Albert Cornelis Baantjer De Cock en een deal met de duivel

1

Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat stapte die zonnige lentemorgen met een diepe zucht van verlichting op het Stationsplein uit een overvolle tram.

Hij voelde zich geplet, gemangeld en verkreukeld. Om zijn gestolde bloedsomloop weer enigszins op gang te brengen, zwaaide hij driftig zijn armen op en neer.

In de tram was vijf haltes eerder een korte, zwaarlijvige vrouw bijna boven op hem gaan zitten, in de foutieve veronderstelling dat de plaats bij het raam vrij was. Zijn erbarmelijk gekreun onder de last van haar gewicht had ze vijf haltes lang hooghartig genegeerd. Eerst op het Stationsplein had hij zich aan haar weten te ontworstelen.

Na een paar stappen op het plein bleef de grijze speurder staan en beproefde opnieuw of al zijn ledematen nog functioneerden.

De grillige accolades rond zijn mond krulden tot een brede grijns. De geleden schade viel mee.

Te midden van een grote stoet trein-en tramverlaters slofte hij naar het brede trottoir van het Damrak.

De stad lag er prachtig bij.

De vlaggen aan de masten op de steigers van de rondvaartboten wapperden vrolijk in een zoete bries en het markante beursgebouw achter de vlaggenmasten toonde de glorie van Berlage.

De Cock blikte om zich heen en genoot. Het straatbeeld was na een paar zonnige dagen veel plezieriger geworden.

Het kille winterse weer was met een paar hardnekkige depressies

naar het barre noorden verdreven. Meisjes en vrouwen toonden

zich tot zijn vreugde weer in luchtige en weinig verhullende toiletjes.

Toen de grijze speurder de Oudebrugsteeg had bereikt, was hij het benauwende avontuur in de tram alweer vergeten. Fluitend stak hij het Damrak over.

Op de hoek van de Oudebrugsteeg en de Warmoesstraat lichtte hij beleefd zijn hoedje voor een bedaagde prostituee, groette een oude vertegenwoordiger van de penoze, die door De Cocks toedoen pas negen maanden had opgeknapt, en slenterde naar het politiebureau.

Toen hij de hal binnenstapte, wenkte Jan Kusters hem met een kromme vinger. De Cock liep met een brede grijns op zijn gezicht naar hem toe.

‘Jij gaat mij iets leuks vertellen?’ opperde hij vriendelijk.

De wachtcommandant schudde zijn hoofd.

‘Die arrogante arrestant van jou is lastig,’ reageerde hij pinnig.

‘Pedro de Jaager?’

Jan Kusters knikte. ‘Hij zeurt al vanaf vanmorgen zeven uur om zijn advocaat.’

De Cock grinnikte. ‘Die lui beginnen nooit zo vroeg.’

‘Dat heb ik hem gezegd, maar hij blijft bellen en zeuren. Volgens hem zit hij volkomen onschuldig.’

‘Dat is de makke,’ sprak De Cock cynisch, ‘met minstens de helft van onze arrestanten… volkomen onschuldig in de cel.’

Jan Kusters keek op. ‘Waar heb je hem voor?’

De Cock zuchtte. ‘Gangs en bendes… Chicago-toestanden uit het begin van de jaren dertig.’

‘Hebben we die nu hier?’

De Cock lachte. ‘Daar lijkt het op. Daar hadden ze tijdens de drooglegging elkaar bestrijdende bendes en gangs… wij hebben hier nu drugsbaronnen en een gedoogbeleid… wat dat ook moge betekenen.’

De wachtcommandant schudde zijn hoofd. ‘Zonder dollen.’

De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

‘Pedro de Jaager zou volgens een paar tipgevers, die beslist anoniem willen blijven, betrokken zijn geweest bij de liquidatie van een lid van een concurrerende drugsbende.’

‘Is dat zo?’

De Cock plukte aan zijn neus.

‘Geen fl auw idee. We hebben geen stuiver bewijs. Zelfs geen lijk.’

Jan Kusters trok zijn wenkbrauwen op.

‘Geen lijk?’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘De man die zou zijn geliquideerd, ene Arno de Graaf, beter bekend onder zijn bijnaam het Muur6 bloempje, is gewoon van de aardbodem verdwenen. Niemand weet waar hij is gebleven. Vledder en ik zijn bij familie en kennissen van hem op bezoek geweest, maar niemand weet iets…

wil iets zeggen.’

‘Die hebben ze gedumpt.’

‘Dat zit er in.’

‘Een lekkere zaak.’

De Cock knikte instemmend. ‘Ik ben bang dat de officier van justitie er weinig trek in heeft.’

‘Wordt hij vrijgelaten?’

‘Daar ga ik vanuit,’ antwoordde De Cock gelaten. ‘Als ik officier van justitie was, begon ik er ook niet aan. Tevergeefse moeite om een dergelijk geval voor de rechter te brengen. Een goedbetaalde advocaat haalt zo’n gammele zaak met gemak onderuit.’

De oude rechercheur blikte op zijn horloge.

‘Bel zijn advocaat maar. Het is halftien. Meester Van Hardenberg zal nu wel op zijn kantoor zijn.’

Jan Kusters greep de telefoon en De Cock draaide zich om en besteeg opmerkelijk kwiek de stenen trappen naar de tweede etage. In de grote recherchekamer wierp hij missend zijn oude hoedje naar de kapstok en trok zijn jas uit. Daarna raapte hij zijn hoedje op en slenterde naar zijn plek.

Bij het bureau van Vledder bleef hij verrast staan. ‘Wat doet die televisie op jouw bureau?’ vroeg hij niet-begrijpend.

Vledder schudde zijn hoofd. ‘Dat is geen televisie.’

‘Ben ik kippig?’

Vledder wees naar het scherm. ‘Dat is een computer.’

De Cock haalde zijn schouders op. ‘Wat moet je daarmee?’

‘Werken.’

De Cock snoof. ‘Kijken naar televisie,’ gromde hij, ‘noem ik geen werken.’

Vledder ademde diep.

‘Het is geen televisie,’ herhaalde hij geduldig. ‘Dat zei ik je toch? Het is een computer. Daar maken wij vanaf nu onze rapporten en processen-verbaal mee. Bovendien kun je er allerlei gegevens in opslaan… dingen die je wilt vastleggen, onthouden.’

De jonge rechercheur gniffelde.

‘En of je het nu prettig vindt of niet… binnenkort krijg jij ook zo’n ding op jouw bureau.’

De Cock keek met afgrijzen naar het scherm.

‘Ik moet zo’n ding niet,’ riep hij opstandig. ‘Ik weet niet hoe het werkt.’

‘Je krijgt les.’

‘Les… op mijn leeftijd?’

Vledder gebaarde naar het toetsenbord.

‘Het is heel eenvoudig. Je leert het zo. Ik heb al jaren een peecee thuis. Handig. Ik betaal er zelfs mijn rekeningen mee.’

De Cock liet zich in de stoel achter zijn bureau zakken.

‘Ik heb een chequeboek.’

Het klonk nukkig.

Vledder maakte een hulpeloos gebaar.

‘Je moet met je tijd mee. Als je wat nodig hebt, ga je toch ook niet meer met een geldbuidel vol dukaten op pad.’

De Cock veranderde licht geprikkeld van onderwerp.

‘Is er nog nieuws in de zaak Pedro de Jaager?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Er zit geen voorgeleiding in. De Opiumbrigade had die vent nooit moeten arresteren. Ze hebben ons met een zaak opgezadeld waarmee geen eer valt te behalen.’

De Cock glimlachte.

‘Misschien hebben ze bij de Opiumbrigade gehoopt dat Pedro de Jaager onder de last van een beschuldiging van moord nog een partijtje hasjiesj voor hen boven water zou brengen.’

Vledder zwaaide in de richting van de klok boven de toegangsdeur.

‘Over een paar uur loopt zijn inverzekeringstelling af. Zullen wij Buitendam vragen of hij de offi cier belt voor een beslissing?’

‘Er zit niets anders op. We hebben geen getuigen en we hebben geen lijk.’

Er werd op de deur van de recherchekamer geklopt en Vledder riep: ‘Binnen.’

De deur werd wild open geduwd en een lange slanke heer in een lichtgrijs driedelig kostuum, liep met dreunende tred op De Cock toe. Zijn gezicht zag rood en om zijn mond lag een verbeten trek.

‘Hoelang,’ riep hij geagiteerd, ‘denkt u mijn cliënt nog vast te kunnen houden?’

De Cock kwam glimlachend overeind en gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.

‘Gaat u zitten, heer Van Hardenberg,’ sprak hij uiterst vriendelijk. ‘Uw vraag lijkt mij de juiste inleiding tot een open gesprek over het begrip “verdachte” en het daaraan gekoppelde re-delijk vermoeden van schuld aan enig misdrijf.’

Meester Van Hardenberg bleef demonstratief staan.

‘Ik wens met u geen open gesprek,’ riep hij kwaad. ‘Geen gesprek over welk onderwerp dan ook. Mijn cliënt De Jaager wordt zonder enige vorm van bewijs door u al langer dan drie dagen onrechtmatig van zijn vrijheid beroofd. Er is geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld… alle redelijkheid is zoek.’

De Cock gleed met zijn pink over de rug van zijn neus.

‘Toch een discussie?’

De helgroene ogen van meester Van Hardenberg fonkelden.

‘Ik weet dat u de wet kent,’ reageerde hij fel, ‘dat behoeft geen betoog. Ik wijs u alleen op uw ambtelijke plicht om zich aan die wet te houden. Ik eis van u opheldering over de vorderingen van uw onderzoek en een onmiddellijk gesprek met mijn cliënt.’

De Cock gebaarde opnieuw naar de stoel naast zijn bureau.

‘Neemt u toch even plaats,’ sprak hij sussend. ‘Misschien hebben wij een prettige mededeling voor u in petto.’

De oude rechercheur gaf Vledder een wenk en de jonge rechercheur verdween.

‘We zullen de offi cier van justitie adviseren uw cliënt onmiddellijk in vrijheid te stellen. Als u even geduld hebt, dan kunt zich… na een paar kleine formaliteiten beneden… over hem ontfermen.’

Meester Van Hardenberg brieste.

‘Dat had al drie dagen geleden moeten gebeuren.’

De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

‘Toen wist ik nog niet dat ik op een muur van zwijgzaamheid

zou stuiten. Bovendien hoopte ik dat de stoffelijke resten van de heer Arno de Graaf snel zouden worden gevonden.’

Meester Van Hardenberg ging zitten en streek met zijn handen door zijn sluike haren.

‘Mijn cliënt heeft met die… eh, die Arno de Graaf niets te maken. Hij kent de man niet eens. Dat zal hij u hebben verteld.’

De Cock knikte.

‘U hebt hem goed geïnstrueerd.’

Meester Van Hardenberg negeerde de opmerking.

‘U en ik weten ook niet wat er werkelijk met het Muurbloempje is gebeurd… of en hoe hij om het leven is gekomen.’

De Cock glimlachte.

‘Wellicht weet uw cliënt dat.’

Meester Van Hardenberg kwam met een ruk overeind.

‘De beschuldigingen aan het adres van mijn cliënt zijn ongegrond. Dat heb ik u tijdens onze eerste kennismaking al proberen duidelijk te maken.’

Vledder kwam in de recherchekamer terug.

‘De offi cier van justitie,’ sprak hij plechtig, ‘stelt geen prijs op de voorgeleiding van de heer De Jaager. Hij mag gaan.’

Meester Van Hardenberg grijnsde breed. In zijn ogen lag de glans van triomf.

‘Willen de heren,’ sprak hij zalvend, ‘de wachtcommandant beneden even in kennis stellen… zodat hij voor mijn cliënt alvast de celdeur kan openen?’

De Cock wees naar Vledder.

‘Ga maar even met meester Van Hardenberg mee en biedt de heer De Jaager onze oprechte verontschuldigingen aan voor het ongemak dat wij hem hebben bezorgd.’

De jonge rechercheur knikte begrijpend.

De grijze speurder stak gebarend zijn wijsvinger omhoog.

‘Zeg bij het afscheid tegen Pedro de Jaager niet… tot ziens.

Meester Van Hardenberg zou in het belang van zijn cliënt die kreet wellicht verkeerd kunnen interpreteren.’

De advocaat schudde zijn hoofd.

‘Rechercheur De Cock… die hoop kunt u laten varen… in deze affaire wordt het voor u geen tot ziens met Pedro de Jaager.’

Vledder schoof het proces-verbaal over de zaak De Jaager in een lade van zijn bureau.

‘Doen we hier nog wat aan?’ vroeg hij somber.

De Cock trok zijn schouders op.

‘Als het lijk van Arno de Graaf boven water komt, kunnen we de zaak nog eens opnieuw bekijken.’

‘Verwacht je dat wij ooit nog iets van het Muurbloempje zullen horen?’

‘Eerlijk gezegd… nee.’

Vledder duwde de lade dicht. ‘Ik moet je bekennen dat zo’n liquidatiemoord mij nauwelijks opwindt. Die Arno de Graaf was ook geen braaf mens.’

De Cock keek naar hem op. ‘Dat geeft nog niemand het recht om hem van het leven te beroven.’

Vledder trok een verongelijkt gezicht. ‘Als die bendeleden elkaar uitmoorden… hebben wij daar toch alleen maar voordeel van.’

De Cock zuchtte diep. ‘Een mensenleven is een mensenleven en een moord is een moord. Dat maakt voor mij geen verschil.

Als ik tegen die Pedro de Jaager iets had kunnen ondernemen, dan had ik dat graag gedaan.’

‘Is hij naar jouw gevoel een grote?’

‘Die Pedro de Jaager?’

Vledder knikte. ‘Ik bedoel… is hij een meeloper, een man die het vuile werk mag opknappen, of trekt hij aan de touwtjes?’

De Cock glimlachte. ‘Als je je een strafpleiter van het kaliber meester Van Hardenberg kunt veroorloven, dan heb je wel wat in de melk te brokkelen.’

‘Er wordt grof geld verdiend met die hasjsmokkel. Ze kunnen die troep beter vrijgeven.’

‘Zoals ze in negentientweeëndertig in Amerika de drank weer vrijgaven?’

Vledder knikte. ‘Dat belabberde gedoogbeleid lijkt nergens op.

Men mag thuis geen nederwiet telen, maar het wel in coffeeshops verkopen.’

De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.

‘Hasjiesj… ik wed dat jij aan het begin van je loopbaan bij de recherche nog nooit van hasjiesj had gehoord.’

De Cock boog zich iets naar voren en schonk zijn trouwe hulp een milde glimlach.

‘Toen de onverschrokken kruisvaarders, gesteund door de leuze Deus id vult… God wil het, naar het Heilige Land trokken om het te veroveren, kwamen zij in aanraking met de Assassijnen.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘Wat zijn Assassijnen?’

‘Een sekte van sluipmoordenaars, reeds in de tweede helft van de elfde eeuw gesticht door Hasan al Sabbah, een Pers, die opdrachten tot moord in ontvangst nam en door zijn gehoorzame sekteleden liet uitvoeren… meest met lange scherpe messen.’

Vledder lachte.

‘Wat heeft dat met hasjiesj te maken?’

De Cock grinnikte. ‘De naam Assassijnen komt van het Arabische woord ”hasj sjasjin” en dat betekent: zij die zich met hasjiesj bedwelmen.’

‘Deden ze dat?’

De Cock knikte. ‘De sekteleden kregen na het uitvoeren van hun missie een tijdje rust in hun bolwerk de Alamut, het Arendsnest, waar zij door hasjiesj beneveld werden en onthaald door mooie vrouwen.’

‘Toen al?’

‘Er is niets nieuws onder de zon.’

Vledder gniffelde. ‘Wel… nederwiet.’

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. De jonge rechercheur boog zich voorover en pakte de hoorn op.

De Cock bekeek zijn gezicht en zag dat het verbleekte. Trillend legde Vledder de hoorn op het toestel terug.

‘De… eh, de politie in Maarssen,’ legde hij stotterend uit. ‘In de kleding van Pedro de Jaager vonden zij een door ons uitgeschreven inverzekeringstelling.’

‘En?’

‘Hij is dood.’

‘Wie?’

‘Pedro de Jaager… vijf kogels in zijn bast. Even voorbij de afslag Maarssen van de A2 werd hij door een duopassagier van een motorrijder koelbloedig geliquideerd.’

Загрузка...