De Cock had moeie voeten. Ze waren er ineens, onaangekondigd. Het kwam als een donderslag bij heldere hemel. Hij leunde achterover en legde zijn voeten op een hoek van zijn bureau.
Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten.
Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend spelden in zijn kuiten prikten. Het kende de pijn, die uit de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoog trok en zich vastzette in zijn kuiten. Hij wist ook wat de pijn betekende. Telkens als de zaken slecht verliepen, als zijn onderzoeken dreigden te verzanden en als hij het gevoel had volkomen in het duister te tasten, gaven de helse duiveltjes acte de présence.
Vledder keek hem bezorgd aan.
‘Is het weer zover?’
De Cock knikte en sloot zijn ogen. Enkele minuten bleef hij zo zitten. Zijn markante gezicht leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip.
‘Het gaat wel weer over,’ sprak hij mat. ‘Het duurt nooit zo lang.’ De oude rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Ik heb vannacht ook veel te kort geslapen. Hooguit een uur of vier.’ Op het gezicht van de grijze speurder brak een glimlach door. ‘Dat kun je het oude lijf van mij ook niet meer aandoen.’
Vledder rekte zich geeuwend uit.
‘Dat heeft niets met een oud lijf te maken,’ sprak hij kreunend.
‘Ik heb vanmorgen sinds ik opstond ook het gevoel dat ik niet veel meer ben dan een lome zak met rammelende botten.’
De Cock lachte. Gedeelde smart is halve smart. De pijn in zijn kuiten trok langzaam weg. Voorzichtig tilde hij zijn benen van zijn bureau en rolde zijn stoel naar voren.
‘We zullen ondanks onze lichamelijke mankementen toch verder moeten met deze zaak.’
Vledder trok een mistroostig gezicht.
‘Hoe?’
‘Laat je fantasie werken.’
‘Dat probeer ik,’ antwoordde Vledder. ‘Wat doen we bijvoorbeeld met het gegeven van die Jaap Domburg uit Bodegraven?’
‘Het gebeurt wel meer dat mensen hun levensverzekering afkopen. Dat behoeft op zich niets te betekenen. Ik vind het toch wel attent van die Jaap Domburg dat hij ons dat gegeven heeft aangereikt.’
‘Hij vond het vreemd dat de beide dames die hun nabestaandenpensioen hadden afgekocht, kort na elkaar overleden.’
De Cock glimlachte.
‘Ik begrijp het wel. Die dramatische tekst van Arno de Graaf in de rouwadvertentie van Aleida de Waal… door-moordenaarshand-van-ons-weggerukt… zal hem hebben geprikkeld. We mogen Arno de Graaf voor die tekst wel dankbaar zijn. Ik denk dat Jaap Domburg anders niet had gereageerd.’
Vledder staarde hem peinzend aan.
‘Toch opmerkelijk dat opnieuw de naam Gerard van Akkeren opduikt.’
De Cock knikte.
‘Hij knapte karweitjes voor de Tantetjes op.’
‘Alleen voor de Tantetjes?’
De Cock keek hem verrast aan. De opmerking van zijn jonge collega bracht het raderwerk van zijn denken ineens op volle toeren. Het was alsof een gordijn werd weggetrokken en helder zonlicht de duisterste plekken van zijn hersenen belichtte. Alleen voor de Tantetjes. Hij herhaalde de vraag in zijn gedachten en schudde zijn hoofd. Niet alleen voor de Tantetjes.
De grijze speurder strekte zijn arm naar Vledder uit.
‘Bel die Jaap Domburg op.’
De jonge rechercheur reageerde verward.
‘Nu?’
‘Ja.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Die man is nog niet eens thuis.’
De Cock blikte op zijn horloge.
‘Hoe lang geleden ging hij hier weg?’
‘Een goed uur.’
De Cock reageerde heftig.
‘Zo ver is Bodegraven niet.’
Vledder spreidde zijn handen.
‘Wat wil je dan?’
‘Jaap Domburg vragen of via die Gerard van Akkeren ook nog andere nabestaandenpensioenen van vrouwen zijn ingetrokken.’
‘Is dat belangrijk?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Vraag aan Jaap Domburg ook of de tekst van de verklaringen waarin de beide vrouwen om de afkoop verzochten, identiek zijn… in dezelfde bewoordingen zijn gevat.’
Vledder keek naar hem op.
‘Nog meer?’ vroeg hij geprikkeld.
‘Als mij nog iets te binnen schiet, dan bellen we hem opnieuw.’
De jonge rechercheur schoof met duidelijke tegenzin het telefoontoestel naar zich toe en koos het nummer in Bodegraven.
De Cock stond van zijn stoel op en begon door de recherchekamer te ijsberen. Hij voelde zich nerveus. De ideeën in zijn hoofd kregen een steeds vastere vorm. Hij voelde zich een roofdier dat zijn prooi ruikt.
Vledder legde na een kort gesprek de hoorn op het toestel terug.
De Cock liep naar hem toe.
‘Is hij nog niet thuis?’
De jonge rechercheur gebaarde naar te telefoon.
‘Jaap Domburg heeft geen administratie aan huis. Om het na te kijken moet hij naar zijn kantoor in Bodegraven op de Nieuwe Markt.’‘Doet hij dat?’
Vledder knikte.
‘Domburg was heel bereidwillig. Hij zei het een eer te vinden iets te mogen doen voor de beroemde rechercheur De Cock. Als hij iets heeft gevonden, belt hij terug. Maar het kan wel even duren.’
De grijze speurder schudde zijn hoofd.
‘Ik ben niet beroemd,’ mekkerde hij. ‘Ik doe alleen mijn werk.’
De Cock begon opnieuw door de recherchekamer te stappen.
De onrust in zijn borst steeg, kneep in de aderen rond zijn hart.
Hij was niet meer in staat verder te denken.
Na ruim een halfuur rinkelde de telefoon op het bureau van De Cock. Vledder pakte de hoorn op, luisterde en maakte aantekeningen. De Cock bleef gespannen bij hem staan.
Toen het telefoongesprek was beëindigd, keek hij zijn jonge collega verwachtingsvol aan.
‘En?’
Vledder ademde diep.
‘Nog twee vrouwen hebben rond diezelfde tijd hun nabestaandenpensioen afgekocht.’
‘Wie?’
‘Mevrouw Josefi ne de Jaager en Henriëtte Bakker.’
De mond van De Cock viel halfopen.
‘En… eh, en de tekst van hun geschreven verklaringen?’ vroeg hij stotterend.
Vledder knikte.
‘Exact dezelfde bewoordingen.’
Enige ogenblikken bleef de grijze speurder besluiteloos staan, toen stapte hij naar de kapstok en wurmde zich in zijn regenjas.
Vledder kwam hem na.
‘Waar ga je heen?’
De Cock keerde zich naar Vledder.
‘Waar gaan wij heen,’ verbeterde hij.
Vledder knikte.
‘Oké, waar gaan wij heen?’
‘Maarssen.’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Daar komen we net vandaan.’
De Cock wees naar de klok.
‘Dat is alweer enkele uren geleden.’
Vledder maakte een hulpeloos gebaar.
‘Wat wil je dan in Maarssen?’
De Cock schoof zijn oude hoedje op zijn hoofd en liep naar de deur.
‘Aan mevrouw De Jaager vragen waarom zij haar vette nabestaandenpensioen heeft afgekocht.’
‘Kan dat niet per telefoon?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik wil haar gezicht zien.’
Het regende niet meer. Het landschap baadde in bleek zilver maanlicht. Zo nu en dan schoof een donkere regenwolk langs de maan en verduisterde de omgeving. De Cock keek geboeid naar het spel van licht en donker. Iets dergelijks, besefte hij, had zich in zijn hoofd afgespeeld.
Vledder joeg de Golf met hoge snelheid over de bijna verlaten A2.
Tot zijn verwondering had De Cock geen enkel commentaar.
De jonge rechercheur blikte opzij.
‘Ze slaapt waarschijnlijk al.’
De Cock knikte.
‘Dan bellen we net zolang en hardnekkig tot ze wakker wordt.’
‘Ik weet echt niet wat je bezielt.’ Er lag een tikkeltje wanhoop in zijn stem. ‘Dit kan toch morgen ook? Ik had eindelijk wel eens vroeg naar bed gewild.’
De Cock staarde door de voorruit.
‘Als we deze zaak hebben geklaard, mag jij slapen… desnoods vierentwintig uur achter elkaar.’
Vledder grijnsde.
‘Dan kan ik het voorlopig wel vergeten. We zijn er naar mijn gevoel nog lang niet uit.’
De Cock reageerde niet.
Na een halfuurtje verlieten ze de A2 en reden naar de afslag waar nog maar pasgeleden Pedro de Jaager, de leider van de Tentakels, het leven liet. De oude rechercheur bedacht dat daarmee de ellende in feite was begonnen… een gewelddadige prelude tot een reeks afschuwelijke moorden. De vraag die hem al dagenlang bezighield: waar lag ergens het verband… wie bepaalde het noodlot van de slachtoffers.
De Cock drukte zich omhoog en nam de omgeving van Maarssen in zich op. Op het moment dat Vledder de Golf voor de villa van Pedro de Jaager langsreed om te parkeren, brulde hij.
‘Stop.’
Vledder remde onmiddellijk.De grijze speurder gleed uit de Golf en rende over het grind van de oprijlaan. Angstig keek hij voor zich uit. De voordeur stond wijdopen en het licht van de hal wierp schaduwen door de spijlen van het bordes.
Vledder kwam lichtvoetig achter hem aan.
Met twee treden tegelijk stormde De Cock het bordes op en rende via de hal en een brede gang naar de kamer met het uitzicht over de Vecht.
Hijgend bleef hij staan en keek rond.
Naast de geriefelijke fauteuils lag het lichaam van een vrouw.
Haar benen, gestoken in een modieuze spijkerbroek, waren iets gespreid. Haar schoenen staken met de punten omhoog. Een fraai zilveren medaillon was van haar borst gegleden.
De Cock hurkte bij haar neer en bezag de scherpe strangulatiestriemen in haar hals rond een groenzijden sjaal.
Vledder boog zich over De Cock. De adem van zijn jonge collega kriebelde in zijn nek.
‘Mevrouw De Jaager,’ hijgde hij.
De Cock knikte.
‘Gewurgd.’
Vledder wees met een trillende hand.
‘En op haar voorhoofd kleeft een gedroogd cannabisblad.’
Ze reden in mineurstemming terug naar Amsterdam. De Cock staarde somber voor zich uit. Het maanspel van licht en donker boeide hem niet meer. Het licht in zijn hersenen, bedacht hij, had eerder moeten schijnen, dan had mevrouw De Jaager nog geleefd. ‘De derde vrouw in twee dagen,’ lispelde hij hardop.
De oude rechercheur voelde zich ellendig en vooral verdrietig.
Een gevoel van schuld kroop onder zijn schedeldak. De dood van mevrouw De Jaager had hem diep geschokt. Hij had er niet op gerekend dat de moordenaar zo snel weer zou toeslaan.
Vledder blikte opzij. ‘Onze collega’s van Gooi-en Vechtstreek waren dolblij dat wij deze moord in behandeling willen nemen.
Ze zagen er echt tegenop.’
De Cock bromde.
‘Voor wat hoort wat. Zij hebben de moord op Henry Achterberch op zich genomen.’
Vledder zette de ruitenwissers aan. Het begon weer te spetteren.
‘Hoe lang gaat dat nog door?’ verzuchtte hij. ‘Hoeveel van die gedroogde cannabisbladen heeft de moordenaar nog in voorraad?’
De Cock reageerde niet. Zijn gezicht stond strak en zijn hersenen werkten koortsachtig aan een plan. Hij kneep zijn lippen op elkaar. Verbeten. Hij beloofde zichzelf plechtig de moordenaar te vangen… compleet met een gedegen bewijslast.
Ze reden Amsterdam binnen.
Vledder gebaarde voor zich uit.
‘Waar wil je heen? Naar de kit?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Zet mij af op de Noordermarkt.’ Hij tikte zijn jonge collega op de schouder. ‘Ga met de Golf naar huis. Slaap goed uit… dan zie ik je morgenavond om zeven uur weer aan de kit.’
‘En jij?’
De Cock grijnsde.
‘Ik ga een praatje maken met Henriëtte Bakker.’
Vledder keek hem van opzij aan.
‘Weet je hoe laat het is?
‘Diep in de nacht.’
‘Die slaapt.’
De Cock zuchtte.
‘Als ze nog leeft… trommel ik haar met veel bombarie uit bed.’
Rechercheur De Cock zat naast Vledder op de Noordermarkt in de donkere laadruimte van een oude gammele bestelbus met op de buitenkant als opschrift de naam van een niet-bestaand aannemersbedrijf. Hij had, zoals vaker, de oude bestelauto tijdelijk van het hoofdbureau te leen. Het onooglijke busje werd door de rechercheurs van kamer 19 zo nu en dan als geheime observatiepost gebruikt.
Door een kijkgat kon hij aan de overkant van de weg de toegangsdeur tot de woning van Henriëtte Bakker zien. De gordijnen voor de ramen van haar woonkamer waren gesloten, maar aan de zijkanten kon men het licht zien branden.
De Cock voelde zich nerveus. De spanning trilde in de uiteinden van zijn zenuwen. Hij hoopte vurig dat zijn opzet zou slagen… dat bij de dader geen argwaan was gewekt. Maar helemaal zeker was hij niet.
De oude rechercheur had weer eens een beroep gedaan op zijn collega’s Appie Keizer en Fred Prins. Zoals steeds hadden zij blijmoedig hun medewerking toegezegd. Appie Keizer acteerde opnieuw als een in lompen gehulde oude zwerver.
Fred Prins zat op de achterbank van een versleten Amerikaanse Ford. De schrootwagen stond aan de zijkant van de Noorderkerk met een goed uitzicht op de woning van Henriëtte. Vriend en collega Fred Prins was gespierd, groot en krachtig. Bovendien had hij een goede conditie. De Cock had hem er graag bij.
Vledder stootte hem in het donker aan.
‘Loopt ze geen gevaar?’
‘Wie?’
‘Die Henriëtte Bakker.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ze is er niet.’
‘Wat?’
De Cock glimlachte.‘Ik heb haar ergens ondergebracht. Ver weg en veilig.’
Vledder reageerde verward.
‘En ze moet als lokaas dienen.’
De Cock knikte.
‘Dat doet ze ook.’
‘Als ze er niet is?’
‘Dat weet de dader niet. Die gaat ervan uit dat ze gewoon thuis is.’
‘En je bewijs?’
De Cock ademde diep.
‘Als de man,’ legde hij uit, ‘van wie ik verwacht dat hij straks aan de deur van de woning van Henriëtte Bakker komt… een groene zijden sjaal bij zich heeft en een gedroogd cannabisblad met Arabische gom… dan is dat voor mij voldoende.’
De oude rechercheur zweeg even.
‘De rest,’ sprak hij grimmig, ‘krijg ik er wel uit.’
‘Hoe laat verwacht je hem?’
De Cock blikte op de verlichte wijzerplaat van zijn polshorloge.
‘Als hij op tijd is, hebben we nog een kwartier.’
‘Weet je zeker dat hij komt?’
De Cock reageerde geprikkeld.
‘Weet jij hoe een koe een haas vangt?’ snauwde hij ongewild.
‘Ik reken erop dat hij komt. Volgens mij heeft hij daartoe een goede reden. Henriëtte Bakker is de laatste weduwe nog in leven… voor hem een gevaarlijke getuige.’
De mobilofoon in de binnenzak van zijn regenjas kraakte.
De stem van Appie Keizer kwam door.
‘Het is hier op de hoek vrij moeilijk om iemand op te merken. Te druk. Er schijnt hier ergens in de buurt een snackbar te zijn. Ik zie voortdurend mensen met zakken patat.’
De Cock stootte Vledder aan.
‘Heb je Appie gehoord?’
‘Ja.’
‘Zeg via de mobilofoon tegen hem dat de man die ik verwacht, geen zak patat bij zich zal hebben.’
Vledder lachte gesmoord en gaf het bericht door.
Fred Prins meldde zich.
‘Ik lig plat op de achterbank,’ klonk het gesmoord. ‘Hier bijna direct naast mij aan deze kant van de kerk stopt een dure wagen. Ik heb niet naar het merk of het kenteken kunnen kijken… bang dat de bestuurder mij zou opmerken.’
De Cock pakte zijn eigen mobilofoon.
‘Wacht een paar tellen, tot je het portier van die wagen hebt horen dichtslaan en kijk dan waar de bestuurder heen gaat. Ik verwacht namelijk een dure wagen.’
De Cock blikte opnieuw naar de verlichte wijzerplaat van zijn polshorloge. Het was vrijwel tijd. Hij voelde hoe Vledder naast hem trilde van de spanning.
Fred Prins meldde zich weer.
‘De bestuurder loopt in de richting van de woning van die vrouw. Jullie moeten hem bijna kunnen zien.’
De Cock hield zijn oog voor een kijkgat. Er kwam een man naderbij. De Cock stootte Vledder aan.
‘Kun jij hem herkennen? Jij hebt betere ogen dan ik.’
Vledder hijgde.
‘Hij staat voor de deur.’
De Cock gaf hem een duw.
‘Eruit… grijp hem.’
Vledder sprong het busje uit. De Cock volgde.
De man bij de deur van de woning van Henriëtte Bakker draaide zich om. Ineens scheen hij zich van het gevaar bewust. Hij rende terug naar de plek waar hij zijn wagen had geparkeerd, maar trof daar Fred Prins op zijn weg.
De man vluchtte in de richting van de Westerstraat. Vanaf de Brouwersgracht naderde een wagen met grote snelheid.
De vluchtende man stak de weg over. Remmen gierden. Met een klap werd hij tegen de straat gesmakt.
Fred Prins was het eerst bij hem. Daarna Vledder. De jonge rechercheur boog zich over de bewusteloze man. Met een blik vol ongeloof keek hij omhoog naar De Cock.
‘Het is Van Hardenberg,’ stamelde hij. ‘Meester Van Hardenberg.’
De Cock knikte.
‘Advocaat van de Tentakels.’