9

‘Ik weiger.’

Directeur Van der Bent kwam met een ruk uit zijn fauteuil naar voren en sloeg met zijn vlakke hand op zijn rechterknie. Zijn markante gezicht zag rood van verontwaardiging.

‘Ik weiger een aantal van mijn directe medewerkers hier bijeen te roepen om hen als… als een troep misdadigers aan u voor te stellen.’

De Cock keek hem enige tijd aan. Om zijn lippen danste een speelse glimlach. ‘De kwalificatie is van u, meneer Van der Bent,’ zei hij sarcastisch. ‘Ik zou het beslist niet wagen uw zeer gewaardeerde medewerkers een troep misdadigers te noemen.’ De directeur stond geagiteerd op.

‘U weet best wat ik bedoel,’ riep hij fel uit. ‘Wanneer u van mij verlangt dat ik hier in front van u en uw collega de mensen verzamel die de grootte van het geldtransport kenden, dan is dat slechts voor één uitleg vatbaar…’

De Cock keek naar hem op. ‘Wel?’

Van der Bent zuchtte diep. ‘In alle ernst, rechercheur De Cock,’ riep hij vertwijfeld uit. ‘U bent met uw onderzoek op de verkeerde weg. Ik begrijp uw halsstarrige houding niet. Ik neem aan dat uw commissaris u toch duidelijke instructies zal hebben gegeven?’

De Cock knikte. ‘Inderdaad. Hij zei: onderzoek de overval en wees lief voor de heer Van der Bent. Zeg alsjeblieft geen onaardige dingen tegen hem. Hij is zó gevoelig.’

Vledder viel zijn collega bij.

‘Met uw gevoelige aard zullen we rekening houden, meneer Van der Bent… maar dat is dan ook de enige concessie waartoe wij bereid zijn.’

Het gezicht van de directeur werd nog roder.

‘Ik verlang van u beiden geen concessies,’ schreeuwde hij woedend, ‘maar ik verdom het om mee te werken aan een waandenkbeeld. Ik zeg u nog eens: de oplossing ligt niet bij, of in onze N.V. Dat idee moet u laten varen. Geloof me, u jaagt achter schimmen aan.’ De uitdrukking op het vriendelijke gezicht van De Cock veranderde. De trekken verscherpten tot een strak ondoorgrondelijk masker.

‘Een schim, meneer Van der Bent,’ zei hij zacht, maar onheilspellend. ‘We jagen slechts achter één schim… de schim van een moordenaar.’

De directeur liet zich in zijn fauteuil terugvallen. ‘Een moordenaar?’

De Cock peilde verbazing op het gezicht van Van der Bent. Hij vroeg zich af hoeveel spel er school in de mimiek, de opbollende ogen, de halfopen scheefweggezakte mond.

Hij knikte.

‘De man of vrouw die Peter van Geffel doodde.’

Van der Bent keek hem niet-begrijpend aan.

‘Wie… wie is Peter van Geffel?’

‘De man,’ zei hij traag, ‘die vorige week de N.V. Van der Bent & Goossens waarschuwde dat er een roofoverval zou plaatsvinden.’ Van der Bent staarde hem dom aan. Uit zijn gezicht leek alle intelligentie verdwenen.

‘Wat… wat?’ stamelde hij.

De Cock keek hem strak aan.

‘U hebt mij wel verstaan, Van der Bent,’ zei hij met een zweem van sarcasme. ‘Vorige week belde die Peter van Geffel om te vertellen dat er een overval op het geldtransport was beraamd. Hij wilde zijn eigen geweten ontlasten en de N.V. Van der Bent & Goossens een grote verliespost besparen. Het werd zijn dood. Iemand bracht hem naar de duinen bij Noordwijk en stak hem een dolk in zijn rug.’ Hij pauzeerde even. ‘Begrijpt u nu, meneer Van der Bent, waarom ik zoveel belangstelling heb voor die…eh, troep misdadigers van u?’ Directeur Van der Bent hield zijn linkerhand voor zijn ogen. De andere hand, die losjes op de leuning van de fauteuil rustte, trilde een beetje. Het duurde geruime tijd voor hij antwoordde.

‘Ik neem aan,’ zei hij wat hees, ‘dat u weet wat u zegt. Ik bedoel, dat uw informaties juist zijn. Ik moet zeggen dat ik dat nog sterk betwijfel. Ziet u, wanneer het bericht van die…eh, Peter van Geffel ons tijdig had bereikt, dan hadden wij beslist maatregelen genomen.’

De Cock maakte een simpel handgebaar.

‘Inderdaad, dat verbaast ons ook. Men mag toch wel op z’n minst verwachten dat de maatschappij haar eigen bezittingen beschermt.’

Van der Bent knikte traag.

‘Ik begrijp uw gedachtegang. Er werden geen maatregelen genomen. Onze maatschappij deed niets om zijn bezittingen te beschermen. Ondanks de waarschuwing die wij kregen, ging de overval toch door.’

‘Juist, zelfs de politie werd niet ingeschakeld. Mijn vraag is: Waarom? Welk belang had de maatschappij om niets te doen?’ Van der Bent kwam met een zucht uit zijn fauteuil. ‘Ik zal mij niet langer tegen uw onderzoek verzetten, meneer De Cock. Ik besef dat het weinig zin heeft.’ Hij liep naar zijn bureau en drukte op een toets van het interne communicatiesysteem. ‘Laat Van Doornenbosch bij mij komen.’

Zijn stem klonk mat, zonder kracht. De directeur toonde het beeld van een vermoeid man. Zijn ogen stonden dof en zijn gezicht zag grauw. Het leek alsof alle spankracht in hem was verdwenen. Na enige seconden kwam de secretaris binnen. In het midden van de kamer bleef hij staan. Hij keek een beetje schichtig om zich heen.

De Cock nam hem nauwkeurig op. Het was een betrekkelijk kleine man van het zuidelijke type, met zwartglanzend haar en knappe, wat weke gelaatstrekken. Hij droeg een korenblauw kostuum van moderne snit en een paar opvallend fraaie schoenen. Op de degelijke ambtenarenziel van De Cock maakte hij een fatterige indruk.

Van der Bent gebaarde.

‘Dit zijn de heren De Cock en Vledder van de recherche van het bureau Warmoesstraat. Zij zijn belast met het onderzoek naar de overval op ons geldtransport. Ik heb beide heren zojuist de toezegging gedaan dat zij zich vrijelijk door onze kantoren kunnen bewegen en dat zij zonder enige beperking aan elk lid van ons personeel, van hoog tot laag, vragen kunnen stellen. Ik wil dat jij er persoonlijk op toeziet dat aan de verlangens van de heren tegemoet wordt gekomen.’

Hij wendde zich met een lichte buiging tot De Cock. ‘Tevreden?’ Het klonk sarcastisch.

De Cock grijnsde vriendelijk. ‘Uitermate.’

‘Dan wilt u mij wel excuseren?’

Directeur Van der Bent verliet met slepende tred de directiekamer. Het hoofd gebogen. De deur viel met een klap achter hem dicht.

De Cock had moeie voeten.

Met een van pijn vertrokken gezicht tilde hij zijn benen omhoog en legde ze voorzichtig op zijn bureau. Het was daarbij alsof duizenden kleine duiveltjes met even zovele spelden geniepig in zijn kuiten prikten. Dat was een slecht teken. Het was hem al dikwijls opgevallen. Telkens wanneer de zaken niet naar wens verliepen, wanneer hij het gevoel had steeds verder van de oplossing weg te drijven, vloeide de vermoeidheid in zijn voeten, speelden geniepige duiveltjes hun sadistisch spel.

Het was niet goed gegaan. Het bezoek aan het kantoor van de N.V. Van der Bent & Goossens aan de Keizersgracht had niet tot resultaten geleid. Zoals hij al had verwacht, vormden de topfiguren van de N.V. een gesloten eenheid van zich in pure onschuld dompelende lieden. Het was hem niet gelukt een wig in die eenheid te drijven. Hij had een paar maal zachtjes gezinspeeld op de dood van Peter van Geffel. Hij had de degelijke heren laten proeven wat hij van de moord dacht en in welke richting hij de dader verwachtte te vinden. De heren hadden beleefd naar hem geluisterd en hem minzaam toegelachen. Maar verder hadden zij niet gereageerd.

En op den duur had hij het gevoel gekregen dat de directeur Van der Bent gelijk had en dat hij met zijn onderzoek toch op de verkeerde weg was.

Hij keek over zijn brede schoenen heen naar Vledder, die wat verderop aan een bureau zijn aantekeningen uitwerkte. ‘Ben je al klaar, Dick? Ik bedoel, heb je al een lijst van mensen die de juiste omvang van het geldtransport kenden?’ Vledder knikte. ‘Die heb ik.’

‘Lees eens voor.’

De jonge rechercheur pakte zijn aantekeningen op en liep ermee naar De Cock.

‘Wel,’ zei hij met een zucht, ‘boven aan de lijst hebben we directeur Van der Bent…’

‘Een man,’ onderbrak De Cock, ‘van wie alleen werd gezegd dat hij beter niet voor de tweede keer had kunnen trouwen.’ ‘Dan mededirecteur Van den Bergen…’

De Cock knikte traag.

‘De man uit Haarlem, van wie, merkwaardig genoeg, de blauwe Simca werd gestolen die later voor de roofoverval werd gebruikt.’ ‘Dan verder de kalende hoofdkassier Bakelsma en de met procuratie gezegende heren Van der Meeden en Van Westreenen…’ De Cock maakte een hulpeloos gebaar. ‘Lieden van wie de betrouwbare degelijkheid als het ware afstraalt.’

Vledder grinnikte.

‘En tot slot, Van Doornenbosch, de secretaris…’

De Cock nam zijn benen van het bureau.

‘De enige man van het gezelschap die wat uit de toon valt.’ Vledder grijnsde. ‘Maar het feit dat iemand zich modieus kleedt, maakt hem nog geen misdadiger.’ Het klonk wat sarcastisch. De Cock keek naar hem op.

‘Je vergeet dat hij vermoedelijk de man is die het telefoontje van Peter van Geffel heeft ontvangen. Het is alleen vreemd dat geen van de lieftallige telefonistes zich een dergelijk telefoongesprek kan herinneren, althans uit de tijd vóór de overval. Na de overval zijn er uiteraard diverse telefoontjes over het onderwerp gevoerd.’ Vledder gebaarde.

‘Dat kan twee dingen betekenen: Peter van Geffel heeft nooit gebeld of hij heeft wel gebeld, maar rechtstreeks naar iemand gevraagd. Iemand wiens naam hij op een of andere manier kende. In dat geval kan je niet verwachten dat een van de telefonistes zich het gesprek herinnert. Daar komt dan nog bij dat Peter van Geffel waarschijnlijk zijn naam niet zal hebben genoemd.’ De Cock knikte peinzend.

‘Er is nog een derde mogelijkheid.’

Vledder keek hem vragend aan.

‘De betreffende telefoniste is goed geïnstrueerd.’

Vledder keek hem fronsend aan.

‘Je bedoelt dat zij zich het telefoongesprek wel herinnert, maar dat iemand haar de opdracht heeft gegeven dit voor ons te verzwijgen?’

‘Precies.’

Vledder schudde mistroostig zijn hoofd.

‘Het is een hopeloze geschiedenis,’ zei hij somber. ‘We komen er zo nooit uit. De kring van verdachten en medeplichtigen wordt steeds groter.’

Een tijdlang zwegen beiden.

De Cock stond van zijn bureaustoel op en liep naar het raam. Een korte sneeuwbui had de schoorsteen en daken van de oude Warmoesstraat een bijna sprookjesachtig aanzien gegeven. Na een poosje draaide hij zich om.

‘Weet je, Dick,’ zei hij bedachtzaam, ‘wij hebben tot nu toe vergeten dat de roofoverval ook wérkelijk werd gepleegd. Aan dat feit zijn we gewoon achteloos voorbijgegaan.’

Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Ik begrijp je niet.’ ‘Het is heel simpel, wie pleegden de overval? Want al maakte de N.V. Van der Bent & Goossens, volgens onze theorie, misbruik van de inlichtingen die Peter van Geffel verschafte, er waren toch mensen die de overval ook werkelijk uitvoerden.’ Vledder knikte. ‘Natuurlijk, maar die mensen staan, volgens mij, los van de stunt van de N.V. Van der Bent & Goossens en hebben waarschijnlijk ook niets te maken met de moord op Peter van Geffel.’

De Cock glimlachte.

‘Maar ze kunnen ons aan bewijs helpen.’

‘Bewijs?’

‘Ja, als wij de werkelijke overvallers zouden kunnen arresteren en zij ons kunnen bewijzen dat hun buit beduidend minder was dan de officiële opgave van de N.V. Van der Bent & Goossens…’ De ogen van Vledder begonnen te schitteren.

‘…dan,’ onderbrak hij enthousiast, ‘dan zouden wij de topfunctionarissen het vuur na aan de schenen kunnen leggen.’ ‘Inderdaad, Dick, dat zou ons een heel eind op weg helpen. Mogelijk dat wij dan een van de groep aan het praten kunnen krijgen.’ Het gezicht van de jonge rechercheur versomberde. ‘Dat is natuurlijk prachtig, maar hoe vinden we de werkelijke overvallers? We kunnen als politie moeilijk een advertentie in de kranten plaatsen met het vriendelijk verzoek of de overvallers zich even persoonlijk willen komen melden.’

De Cock keek hem lachend aan.

‘Niet zo somber. Om je wat op weg te helpen, heb ik een intrigerende vraag.’

‘Vraag?’

De Cock knikte.

‘Hoe wist Peter van Geffel dat er een overval zou worden gepleegd?’

Vledder keek hem een paar seconden verbaasd aan. Toen sloeg hij beide handen voor zijn gezicht.

‘Allemensen, ja,’ riep hij uit, ‘daar heb ik nog geen moment bij stilgestaan. Hij moet het toch van iemand hebben gehoord.’ De Cock wreef met zijn hand over zijn gezicht.

‘En hij was goed geïnformeerd. Hij wist precies wat er ging gebeuren. Ik neem dan ook aan dat hij zijn inlichtingen uit de eerste hand had.’

Vledder keek hem onderzoekend aan.

‘Je bedoelt dat de mensen die de overval pleegden het hem zelf hebben verteld?’

De Cock legde vaderlijk zijn hand op de brede schouder van zijn leerling. ‘Daar heeft het alle schijn van. En als ik je nu zeg dat ik in het dossier heb gelezen dat Peter van Geffel nog niet zo lang op vrije voeten was en pas een maand geleden uit de koepel van Haarlem werd ontslagen… wat is dan jouw conclusie?’ De uitdrukking op het gezicht van Vledder verhelderde. ‘Dat Peter van Geffel zijn wetenschap in de gevangenis heeft opgedaan.’ De Cock knikte hem bemoedigend toe.

‘Juist. Het lijkt mij daarom het beste dat jij straks naar Haarlem rijdt en met de directeur van de gevangenis gaat praten. Hij zal je kunnen vertellen met wie Peter heeft gezeten.’

‘En dan?’

‘Dan kom je terug naar de Warmoesstraat. Probeer geen arrestaties op eigen houtje.’

‘En wat doe jij intussen?’

De Cock staarde peinzend voor zich uit.

‘Ik heb mijzelf een onderhoud met vriendin Flossie beloofd.’ ‘Flossie?’

De Cock knikte traag.

‘Ik ben bang dat ze wat in haar schild voert. Zie je, ik heb haar vanmiddag doodleuk door een van de gangen van het kantoorgebouw van Van der Bent & Goossens zien wandelen.’

Загрузка...