De twee rechercheurs liepen vanaf de Warmoesstraat en de Oudebrugsteeg naar de Nieuwendijk en vandaar via de Korte Nieuwendijk over de brug naar de Haarlemmerstraat. Daar sloegen ze linksaf en liepen over een stukje Singel naar de Brouwersgracht.
De jonge Vledder hield er een straf tempo in. De Cock had moeite om hem bij te houden. De oude rechercheur pufte. Het zweet parelde op zijn voorhoofd.
‘Hé, hé,’ riep hij vermanend. ‘Er is nog steeds een “r” in de maand.’
‘Nou en?’
De Cock klopte op zijn borst.
‘Ik draag op last van mijn vrouw onder mijn colbertje nog steeds de door haar gebreide pullover.’
‘Doe dat ding dan uit.’
De Cock grinnikte.
‘Ik ben sinds mijn trouwdag nog nooit tegen de bevelen van mijn vrouw ingegaan,’ spotte hij. ‘Dat is vragen om problemen.’
De grijze speurder gebaarde voor zich uit.
‘Bovendien… hoe vaak heb ik je dat al niet gezegd: dood is dood… daar kunnen wij beiden niets aan veranderen.’
Vledder hield iets in.
‘We hadden de auto moeten nemen.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dan waren we beslist nog langer onderweg. Tijdens het spitsuur kom je in de binnenstad absoluut in de fi le terecht.’
De oude rechercheur blikte opzij.
‘Van wie kwam dat bericht over die dode vrouw?’
‘Van de wachtcommandant beneden. Hij heeft er een surveillancewagen heen gestuurd.’
‘En hoe kwam hij aan dat bericht, van wie?’
‘Dat heb ik hem niet gevraagd.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Jan Kusters heeft jou geen naam van de dode vrouw genoemd?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Alleen het ons bekende adres… Brouwersgracht 735.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Dat is voorbij de Herenmarkt,’ sprak hij berustend, ‘aan de overkant.’
Voor een oud, tot appartementen omgebouwd pakhuis, stond een politiesurveillancewagen met blauw zwaailicht half op het trottoir. Een jonge diender kwam uit de wagen en liep op De Cock toe.
‘Het is op de eerste etage,’ meldde hij. ‘Toen de buurvrouw van de tweede etage thuiskwam van het boodschappendoen, vond ze de woningdeur van de eerste etage wijdopen staan. Ze vond dat vreemd. Die deur stond nooit open. Ze heeft eerst geroepen.
Toen ze geen antwoord kreeg is ze de woning binnengegaan.’
‘En vond een dode vrouw.’
De jonge diender knikte.
‘Mijn collega staat boven bij het lijk te wachten tot u komt. Ik heb ook even naar haar gekeken. Volgens mij is ze vermoord.’
Hij duimde over zijn schouder naar de surveillancewagen.
‘Zal ik via de mobilofoon om de meute vragen?’
De Cock glimlachte.
‘Doe maar. Ik vertrouw op je waarneming.’
De jonge diender liep naar de wagen. De Cock riep hem terug.
‘Heb je de naam van de vrouw van de tweede etage?’
De jonge diender knikte.
‘Staat in mijn boekje.’
‘Heeft zij de politie gebeld?’
‘Ja, boven in haar eigen woning.’
‘Prachtig. Zet dat gegeven en haar volledige naam ook in je mutatierapport.’
‘Zal ik doen.’
‘En heb je ook de naam van de vermoorde vrouw?’
De jonge diender schudde zijn hoofd.
‘De buurvrouw van tweehoog wist niet hoe ze heette. Volgens haar woonde de vrouw er nog maar kort. Ze had nog nooit kennis met haar gemaakt. Er staat buiten geen naam bij de bellen en er staat geen naam op haar woningdeur. Ik heb binnen niet in laden of kasten willen snuffelen. Dat laat ik liever aan jullie over.’
De Cock knikte hem vriendelijk toe.
‘Heel goed.’
De grijze speurder slenterde naar de deur en beklom de brede trap naar de eerste etage.
Vledder volgde.
Boven op het portaal bleef de oude rechercheur staan en snoof.
In het oude pakhuis hing nog de zoete geur van specerijen.
In de open toegangsdeur stond een diender. Hij tikte ter begroeting aan zijn pet.
‘Ik ben maar hier op het portaal gaan staan. Binnen hield ik het niet uit. Ik sta niet graag lange tijd zo dicht bij een dood mens.’
De Cock monsterde zijn bleek gezicht.
‘Ik ook niet… maar het went.’
De oude rechercheur liep aan de diender voorbij. Via een ruime hal bereikte hij een lang, rechthoekig vertrek met zware balken aan de zoldering. Om een imposante schouw stonden in een halve cirkel vijf zware lederen fauteuils. Voor de schouw, binnen de halve kring, lag het lichaam van een vrouw. Ze was gekleed in een zwartzijden kimono met grillige borduursels aan de mouwen. Haar armen lagen langs haar lichaam. De handen waren iets geklauwd.
De Cock nam het beeld even in ogenschouw. Hij had voor dergelijke situaties een bijna fotografi sch geheugen ontwikkeld… een vermogen om elk detail in zijn herinnering vast te leggen.
Toen hij tot de overtuiging was gekomen dat niets hem was ontgaan, stapte hij op de vrouw toe en knielde bij haar neer.
Haar grote ogen, in de dood verstard, staarden naar de zoldering.
Strak om haar hals gewikkeld zat een lichtgroene zijden sjaal.
Snoerende strangulatiegroeven waren aan de randen zichtbaar.
Midden op haar voorhoofd kleefde een gedroogd blad.
Vledder boog zich over De Cock. De hete adem van de jonge rechercheur kriebelde in zijn nek.
‘Mevrouw De Graaf,’ lispelde hij.
De Cock knikte.
‘Gewurgd met een sjaal.’
Vledder wees.
‘Wat heeft ze op haar voorhoofd?’
De Cock zuchtte diep.
‘Een gedroogd cannabisblad.’
Bram van Wielingen, de politiefotograaf, stapte dreunend het vertrek binnen. Hij zwaaide ter begroeting naar De Cock en zette zijn aluminiumkoffertje in een van de leren fauteuils.
‘Je hebt mazzel,’ jubelde hij. ‘Ik was met de wagen op het Haarlemmerplein toen het bericht over deze moord binnenkwam.
Pal bij. Je had anders minstens een uur op mij moeten wachten.
Het verkeer zit muurvast.’
‘En de dactyloscoop?’
Bram van Wielingen spreidde zijn handen.
‘Ik weet niet waar Ben Kreuger uithangt. Hij was naar een bankoverval op de Pieter Calandlaan. Maar dat is alweer een tijdje geleden.’
De fotograaf blikte om zich heen.
‘Ze maken mooie appartementen van die oude pakhuizen. Best gezellig.’
De Cock gebaarde naar de dode vrouw op de vloer.
‘Voor haar is het niet meer zo gezellig.’
Bram van Wielingen grinnikte.
‘Misschien is ze wel in de hemel.’
De Cock krabde zich achter in zijn nek.
`Dan moet Onze-Lieve-Heer wel heel veel van haar houden.’
Van Wielingen reageerde niet. Hij klapte zijn koffertje open, nam daaruit een fraaie Hasselblad en monteerde een fl itslicht.
‘Heb je nog bijzondere wensen?’
De Cock tuitte zijn lippen
‘Een interieuroverzicht: de schouw, de stand van de fauteuils… zonder jouw aluminiumkoffertje…. dan morgen overdag een plaatje van het hele pakhuis.’ Hij gebaarde naar de vloer. ‘En zo van haar een duidelijke serie.’
‘Weet je al wie zij is?’
De Cock knikte.
‘Anna-Marie de Graaf, weduwe, moeder van een zoon Arno, die niet vies is van een ripdeal.’
Van Wielingen grinnikte.
‘Kort samengevat.’
De fotograaf liep op de dode vrouw toe. Plotseling bleef hij staan en staarde naar De Cock.
‘Wat heeft ze op haar voorhoofd?’
‘Een gedroogd cannabisblad.’
‘Wat?’
De Cock trok een grijns.
‘Spreek ik Russisch?’ riep hij geprikkeld. ‘Een gedroogd cannabisblad.’
‘Wat… eh, wat betekent dat?’
De Cock gebaarde voor zich uit. ‘Als ik haar moordenaar tegenkom, zal ik het hem vragen.’
Bram van Wielingen was even verbluft. ‘Moet je doen,’ reageerde hij verbolgen en fl itste in het dode gelaat.
De oude rechercheur draaide zich om.
In de deuropening stond dokter Den Koninghe. Achter hem torenden twee reusachtige broeders van de Geneeskundige Dienst, een brancard tussen hen in.
De Cock liep op de dokter toe. De grijze speurder koesterde sinds lang een bijzondere genegenheid voor de excentrieke lijkschouwer met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwart jacquet en zijn verfomfaaide groen uitgeslagen garibaldihoed.
De oude rechercheur begroette hem allerhartelijkst en begeleidde hem naar de plek waar de dode lag.
‘U bent snel ter plekke. Geen last gehad van het verkeer?’
Dokter Den Koninghe schudde zijn hoofd.
‘Ondanks onze verharde maatschappij met louter egoïsten… de sirene van een ambulancewagen doet nog steeds wonderen.’
‘Gelukkig.’
De oude lijkschouwer trok aan de vouw de pijpen van zijn pantalon iets omhoog en hurkte bij de dode neer. Hij bekeek de strangulatiestriemen in haar hals, voelde met de rug van zijn hand aan haar kin en wangen en drukte daarna in een devoot gebaar met duim en wijsvinger haar oogleden toe.
Moeizaam kwam hij uit zijn gehurkte houding omhoog. Zijn oude knieën kraakten. Met precieze bewegingen nam hij zijn bril af, pakte zijn witzijden pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste de glazen. De Cock kende de bewegingen en wachtte gelaten.
‘Ze is dood,’ sprak de lijkschouwer laconiek.
‘Dat begreep ik,’ reageerde De Cock simpel.
De dokter wees op de dode.
‘Nog niet zo lang. Haar lichaamstemperatuur is nog hoog. Ik schat hooguit een uur.’
De Cock keek hem verward aan.
‘Een uur? Zo kort!’
De lijkschouwer knikte, zette zijn bril weer op en plooide zijn pochet terug in het borstzakje van zijn jacquet.
‘Er is nog geen spoor van een rigor mortis. Zelfs niet aan de kaak.’ Hij gebaarde opnieuw naar de dode vrouw op de vloer.
‘Dat cannabisblad op haar voorhoofd vind ik heel decoratief.’
De Cock grijnsde.
‘Ik denk niet,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘dat het als decoratie is bedoeld.’
‘Hoe het is bedoeld, zijn jouw zorgen.’
De Cock knikte instemmend.
‘Zoals zo vaak.’
De dokter zweeg even en keek naar De Cock op.
‘Zoek naar een man of een vrouw met sterke armen. De sjaal is heel diep in haar huid gesnoerd. Daar is fl ink wat kracht voor nodig.’
De oude lijkschouwer lichtte tot afscheid zijn uitzonderlijke garibaldihoed, draaide zich om en liep het vertrek uit.
De Cock keek hem enige ogenblikken na. Daarna wendde hij zich tot de fotograaf, die zijn Hasselblad behoedzaam in zijn koffertje teruglegde.
‘Ben je klaar?’
Bram van Wielingen knikte traag.
‘Dat… eh, dat gedroogde cannabisblad zit niet los.’
De Cock keek hem niet-begrijpend aan.
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik wilde het wegnemen om van haar een foto zonder dat blad te maken, maar het zat vast. Het lijkt op haar voorhoofd geplakt.’
De Cock keek hem bestraffend aan.
‘Waarom blijf je er met je handen niet van af?’ riep hij geschokt. ‘Ik heb je toch niet gevraagd om een foto zonder dat blad te nemen?’
Bram van Wielingen maakte een hulpeloos gebaar.
‘Ik dacht dat het…’
De Cock onderbrak hem.
‘Ik had Ben Kreuger willen vragen of hij een mogelijkheid zag om vingerafdrukken van dat cannabisblad te nemen. Dat kan ik nu wel vergeten. Ik kan moeilijk jou als moordenaar opvoeren.’
Op het moment dat Ben Kreuger binnenkwam, sloop Bram van Wielingen met zijn koffertje beteuterd de kamer uit. De fotograaf vergat te groeten.
Ben Kreuger liep glimlachend op De Cock toe.
‘Heel attent van jou, dat je mij bij de moorden in die houtschuur* niet hebt laten opdraven. Andere rechercheurs hadden dat beslist wel gedaan.’
De Cock plukte aan zijn neus.
‘Er was daar voor een dactyloscoop niets te zoeken.’
Ben Kreuger wees naar de dode vrouw op de vloer.
‘Van haar neem ik morgen voor het begin van de sectie wel vingertjes. Weet je al wie zij is?’
De Cock knikte.
‘Anna-Marie de Graaf, geboren Achterberch, weduwe van Alex de Graaf.’
‘Hebben we haar in de collectie?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Geen fl auw idee. Maar de mogelijkheid is zeker niet uitgesloten. Ze behoorde tot een roerige familie.’
* Zie: De Cock en de geur van rottend hout
Ben Kreuger blikte om zich heen.
‘Woonde ze hier al lang?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Volgens de bovenbuurvrouw nog maar kort.’
Ben Kreuger keek bedenkelijk.
‘Ik hoop dat ze bij het aanvaarden van dit appartement goed hebben schoongemaakt, anders vind je hier nog vingertjes van de vorige bewoners en dat is voor jouw onderzoek nogal verwarrend.’
Hij pakte zijn kleine plastic pot met aluminiumpoeder en zijn dassenharen kwast uit zijn koffertje en begon bij de deurstijlen te kwasten.
Vledder wendde zich tot De Cock.
‘Ik heb in dit appartement nog geen stukje papier gevonden ter grootte van een postzegel. Ik denk dat ze ergens een kluisje heeft waarin ze haar bescheiden bewaart.’
‘Drugs?’
Vledder grinnikte.
‘Ik weet niet wat je mee wilt tellen… dat cannabisblad op haar voorhoofd?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Verder niets?’
‘Nee.’
‘Geld?’
‘Geen stuiver.’
Een vreemde opgewonden jongeman in een blauwe spijkerbroek en een groen bomberjack stormde de kamer binnen. Vledder ving hem op.
‘Wat is er met moeder,’ schreeuwde hij. ‘Wat is er met moeder?’
De Cock ging voor hem staan.‘Wie bent u?’
‘Arno… Arno de Graaf.’
De oude rechercheur trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
‘Moeder is…’
Verder kwam De Cock niet. De jongeman rukte zich van Vledder los, wierp de oude rechercheur opzij en boog zich over de dode vrouw.
‘Stom mens,’ brulde hij. ‘Stom mens. Hoe vaak heb ik je niet gezegd om niemand binnen te laten. Stom wijf. Je hebt nooit naar mij willen luisteren.’
De aderen op het voorhoofd van de jongeman zwelden op.
‘Stom wijf,’ begon hij opnieuw. ‘Stom wijf. Hoe vaak heb ik je niet gezegd…’ Hij maakte zijn zin niet af: zweeg even. ‘Hoe kom je aan dat cannabisblad op je kop.’
De Cock greep in. Hij trok de jongeman omhoog en duwde hem bij de dode vrouw weg.
‘Canere surdo.’
Arno de Graaf keek hem verward aan.
‘Wat is dat?’
‘Canere surdo… Latijns voor zingen voor een dove. Het heeftgeen zin om tegen haar te blijven preken. Jouw moeder hoort je toch niet meer.’
Arno de Graaf kneep zijn lippen op elkaar.
‘Ze heeft nooit willen horen,’ brieste hij. ‘Ook toen ze dat nog wel kon. Altijd stinkend eigenwijs. Als ze destijds naar vader had geluisterd, dan had die ouwe nog geleefd.’
De jongeman probeerde opnieuw bij het lijk te komen.
De Cock wenkte de broeders van de Geneeskundige Dienst.
Ze kwamen traag naderbij en legden de brancard naast de dode vrouw. Voorzichtig tilden zij haar op, drapeerden een laken om haar heen, sloegen de canvasfl appen dicht en sjorden de riemen vast. Zacht wiegend droegen ze haar de kamer uit.
Met hun vieren keken zij toe. Ben Kreuger met zijn dassenharen kwast in de hand; Vledder gespannen; De Cock dicht bij Arno de Graaf.
Plotseling stormde de jongeman achter de broeders met de brancard aan. De Cock reageerde te laat.
In een fl its stortte Vledder zich op Arno de Graaf en drukte hem op de vloer.
Het gezicht van de jongeman was vertrokken van woede.
‘Stinkwijf… Vuil stinkwijf… stink…’
Zijn kreten resoneerden tegen de wanden.