden mij nog langer te bezoeken. Ik heb dat ook wel geprobeerd. Maar Charles was hardnekkig. Hij.bleef komen, ook al liet ik hem soms duidelijk merken dat ik zijn bezoeken niet langer op prijs stelde.’ Ze haalde wat geërgerd haar schouders op.

‘Och, ik vond het feitelijk wel leuk ook. Zijn vasthoudendheid streelde mijn ijdelheid. Het gaf mij een vreemd gevoel van macht. Ik plaagde hem vaak. Misschien hebben mijn plagerijen hem wel geprikkeld. Ik weet het niet. Ik zei altijd dat ik voor hem een veel te dure vrouw was die hij toch nooit zou kunnen onderhouden. “Wacht maar,” zei hij dan. “Ik sla vandaag of morgen nog wel eens een grote slag. En dan neem ik je mee, ver weg.” Ik heb daar steeds hartelijk om gelachen.’

Ze pauzeerde. Toen ze na enige tijd verder ging, had haar stem een andere klank.

‘Ik begrijp nu dat ik mij als een domme gans heb gedragen. Toen ik van de overval op het geldtransport hoorde, besefte ik met een schok wat Charles had bedoeld. Het was voor mij van het begin af duidelijk dat hij de hand had in die overval. Maar ik durfde niets te zeggen. Ik was bang, ontzettend bang. Toen ik u beiden die dag met mijn man zag aankomen, heb ik mij in mijn slaapkamer verstopt. Ik durfde u niet onder ogen te komen uit angst dat u de waarheid van mijn gezicht zou lezen. Een paar maal heb ik nadien op het punt gestaan alles aan mijn man te vertellen, maar ik heb het niet gedurfd. Ik hoopte nog steeds dat mijn gevoelens mij bedrogen en dat Charles toch niets met die overval te maken had.’ Ze zuchtte diep. ‘Toen kwam dat telefoontje.’

De Cock keek haar aan. ‘Welk telefoontje?’

‘Van Charles. Hij zei, dat hij…’ ze weifelde even en keek schichtig naar haar man, ‘dat hij onze vlucht naar het geluk had geboekt. Hij had twee vliegtickets naar Houston, de eerste etappe naar het veilige Zuid-Amerika.’

‘Wanneer was dat?’

‘Gistermiddag. Hij vertelde dat alles naar wens was verlopen. Hij was nu in staat om aan mijn grilligste wensen tegemoet te komen. Ik hoefde nergens voor te zorgen. Geen bagage of wat ook. Hij wilde alleen dat ik op tijd op Schiphol was.’ ‘En?’

Ze streek met haar vingers door haar lange haren.

‘Ik… ik durfde niet te weigeren.’

‘U beloofde dus te komen?’

De stem van De Cock klonk hard.

‘Ja.’

‘Maar u ging niet.’

Ze schudde haar hoofd.

‘Nee, ik ging niet. Toen ik de hoorn had neergelegd en tot bezinning kwam, realiseerde ik mij ineens wat ik had. Ik bedoel, hoeveel ik van mijn man hield, mijn huis, mijn omgeving. Dat alles op te geven voor een wild avontuur met een man voor wie ik in feite niets voelde…’ Ze maakte haar zin niet af. ‘Het was dwaas. Ik besefte ineens hoe dwaas dat was en hoe grondig ik mijzelf in moeilijkheden had gebracht. Ik peinsde mij suf en kwam uiteindelijk op een idee om voorgoed van hem af te zijn.’

De Cock grijnsde. ‘U belde anoniem?’

Ze knikte traag. ‘Ik had van mijn man gehoord dat rechercheur De Cock van het politiebureau aan de Warmoesstraat de zaak van de overval in handen had. Ik besloot hem te bellen.’ De Cock glimlachte.

‘U had geen geluk.’

‘Nee, ik kreeg tweemaal te horen dat u niet op het bureau was. Omdat de tijd drong liet ik uiteindelijk dat berichtje voor u achter.’ ‘Secretaris Van Doornenbosch,’ memoreerde De Cock, ‘heeft twee vliegtickets voor Houston USA.’

Ja, dat berichtje.’

‘En u hoopte ermee te bereiken dat Charles van Doornenbosch met buit en al op het vliegveld zou worden gearresteerd?’ ‘Precies,’ zei ze kalm. ‘Het leek mij in de gegeven omstandigheden de beste oplossing.’

De Cock wreef met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘En u hebt niemand anders gebeld?’

Ze verstarde. Ze schudde bruusk het lange haar uit haar gezicht en keek De Cock aan. In haar groene ogen blonk achterdocht. ‘Nee,’ zei ze fel, ‘ik heb niemand anders gebeld.’

De Cock gebaarde.

‘Dan waren u en Van Doornenbosch dus de enigen die op de hoogte waren van de vlucht naar Houston.’

Ze antwoordde niet direct en overdacht de achtergrond van de vraag. ‘Dat… eh, dat neem ik aan, ja.’ In haar stem klonk een duidelijke aarzeling.

De Cock keek haar secondenlang onderzoekend aan. Zijn scherpe blik tastte haar gelaatstrekken af. Hij had stellig het gevoel dat ze iets verzweeg, iets wat belangrijk kon zijn. Vledder toonde ongeduld. Hij schoof naar het puntje van zijn fauteuil.

‘Ik heb,’ zei hij scherp, ‘nog steeds geen verklaring voor de bandensporen aan het Gein.’

Van der Bent keek de jonge rechercheur toornig aan. ‘Mijn vrouw is nog niet zo ver gekomen,’ zei hij geprikkeld. ‘U moet haar niet haasten. Ze heeft de afgelopen vierentwintig uur aan enorme spanningen blootgestaan.’ Hij kwam overeind, nam de zwarte kat in zijn arm en leidde zijn vrouw naar de lege fauteuil. ‘Vertel het hun maar,’ zei hij teder.

Ze verschikte iets aan haar nachtgewaad.

‘Ik had geen rust,’ zei ze met een zucht. ‘Ik liep als een verdoolde door het huis. Ik vroeg mij voortdurend af of de arrestatie van Charles op het vliegveld wel was gelukt. Begrijpt u, ik wilde zekerheid.’

De Cock knikte.

‘Ik begrijp het,’ zei hij licht grijnzend. ‘Wanneer de arrestatie op een of andere manier zou mislukken, had u van Charles alles te duchten. Nietwaar? U was de enige die hem kon verraden.’ Over haar wangen gleed een blos.

‘Ik ben geen domme vrouw, meneer De Cock. Ik ben mij van dat gevaar voortdurend bewust geweest. Charles van Doornenbosch was geen man die men ongestraft kon verraden. Ik durfde dan ook niet naar bed. Ik bleef wakker, wachtend bij de telefoon.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Waarop?’

‘Een bericht… hoe dan ook. Wanneer u de buit van de overval in handen had, zou u, dacht ik, ongetwijfeld mijn man bellen, ongeacht het tijdstip. En wanneer de arrestatie was mislukt of de plannen zich hadden gewijzigd, dan zou Charles zich zeker melden. Maar het werd steeds later en er gebeurde niets.’ Ze streek met haar arm langs haar voorhoofd.

‘Ik moet uiteindelijk van vermoeidheid op de bank in slaap zijn gevallen, want ik werd wakker van een hels gerinkel. Ik realiseerde mij niet zo gauw waar het vandaan kwam. In mijn verbouwereerdheid greep ik de hoorn van de haak, maar het was de telefoon niet. Het was de bel van de voordeur. Hoe lang hij al rinkelde voordat ik wakker werd, weet ik niet. In ieder geval bleef hij bellen, zonder ophouden. Ik durfde niet open te doen. Ik ging naar de slaapkamer en maakte mijn man wakker.’ Van der Bent knikte.

‘Het klokje op mijn nachtkastje stond op half drie. Mijn vrouw was bijzonder nerveus en de bel rinkelde als een gek. Ik deed mijn kamerjas aan en ging met mijn vrouw naar de hal. Ik deed het buitenlicht aan en opende de buitendeur. Er was niemand. Tussen de bel stak een afgebroken lucifer. Een paar meter van het bordes stond een wagen, een vreemde blauwe wagen met de achterklep wijd open. Ik… eh, liep een paar treden van het bordes af. Het licht van de buitenlamp scheen pal in de kofferruimte. Ineens voelde ik mijn vrouw naast mij staan. Ze greep mijn hand en trilde als een riet. We keken verbijsterd toe. In de bagageruimte lag… lag Van Doornenbosch… dood.’

Загрузка...