Ze slenterden langs het Korenmetershuisje op de Nieuwezijds Kolk op weg naar de Hartenstraat. De late avondlucht was kil. De Cock huiverde in zijn regenjas.
Hij miste de eigengebreide pull-over, die zijn vrouw hem dwong te dragen als er een r in de maand was.
Hij blikte opzij.
‘Maakte Handige Henkie nog problemen?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Hij moest wel even zoeken… wist niet meer precies waar hij dat setje sleutels had gelaten. Volgens Handige Henkie waren er in zijn tijd al bijna geen kasten met een pompslot meer te vinden.’‘Dat weet ik.’
De jonge rechercheur grinnikte.
‘Handige Henkie vroeg of jij je nu ook al aan brandkasten waagde. Volgens hem had jij beter inbreker kunnen worden dan rechercheur.’
De Cock gromde.
‘Ik doe het niet om er beter van te worden.’
Vledder nam het setje pompslotsleutels uit zijn zak en gaf het aan De Cock.
‘Jij weet hoe je ermee om moet gaan.’
De grijze speurder glimlachte.
‘Lang geleden op de rechercheschool kregen we onderricht op het gebied van sloten. Volgens onze oude instructeur waren er vroeger inbrekers die zo’n pompslot met een potlood openmaakten.’ Vledder grinnikte.
‘Met een potlood?’
De Cock knikte.
‘Men kauwde net zo lang op de achterkant van een gewoon potlood tot het hout zacht was geworden. Dan drukte men het potlood stevig in het pompslot. Het zachte hout nam dan de contragroeven uit het inwendige van het slot over.’
Vledder lachte.
‘Indianenverhalen.’
De Cock schudde zijn hoofd. Hij tastte in de binnenzak van zijn colbert en hield een potlood omhoog.
‘Ik heb er voor alle zekerheid een meegenomen. Voor het geval dat geen enkele sleutel van het pompslotsetje van Handige Henkie past, kan ik altijd nog die oude truc toepassen en mag jij kauwen.’
Vledder vroeg niet meer.
De smalle Hartenstraat was uitgestorven. Alleen in de pizzeria zaten nog een paar klanten. Voor nummer 312 bleef De Cock staan en pakte het oude apparaatje van Handige Henkie. In luttele seconden had hij de voordeur geopend en ging naar binnen.
Vledder volgde.
Voorzichtig drukte de oude rechercheur zich over de smalle houten trap omhoog. Op het portaal van de eerste etage pakte hij zijn zaklantaarn uit de steekzak van zijn regenjas en bescheen het slot van de toegangsdeur.
Met kennersblik koos hij uit het koperen houdertje de juiste stalen sleutelbaard. De deur piepte toen hij die openduwde. Na enig zoeken vonden ze de ruime kamer waarin de oude heer Van Nederveld zijn indrukwekkende verzameling bewaarde. Het was aan de achterzijde van de woning. De Cock liet in stille bewondering het ovaal van zijn zaklantaarn door het vertrek dwalen. De verzameling die de oude heer Van Nederveld bijeen had gebracht, was inderdaad overweldigend.
Vledder hijgde in zijn nek.
‘Het lijkt wel een uitdragerij.’ De jonge rechercheur keek verbijsterd rond. ‘Zou die oude rommel nog wat waard zijn?’ De Cock reageerde niet. Zijn aandacht gold een oude donkergroene brandkast, die in de ruimte tussen twee ramen stond. Hij liep er langzaam heen en hurkte erbij neer.
Vledder tikte op zijn schouder.
‘Een pompslot?’
De Cock knikte.
‘De kast is nog ouder dan ik had gedacht. Volgens mij stamt hij nog uit de vorige eeuw.’
De oude rechercheur nam het setje sleutels van Handige Henkie en probeerde ze een voor een. Pas bij de achtste sleutel had hij het gevoel dat de groeven in het slot geen weerstand meer boden, maar zich gewillig voegden bij de groeven van de sleutel. Met ingehouden adem draaide hij het slot terug en pakte de handgreep. De zware deur zoefde toen De Cock hem opentrok.
De oude rechercheur voelde hoe naast hem het rechterbovenbeen van Vledder van spanning trilde.
‘Zit er wat in?’
De Cock tastte in het inwendige van de brandkast. Zijn hand vond een tableau en trok dat naar zich toe. Vledder scheen bij. Op zwart fluweel lagen tientallen schitterende gouden en zilveren munten.
De grijze speurder legde het tableau naast zich neer. Daarna liet hij zijn duim langzaam langs de in de brandkast opeengestapelde tableaus glijden en telde hardop. Hij kwam tot dertien. Vervolgens pakte hij het tableau met de gouden en zilveren munten en legde dat terug in de brandkast.
Zijn oude knieën kraakten toen hij uit zijn gehurkte houding omhoogkwam.
‘Als al die veertien tableaus,’ sprak hij hoofdknikkend, ‘oude munten van dezelfde kwaliteit bevatten, dan ligt hier voor een vermogen.’
Vledder stootte hem met zijn elleboog aan.
‘Wat doen we?’
‘Wat bedoel je?’
De jonge rechercheur snoof.
‘Als de serie moorden omwille van deze muntenverzameling werd gepleegd, dan zal de moordenaar eens komen om zijn buit op te halen.’
De Cock knikte.
‘Wil je daarop wachten?’
‘Ja.’
De Cock trok een grijns.
‘Hoe lang… een paar uur… een paar dagen… een week… een maand?’
Vledder reageerde wat timide.
‘Het lijkt mij de enige mogelijkheid om de moordenaar te ontmaskeren.’
De Cock ademde diep.
‘Als Gerard van Nederveld,’ sprak hij met enige nadruk, ‘straks, morgen of na een week hier opgewekt binnen komt stappen en zegt dat hij toch de brandkastsleutel van zijn oude moeder heeft gevonden… is dat dan een bewijs dat hij de moorden heeft gepleegd?’
Vledder liet zijn hoofd iets zakken.
‘Wat wil je dan?’
De Cock antwoordde niet. Zijn scherp gehoor had een geluid opgevangen… het kraken van de treden van de houten trap. Hij pakte Vledder bij zijn arm en beduidde hem stil te zijn. Het kraken hield op. Het geluid van voetstappen kwam dichterbij. Langzaam ging de deur van het vertrek open. In de deuropening stond een man. De Cock scheen hem vol in zijn gezicht. De mond van Vledder zakte open.
‘Luigi Bonardi.’
De jonge pizzabakker hield zijn rechterhand beschermend voor zijn ogen. De Cock draaide zijn zaklantaarn en scheen op zijn eigen gezicht.
Luigi Bonardi zuchtte hoorbaar.
‘Bent u het?’
Het klonk bevrijdend.
De Cock liep op hem toe en drukte naast hem op het lichtknopje aan de stijl van de deur. Het vertrek baadde in het volle licht. Daarna richtte hij zijn aandacht op de jongeman. In zijn smetteloos witte kokspak zag hij er aandoenlijk uit.
‘Wat komt u hier doen?’ vroeg hij streng.
Luigi Bonardi slikte.
‘Kijken.’
‘Zomaar… kijken?’
Luigi Bonardi gebaarde achter zich.
‘Ik was aan het opruimen. Als de laatste klant uit mijn pizzeria is vertrokken, zet ik altijd de stoelen recht en leeg de asbakken. Die stinken. Achter mijn keuken heb ik een kleine tuin. Daar staan mijn vuilnisemmers. Toen ik de asbakken daarin leeggooide, zag ik in dit huis het dansende licht van zaklantaarns.’ De Cock kon een glimlach niet onderdrukken.
‘Toen bent u gaan kijken?’
Luigi Bonardi knikte.
‘Ik dacht aan inbrekers.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘U had de politie kunnen bellen. Het lijkt mij gevaarlijk om er alleen op af te gaan.’
Luigi Bonardi schudde zijn hoofd.
‘Ik dacht… het zal wel weer familie zijn.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Familie?’
Luigi Bonardi knikte
‘Kinderen van de oude mevrouw Van Nederveld. Na haar dood heb ik er al twee betrapt, die met een zaklantaarn in de hand stiekem in de woning van hun moeder scharrelden.’‘Twee?’
Luigi Bonardi knikte.
‘Eerst die meid en een dag later Maurice.’
Op verzoek van rechercheur De Cock had opper Vermeulen van de Rijkspolitie te Water zijn uniform thuis gelaten. In zijn burgerkleding zag de opper er vriendelijk burgerlijk uit. Innemend. Ook zijn houding was minder autoritair.
Opper Vermeulen had van de Rijkspolitie te Water een kleine onopvallende sloep met een snelle motor gecharterd. Hij legde de sloep in de Singel aan de korte steiger aan het einde van de Jeroenensteeg vast. Vandaar hadden De Cock en hij een goed zicht op de woonboot waar Eduard van Wezep overdag kantoor hield.
Het was donker op de Singel en stil. Het klotsen van het water tegen de huid van de sloep was vrijwel het enige geluid dat van nabij tot hen doordrong. Ver weg klonk het geruis van het verkeer… het gieren van de trams die laat van het Stationsplein wegreden.
De Cock hield zijn blik strak op de woonboot van Eduard van Wezep gericht.
Een raam aan de waterzijde was hel verlicht. Zo nu en dan verscheen op het gesloten gordijn het silhouet van een jonge vrouw.
De Cock dacht na over zijn strategie. Zoals reeds dikwijls in het verleden, had de oude rechercheur voor de slotoperatie de hulp ingeroepen van Appie Keizer en Fred Prins.
Appie Keizer was met zijn blozend gelaat… als van een onschuldige landman… vrijwel overal en altijd inzetbaar. Zijn pyknische habitus deed elke gedachte aan politie of recherche vervagen. Fred Prins was een intelligente, bonkige jongeman, groot, breed en sterk als een beer. Bovendien was hij een uitstekend schutter.
De Cock was erg op deze collega’s gesteld. En dat was al jaren wederkerig. De grijze speurder had nog nooit tevergeefs een beroep op hen gedaan. En ook nu hadden zij beiden zonder enige bedenkingen hun medewerking toegezegd.
Appie Keizer met zijn onafscheidelijke geruite pet op zijn kogelrond hoofd had de oude rechercheur met een mobilofoon op de hoek van de Singel en de Brouwersgracht gestationeerd. Fred Prins stond op de Singel niet ver van de Roomolenstraat. Van beide punten kon de fraaie woonboot van Eduard van Wezep goed in ogenschouw worden genomen.
Vledder had hij met de Golf naar Amstelveen gedirigeerd om de bewegingen van Gerard van Nederveld te controleren. Er bestond altijd de mogelijkheid dat hij zich niet aan de gemaakte afspraken zou houden en zich in verbinding zou stellen met degene die De Cock voor de serie moorden verantwoordelijk achtte. In dat geval stortte zijn gehele plan als een kaartenhuis ineen. Maar de grijze speurder had geen keus… zag geen andere mogelijkheid om de dader te ontmaskeren. Opper Vermeulen stootte hem aan.
‘Het gaat toch om de drie lijken die ik uit het open havenfront heb gevist?’
De Cock knikte.
‘Drie leden van de familie Van Nederveld.’
De opper keek hem ongelovig aan.
‘Zijn ze allen door een en dezelfde man omgebracht?’ De Cock knikte opnieuw.
‘Die overtuiging heb ik.’
‘En u weet wie die man is?’
De Cock glimlachte.
‘Er gaapt in ons beroep een diepe kloof tussen weten en bewijzen. Daarom zitten wij hier beiden op dit late uur in deze sloep.’
Opper Vermeulen zweeg en de minuten gleden als eeuwen voorbij.
De Cock voelde hoe de spanning in zijn aderen kroop. Het tintelde in de toppen van zijn vingers.
Opper Vermeulen boog zich naar hem toe.
‘Hoe lang hebben we nog?’
De Cock blikte op de verlichte wijzerplaat van zijn horloge. ‘Als alles volgens plan verloopt,’ fluisterde hij, ‘dan is onze man een kwartier geleden uit Amstelveen vertrokken.’
‘Met een auto?’
‘Inderdaad… gevolgd door een collega.’
‘Wat verwacht u?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat is niet exact te voorspellen. Het hangt van de acteurs af.’‘Acteu rs? ’
De Cock reageerde vriendelijk.
‘Zo noem ik de mensen die in deze affaire een rol spelen.’ De mobilofoon onder de regenjas van De Cock kraakte. Het was de stem van Vledder.
‘Gerard van Nederveld heeft zijn auto op de Brouwersgracht geparkeerd en loopt nu in de richting van de Singel.’ Nog geen minuut later meldde Appie Keizer zich.
‘De man is aan mij voorbij gegaan en stapt in de richting van de woonboot.’
De hartslag van De Cock klom langzaam in een hogere versnelling. De aderen klopten in zijn hals. Het moment van de ontknoping naderde. En op het verloop van de nu volgende gebeurtenissen had hij tot zijn pijn en verdriet geen enkele greep. Op het gordijn verscheen opnieuw het silhouet van de jonge vrouw. Ze liep een paar maal aan het raam voorbij, gehaast, nerveus.
Seconden verstreken. Ineens floepte het licht uit. Het silhouet was verdwenen. De Cock kwam met een ruk omhoog en tuimelde bijna overboord.
De gebeurtenissen volgden elkaar in een snel tempo op. Een wilde schreeuw trilde over het water. De jonge vrouw rende vanaf de woonboot de Singel op. Haar lange blonde haren wapperden. Van twee kanten liepen Fred Prins en Appie Keizer op haar toe. Hun dreunende voetstappen echoden tegen de oude gevels.
Toen de jonge vrouw de beide rechercheurs in het oog kreeg, bleef ze even besluiteloos staan. Toen liep ze naar de wallenkant en dook tussen twee woonboten door in het water van de Singel.
Opper Vermeulen startte de motor van de sloep en maakte het touw los. Met grote routine manoeuvreerde hij de sloep in de richting van het blonde hoofd. Het stak net even boven het drabbige water uit. Toen hij haar bijna was genaderd, dook ze onder en kwam een paar meter verder weer boven water. Opper Vermeulen stuurde de sloep naar haar toe en greep haar in het voorbijvaren bij haar lange blonde haren vast. Met behulp van De Cock trok hij haar binnenboord.
De beide mannen hijgden na en De Cock wreef de natte blonde haren uit haar gezicht.
Opper Vermeulen keek hem vragend aan.
‘Wie is zij?’
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Evelien van Wezep, geboren Van Nederveld… verantwoordelijk voor de moord op drie leden van haar familie.’