De Cock keek de man die op de stoel naast zijn bureau was gaan zitten, onderzoekend aan… het zwart golvende haar, de bruine ogen in een ovaal gezicht. Hij droeg hetzelfde lichtbruine kostuum van ruige wol als in de nacht toen hij de vermissing van zijn oude moeder kwam melden.
‘Uw… eh, uw assistent,’ sprak de man zakelijk, ‘belde mij vanmorgen dat u mij om twee uur hier aan het bureau Warmoesstraat verwachtte.’
De Cock blikte over de man heen naar de grote klok boven de toegangsdeur van de grote recherchekamer.
‘U bent mooi op tijd,’ prees hij.
Gerard van Nederveld knikte.
‘Ik ben een man van de klok. Ik houd van stiptheid en discipline… twee eigenschappen die jongeren vaak irriteren.’ De Cock plukte aan zijn neus.
‘Jongeren,’ herhaalde hij traag. ‘Hoe komt het dat uw jongere broer Maurice er zo rotsvast van overtuigd is dat u verantwoordelijk bent voor de dood van uw vader, uw moeder en Marcel?’ Gerard van Nederveld gleed met de toppen van zijn vingers over zijn voorhoofd. Op zijn ovaal gezicht lag een smartelijke trek. ‘De aanval van Maurice,’ antwoordde hij nadenkend, ‘gisteren tijdens de confrontatie op Westgaarde, heeft mij pijn gedaan. Ik zag moordlust in zijn ogen en voelde zijn handen aan mijn keel.’
‘Volgens mijn collega Vledder was Maurice buiten zichzelf van woede. Hij beschuldigde u van moord.’
Gerard knikte.
‘Het was beangstigend. Wanneer uw collega’s niet tussenbeide gekomen waren…’
Hij maakte zijn zin niet af.
‘Ik heb over het waarom later diep nagedacht,’ ging hij verder, ‘gezocht naar de oorzaak. Omdat vader verstek liet gaan heb ik in het leven van mijn broers en zuster alles bedisseld. Zij beschouwden mij verantwoordelijk voor alles wat er in ons gezin gebeurde. Nu er rampen over de familie komen, gaan ze ervan uit dat ik ook hier de hand in heb.’
‘Bent u nog van plan om juridische stappen tegen uw broer te ondernemen?’
‘Inzake die onbesuisde aanval op mij gisteren?’
‘Ja.’
Gerard van Nederveld zweeg even.
‘Nee,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Dat is vergeten en vergeven.’ Secondenlang staarde hij voor zich uit.
‘Ik denk niet dat er tussen mij en hen ooit een goede band zal bestaan. De jongeren… ze hebben mij nooit gemogen. Ik zei u al: mijn stiptheid en discipline irriteerden hen.’
De Cock glimlachte.
‘Mij niet.’
‘U behoort tot een wegkwijnende generatie.’
De Cock gniffelde.
‘Zo voel ik dat niet,’ reageerde hij vrolijk. ‘Weg-kwij-nen ontbeert alle levensvreugde. Ik weet het zeker… velen van mijn generatie genieten nog van elke dag die Onze-Lieve-Heer ons schenkt.’
De oude rechercheur keek op.
‘Tot welke generatie behoorde uw moeder?’
Gerard maakte een vaag gebaar.
‘Moeder stamde uit een tijd dat van een vrouw alleen maar lijdzaamheid werd verwacht.’
‘Was ze nooit opstandig?’
‘Zelden.’
De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit.
‘Kort voor haar gewelddadig overlijden, zei uw moeder dat ze niet wist hoe ze moest vluchten.’
Gerard van Nederveld keek hem verwonderd aan.
‘Wie heeft u dat verteld?’
‘Mevrouw Bonardi van de pizzeria. Tegenover haar was ze nog wel eens vertrouwelijk.’
Over het gezicht van Gerard gleed een glans van vertedering. ‘Ik weet wat moeder met vluchten bedoelde. Moeder is geboren in West-Friesland in het dorpje Opperdoes bij Medemblik. Daar wonen nog enkele familieleden van haar: een oude tante en een paar ongetrouwde zusters. Sinds de dood van vader wilde ze uit de Hartenstraat weg. Er kleefden volgens haar te veel nare herinneringen aan die plek. Een maand geleden kwam naast haar zuster in Opperdoes een leuk huisje vrij. Dat had moeder graag willen kopen.’‘En?’
‘Daar was geen geld voor.’
De Cock veinsde verwondering.
‘U zei dat ze niet onbemiddeld was.’
Gerard van Nederveld grijnsde droevig.
‘Van haar AOW en wat eigen geld kon ze goed leven. Maar meer ook niet. Er was zeker geen geld om in Opperdoes een huis te kopen.’
De Cock stak zijn armen omhoog.
‘Ze kon toch die verzameling van haar man verkopen?’ Gerard grinnikte.
‘Wat is die waard?’
‘Volgens uw broer Maurice is die verzameling bijzonder kostbaar.’
Gerard trok zijn schouders op.
‘Dat weet ik niet,’ verzuchtte hij. ‘Ik heb mij nooit met vaders verzameling bemoeid. Het interesseerde mij niet. Ik beschouwde de verzamelwoede van mijn vader als een bron van doffe ellende. Het heeft het leven van moeder en mij verwoest.’ De Cock negeerde de laatste opmerking.
‘Waar bevindt die verzameling zich nu?’
Gerard duimde over zijn schouder.
‘In de Hartenstraat. Vader had daar een eigen vertrek waar hij alles rubriceerde en uitstalde. De dingen die hij van grote waarde achtte, stopte hij in een oude brandkast.’
‘Staat die brandkast daar nog?’
Gerard grinnikte.
‘Dat neem ik aan. Het is zo’n oude zware brandkast van ver voor de oorlog. Ik dacht van Franse makelij. Het verwondert mij dat hij nooit bij ons door de vloer is gezakt.’
‘Hebt u een sleutel van die brandkast?’
Gerard schudde zijn hoofd.
‘Ik niet. Moeder had een sleutel… zo’n lang rond ding met karteltjes… maar ik weet niet waar die na haar dood is gebleven.’‘Wat bevat die brandkast?’
Gerard grinnikte smalend.
‘Rommel… denk ik.’
De Cock leunde achterover in zijn stoel. Om tijd te winnen wreef hij met zijn vlakke rechterhand over zijn breed gezicht. ‘Er… eh, er circuleert een inventarislijst van uw vaders verzameling.’
‘Waar?’
‘Onder de engeltjes.’
Gerard kneep zijn ogen samen.
‘Ik ken uw engeltjes niet.’
De Cock glimlachte beminnelijk.
‘Dat is ook niet nodig. De lijst staat op enkele A-viertjes met uw briefhoofd.’
De oude rechercheur boog zich weer voorover.
‘Waarom zou u ontkennen dat er zo’n lijst bestaat en dat die door u is samengesteld?’
Gerard liet zijn hoofd iets zakken.
‘Ik weet niet van wie u die informatie heeft. Ik vermoed van Peter van der Zwaard, die louche handelaar met wie vader wel eens zaken deed.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik heb die man nog nooit ontmoet.’
Gerard haalde zijn schouders op.
‘Het doet er ook niet toe. Misschien ben ik te voortvarend geweest, maar die woning van moeder in de Hartenstraat moet toch worden ontruimd en vaders verzameling opgedoekt. Ik beschouwde mij als oudste zoon de aangewezen man om als executeur-testamentair op te treden.’
‘Zonder de anderen daarin te kennen?’
Gerard keek de rechercheur strak aan.
‘Ik ging ervan uit dat zij dat wel zouden accepteren. Ik heb altijd alles voor hen geregeld.’
De Cock knikte begrijpend.
‘U maakte,’ vatte hij samen, ‘een inventaris van de verzameling van uw vader?’
Gerard schudde zijn hoofd.
‘Dat heb ik niet gedaan. Ik weet niet hoe al die rotzooi wordt genoemd. Er bestond een oude lijst die mijn vader destijds heeft opgemaakt… met de hand geschreven. Vaders handschrift was bijna niet te lezen. Ik heb die lijst toen voor de duidelijkheid overgetypt en naar Peter van der Zwaard gestuurd met het verzoek om een waardeoordeel te geven.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Gestuurd? U hebt die lijst niet zelf gebracht?’
‘Nee.’
De Cock toonde verbazing.
‘Waarom naar Peter van der Zwaard? U zegt zelf dat hij een louche handelaar is.’
‘Naar wie anders?’ riep Gerard verongelijkt. ‘Peter van der Zwaard is de enige man die ik ken en tot zo’n waardeoordeel in staat is. Bovendien acht ik zijn oordeel niet bindend.’ De Cock boog zich dicht naar de man toe. Zijn gezicht stond strak.
‘Weledele heer Gerard van Nederveld,’ sprak hij hard, streng, ‘waarom ontbreekt aan die lijst uw vaders muntenverzameling?’
Vledder kwam met gebogen hoofd en hangende schouders de grote recherchekamer binnen. Zijn gezicht zag asgrauw. Zuchtend liet hij zich op de stoel achter zijn bureau zakken. ‘Amsterdam is ziek,’ riep hij vermoeid, ‘doodziek… stervend aan een hartinfarct… bloedvatvernauwing. Ik heb op de Herengracht meer dan twee uur in een file gestaan. Een verhuizing. Ik zat met de Golf muurvast… kon niet voor- of achteruit. Waarom dempen ze die grachten niet?’
De Cock lachte.
‘Er was eens een naoorlogse hoofdcommissaris van politie die ook van dempen sprak. Het scheelde niet veel of de Amsterdammers hadden hem gelyncht.’
Vledder klapte met zijn vuist op zijn bureau.
‘Onze stad kan niet meer ademen.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Als je in Amsterdam ergens in de binnenstad moet zijn, dan neem je de fiets.’
‘Ik heb geen fiets.’
‘Dan ga je lopen.’
Vledder keek hem uitdagend aan.
‘Ben jij lopend naar de Hartenstraat gegaan?’
De Cock knikte gedwee.
‘Ik heb een poosje in de pizzeria met mevrouw Bonardi zitten praten.’
‘Leverde dat wat op?’
De Cock plooide zijn lippen in een tuitje.
‘Zij schreef het briefje met mijn naam, dat in de mantelzak van de oude mevrouw van Nederveld werd gevonden.’
‘Waarom schreef ze dat?’
‘Mevrouw Bonardi meende dat de oude mevrouw Van Nederveld hulp nodig had… bescherming.’
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Waaruit concludeerde zij dat?’
De Cock spreidde zijn handen.
‘Haar houding. Volgens mevrouw Bonardi was de oude vrouw diep ongelukkig en wilde vluchten. Gerard van Nederveld vertelde mij later dat zijn moeder uit de Hartenstraat weg wilde. Die woning benauwde haar. Er kleefden nare herinneringen aan. Ze had graag een huisje willen kopen in West-Friesland… in Opperdoes, waar ze is geboren.’
Vledder grijnsde breed.
‘Een belangrijke ontdekking,’ sprak hij smalend. ‘Daar los je een serie moorden mee op.’
Het cynisme ontging De Cock niet.
‘Ze had geen geld voor dat huisje,’ sprak hij zacht.
Vledder gebaarde voor zich uit.
‘Ik heb Gerard van Nederveld beneden nog niet op de lijst van arrestanten zien staan.’
De Cock keek hem schuins aan.
‘Verwachtte je dat?’
Vledder knikte. ‘Ik was ervan overtuigd dat jij hem in een verhoor tot een bekentenis zou brengen.’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik vond dat hij een vrij redelijke verklaring voor zijn gedrag gaf.’
Vledder snoof verachtelijk. ‘Hoe redelijk hij zijn vader, moeder en zijn broer Marcel om zeep hielp?’
De Cock kwam langzaam uit zijn stoel overeind en strekte zijn arm naar Vledder uit.
‘Luister eens, lieve jongen,’ sprak hij streng, ‘dat jij er de pest in hebt, omdat je twee uur op de Herengracht met je Golf in een file hebt gestaan, betekent niet dat jij je ten opzichte van mij allerlei cynische opmerkingen kunt veroorloven.’
Vledder boog zijn hoofd. ‘Sorry,’ sprak hij timide. ‘Die hele affaire zit mij dwars. Gerard van Nederveld is zo’n voor de hand liggende verdachte.’
De Cock ging weer zitten. ‘En je was er zo van overtuigd,’ sprak hij op een toon van verbazing, ‘dat de dader van de moorden buiten familieverband moest worden gezocht?’
Vledder zuchtte. ‘Ik weet het niet meer,’ sprak hij suf. ‘Ik kan mij niet herinneren dat wij ooit zo’n bezopen zaak onder handen hebben gehad.’
De Cock wenkte om aandacht. ‘Blijf er even met je hersenen bij.’
‘Oké.’
‘Ik herhaal… Gerard van Nederveld gaf een redelijke verklaring voor zijn gedrag… althans ik heb die verklaring als redelijk ervaren.’
De grijze speurder schoof een lade van zijn bureau open en nam daaruit de A-viertjes met het briefhoofd van Gerard van Nederveld.
‘Deze lijst heeft hij overgetypt van een lijst die wijlen zijn vader eigenhandig had geschreven. Aan die lijst ontbreekt de muntenverzameling.’
Vledder keek op. ‘Is er een muntenverzameling?’
De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Denk eens terug aan dat verhaal van Jacques Verdonk, alias Gaatjes Sjaak. De verzameling munten die hij op zijn eigen specifieke manier uit de villa in Blaricum jatte, was voor een vermogen verzekerd. De oude heer Van Nederveld kreeg die verzameling voor slechts drie meier in handen.’
‘Misschien heeft hij die verzameling later weer verkocht?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘De oude heer Van Nederveld was een verzamelaar… geen verkoper… geen handelaar… een man die nooit een verzameling van de hand zou doen.’
Vledder knikte begrijpend. ‘Hoe reageerde Gerard van Nederveld toen je hem zei dat aan zijn lijst een muntenverzameling ontbrak.’
‘Hij zei dat hij niet wist dat er een muntenverzameling bestond.’‘En jij gelooft hem?’
De Cock trok zijn schouders op. ‘De oude heer Van Nederveld bewaarde de stukken die hij van waarde achtte in een oude brandkast. Die stond in zijn kamer in de Hartenstraat. En volgens Gerard staat die daar nog. Alleen de sleutel van die brandkast is zoek.’
Vledder keek hem verrast aan. ‘Zoek?’
De Cock knikte. ‘De oude heer Van Nederveld had een sleutel en zijn vrouw had een sleutel. Beide sleutels zijn na hun overlijden verdwenen… onvindbaar.’
Vledder likte aan zijn lippen. Er kwam weer wat kleur op zijn wangen en in zijn ogen glansde interesse. ‘Vermoedelijk zijn beide sleutels… of een daarvan… in het bezit van de moordenaar.’ De Cock knikte. ‘Dat is een redelijke conclusie.’
Vledder boog zich naar voren. ‘Zou de moordenaar die muntenverzameling al uit die brandkast hebben weggehaald?’‘Geen flauw vermoeden.’
Vledder keek zijn oudere collega schattend aan. ‘Zou jij…?’ Hij maakte zijn zin niet af.
‘Die kast openmaken?’
‘Ja.’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht. ‘Ik weet niet wat voor een type brandkast het is. Als er buiten de sleutel nog een cijfercombinatie gesteld moet worden, dan kan ik het wel vergeten. Zo gevoelig zijn mijn vingertoppen niet.’
‘Handige Henkie?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Hij heeft mij de laatste keer afdoende duidelijk gemaakt dat hij niet meer voor mij op pad wil. En dat respecteer ik.’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Jammer,’ verzuchtte hij. ‘Misschien is de sleutel van die oude brandkast de sleutel tot de oplossing van de serie moorden.’
De Cock beet nadenkend op zijn onderlip.
‘Gerard van Nederveld heeft die sleutel blijkbaar wel eens van zijn moeder gezien. Hij sprak van een lang rond gekarteld ding.’ De ogen van de oude rechercheur lichtten op. ‘Een pompslot,’ riep hij blij. ‘Natuurlijk… een ouderwets pompslot.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan. ‘Wat is een pompslot?’ De Cock glimlachte. ‘Een cilindervormig slot met inkepingen en lamellen. Sterk verouderd. Kasten met zo’n pompslot bestaan er bijna niet meer. Ze waren ook niet zo betrouwbaar. Maar misschien dat in de Hartenstraat nog zo’n oud ding staat.’ De grijze speurder staarde even voor zich uit. ‘Ga naar Handige Henkie en vraag of wij zijn setje pompslotsleutels voor vanavond mogen lenen.’
‘Een setje pompslotsleutels?’
De Cock knikte. ‘Iedere rechtgeaarde inbreker had vroeger zo’n setje.’
Vledder stond van zijn stoel op. ‘Zou hij al thuis zijn?’ De Cock keek op zijn horloge en knikte. ‘Voordat jij er bent.’ Vledder slenterde naar de kapstok.
De Cock kwam hem na. ‘Ik heb nog niet van jou gehoord of je tocht naar het bevolkingsregister nog iets heeft opgeleverd.’ Vledder sloeg met zijn rechterhand voor zijn mond. ‘Dat was ik vergeten. Ik heb, dacht ik, toch iets belangrijks gevonden.’‘Wat?’
‘Eduard van Wezep.’
‘Wat is er met Eduard van Wezep?’
‘Hij heeft aan de Singel een woonboot.’
De Cock keek zijn jonge collega verbijsterd aan. ‘Een woonboot?’
Vledder knikte. ‘Niet ver van de Jeroenensteeg. Hij houdt daar kantoor.’