Vledder parkeerde de Golf op de houten steiger achter het politiebureau. De rechercheurs stapten uit en slenterden naar de Oudebrugsteeg. Op de hoek van de Warmoesstraat bleef De Cock even besluiteloos staan. Links van hem was het politiebureau en voor hem lag de Lange Niezel. Hij koos voor de Lange Niezel. Vledder liep hem na en grijnsde breed.
‘Ik weet wat er met jou aan de hand is.’
‘Nou?’
‘Jouw droge keel dorst naar een cognackie.’
De Cock lachte. ‘Hoe kun je het raden.’
Aan het einde van de Lange Niezel liepen ze rechts de Voorburgwal op en bereikten via de Oude Kennissteeg de Achterburgwal. Er zaten wel enkele hoertjes en er liepen hunkerende mannen, maar de seksbusiness was nog niet in vol bedrijf. De Cock blikte opzij. ‘Hoe was de sectie?’
Vledder grinnikte.
‘Dokter Rusteloos hield het tempo hoog. Dit was mijn tweeënvijftigste sectie. Ik heb hem nog nooit zo snel zien werken.’ De Cock reageerde niet direct. De oude rechercheur lichtte beleefd zijn hoedje voor een belegen prostituee, die met een zware boodschappentas aan haar arm groetend aan hem voorbij trok. Daarna wendde hij zich weer tot Vledder.
‘Ik heb na de identificatie in het sectielokaal op Westgaarde nog even naar de hals van mevrouw Van Nederveld gekeken. Het zag er gaaf uit. Ik kon geen afdrukken van een wurggreep ontdekken. Waren er gebroken kraakbeenringetjes?’
Vledder knikte met een ernstig gezicht.
‘Dokter Rusteloos heeft mij er een paar laten zien. Ze werd zonder enige twijfel vermoord.’
‘Gewurgd?’
‘Vermoedelijk met een sjaal.’
Op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg schoven de rechercheurs via een zwaar bruin gordijn met lederen grepen het café binnen. In het schemerig intieme lokaaltje, door Smalle Lowietje vol trots zijn ‘etablissement’ genoemd, zochten ze achterin een plekje aan de bar.
Lowie, wegens zijn geringe borstomvang in penozekringen steevast Smalle Lowietje genoemd, begroette de beide rechercheurs uitbundig.
‘Zo, zo,’ kirde hij handenwrijvend, ‘ik ben blij dat ik jullie weer zie.’ Hij blikte naar De Cock op. Zijn spichtig muizensmoeltje glom van genegenheid.
‘Alles goed? Je bent zo lang weggebleven. Ik was bang dat er iets met je was gebeurd. Ik heb zelfs op het punt gestaan om naar de Kit te komen.’
De Cock grinnikte.
‘Om schoon schip te maken?’
Smalle Lowietje trok zijn gezicht in plooien van verontwaardiging. ‘Welk schip zou ik schoon moeten maken? Ik heb niets te bekennen.’ Hij tikte met de toppen van zijn vingers tegen zijn borst. ‘Je kunt het zo niet zien, maar hier vanbinnen huist een zuiver geweten.’
De Cock lachte.
‘Een zuiver geweten,’ herhaalde hij smalend. ‘Dat noem ik lef. Je hebt in je jonge leven bijna alles gedaan wat ons Wetboek van Strafrecht en God in al Zijn wijsheid heeft verboden.’ Smalle Lowietje glimlachte.
‘Dat deed ik in mijn onschuld.’
‘En van je onschuld kocht je dit etablissement,’ antwoordde De Cock.
Lowietje knikte instemmend.
‘Precies. Ik zocht op de Wallen een plek, waar ik voor jou een cognackie kon inschenken.’
De Cock schudde zijn hoofd en grinnikte.
‘Lowie,’ sprak hij vertederd, ‘ik hou van je.’
De tengere caféhouder lachte bevrijd. Hij streek met zijn handjes langs zijn morsig vest.
‘Hetzelfde recept?’
Zonder op antwoord te wachten, dook hij aalglad onder de tapkast en kwam boven met een fles pure Franse cognac Napoleon, die hij speciaal voor de oude rechercheur gereserveerd hield. Met een liefdevol gebaar beroerde hij het etiket, zette diepbolle glazen op de bar en schonk behoedzaam in.
De Cock keek glimlachend toe. Hij hield van die momenten. Hij nam het glas op, schommelde het zachtjes in de hand en snoof. Op zijn breed gezicht vol groeven verscheen een glans van opperste verrukking. Omzichtig nam hij een slok en liet het vocht genietend langs zijn dorstige keel glijden.
Hij zette zijn glas neer en leunde wat voorover.
‘Weet jij iets van verzamelen?’
Smalle Lowietje keek hem ondeugend aan.
‘Mooie hoertjes in een bordeel?’
De Cock zwaaide afwerend.
‘Bierviltjes,’ riep hij corrigerend, ‘bieretiketten, voetbalplaatjes, sigarenbandjes, vulpennen, inktpotjes, parfumflesjes. Noem maar op. Er wordt van alles verzameld.’
Smalle Lowietje gromde.
‘Ik behoor niet tot die idioten en ik heb ze ook niet in mijn familie.’ De Cock schudde zijn hoofd.
‘Verzamelaars zijn geen idioten,’ reageerde hij geprikkeld. ‘Verzamelen… van wat dan ook… is een serieuze bezigheid. Sommigen zijn ervan bezeten. Mijn oudoom heeft zijn hele leven lang postzegels verzameld. Het was ontroerend om te zien met hoeveel liefde en toewijding hij die kleine gekartelde velletjes papier behandelde.’
Smalle Lowietje snoof.
‘Ik kan er de gein niet van inzien.’
De Cock liet het onderwerp rusten. Hij pakte zijn glas op en dronk het leeg.
‘Schenk nog eens in.’
Smalle Lowietje gehoorzaamde met de welwillendheid van een heuse kastelein. Hij grinnikte.
‘Ik zal die fles wegzetten. Dat spul is voor mijn andere cliëntèle niet geschikt.’ De tengere caféhouder bracht zijn muizensmoeltje in een ernstige plooi. ‘Is het druk aan de Kit?’
De Cock knikte.
‘Misdaad kent geen malaise.’ De grijze speurder duimde opzij naar Vledder. ‘We zijn nu bezig met een oudere vrouw die uit het water van het open havenfront is gevist… vrijwel op dezelfde plek als waar vorig jaar het lichaam van haar man uit het water werd gehaald.’
Smalle Lowietje fronste zijn wenkbrauwen.
‘Toeval?’
De Cock grijnsde.
‘Van de vrouw weten we zeker dat ze werd vermoord.’‘En de man?’
De Cock spreidde zijn beide handen.
‘Dat is nog dubieus. Aanvankelijk werd aan een ongeval gedacht. Hij zou aan de wallenkant hebben staan pissen en in het water zijn gevallen.’
‘En dat geloof jij niet?’
De Cock blikte verholen naar Vledder.
‘Ik heb zo mijn twijfels. Hij was ’s avonds op weg naar een collega-verzamelaar aan de Singel, een zekere Peter van der Zwaard.’ Het gezicht van Smalle Lowietje betrok.
‘Wie?’
De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
‘Peter van der Zwaard… Zegt die naam jou iets?’
Smalle Lowietje antwoordde niet direct. Hij keek schichtig langs de beide rechercheurs naar de andere aanwezigen in zijn etablissement. Daarna boog hij zich iets naar voren. ‘Een gluiperd.’
‘In welk opzicht?’
Smalle Lowietje aarzelde, hij had zichtbaar moeite met zijn ontboezeming.
‘Een heler… een smerige heler… niet vies van een ripdeal{Van het Bargoens ‘rippen’: iemand bedriegen of beroven, van wie men weet dat hij of zij geen aangifte zal doen, omdat de benadeelde geld en/of goederen zelf niet eerlijk heeft verkregen. Oorzaak van vele liquidatiemoorden.}. Het verbaast mij dat nog nooit iemand hem een paar kogels door zijn lijf heeft gejaagd.’
‘Zo erg?’
Smalle Lowietje knikte nadrukkelijk.
‘Ik ken wel een paar jongens uit de penoze die door die Peter van der Zwaard zijn belazerd en nu een paar jaar lik voor hem overhebben.’
‘Stuur er eens een naar mij toe.’
Smalle Lowietje grijnsde.
‘Ze hebben allen boter op hun hoofd.’
De Cock keek hem onbewogen aan.
‘Dat zal bij mij niet smelten.’
Smalle Lowietje lachte.
‘Ik zal eens kijken wat ik voor je doen kan.’
De Cock nam zijn glas op en nipte aan zijn cognac. ‘Wat doet,’ mijmerde hij, ‘een eerzame verzamelaar op bezoek bij een man als Peter van der Zwaard?’
Smalle Lowietje grinnikte.
‘Dat moet je die eerzame verzamelaar vragen.’
De Cock knikte traag voor zich uit.
‘Die is dood.’
Toen de rechercheurs het café van Smalle Lowietje verlieten, was het al druk op de Wallen. Een gemêleerd leger van behoeftigen trok in trage tred langs etalages met lonkende hoertjes in een barmhartige roze belichting.
De Cock schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge. ‘Het is net zeven uur.’ In zijn stem trilde verbazing. ‘De parade begint vandaag al vroeg.’
Vledder glimlachte.
‘Het komt door het zwoele weer van de laatste dagen. Dat maakt de mannen hongerig.’
‘Je bedoelt hitsig.’
Vledder lachte.
‘Ik hou het netjes.’
De Cock zwaaide om zich heen.
‘Het lijkt of het seksbedrijf nog jaarlijks groeit. Er komen steeds meer hoerententen bij. Toen ik aan de Warmoesstraat begon, zat zo hier en daar een hoertje. Verder waren de huizen gewoon bewoond.’
Vledder snoof. De jonge rechercheur ergerde zich wanneer zijn oudere collega nostalgie bedreef.
‘Toen jij aan de Warmoesstraat begon,’ reageerde hij fel, ‘had men van junks nooit gehoord en vreemdelingen waren toeristen.’ De Cock knikte.
‘En de misdaad stond op een laag pitje.’
Vledder reageerde niet. De jonge rechercheur leek na zijn felle reactie in gepeins verzonken. Na enige tijd blikte hij opzij. ‘Wat doen we met die Peter van der Zwaard?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Als Smalle Lowietje gelijk heeft, dan heeft hij beslist antecedenten. Je moet hem straks maar eens opvragen.’
Vledder knikte.
‘Zie jij een verband?’
‘Waarmee?’
‘De dood van de heer Van Nederveld?’
‘Zie jij een verband?’ kaatste De Cock terug.
‘Niet direct.’
De Cock trok een ernstig gezicht.
‘Peter van der Zwaard woont perfect.’
‘Hoezo?’
De Cock grijnsde.
‘Singel bij de Jeroenensteeg. Een ideale plek om heel stiekem een lijk in het water te laten glijden.’
Vledder keek hem met grote ogen aan.
‘Je hebt gelijk,’ riep hij verrast. ‘Het water van de Singel heeft een directe verbinding met het open havenfront en de Westelijke Doorgang.’
De Cock knikte.
‘De plek,’ sprak hij somber, ‘waar de lijken van de heer en mevrouw Van Nederveld werden opgevist.’
Vledder legde de hoorn op het toestel terug. Met op zijn gezicht een trek van verbazing keek hij naar De Cock op.
‘Hij heeft geen antecedenten.’
‘Peter van der Zwaard?’
Vledder knikte.
‘Hij komt in onze administratie niet voor. Er zijn geen vingerafdrukken en geen foto’s van hem in het bestand.’
De Cock plukte aan zijn onderlip.
‘Zou Smalle Lowietje zich vergissen… een ander op het oog hebben?’
Vledder haalde zijn schouders op.
‘Misschien is die Peter van der Zwaard zo handig en slim dat hij al die jaren uit handen van politie en justitie is gebleven.’ De Cock steunde zijn ellebogen op zijn bureau en legde zijn kin in het kommetje van zijn handen.
‘We kunnen moeilijk naar hem toe stappen,’ sprak hij vermoeid, ‘en vragen of hij vorig jaar de heer Van Nederveld heeft vermoord.’
Vledder grinnikte.
‘Als hij de man is, zoals Smalle Lowietje hem schetst, dan ken ik het antwoord al.’
De Cock kneep even zijn beide ogen dicht.
‘Het ellendige is,’ verzuchtte hij, ‘dat ik geen benul heb van het motief. Waarom moest de heer Van Nederveld sterven en waarom had de vermoorde mevrouw Van Nederveld in haar mantelzak een briefje met daarop mijn naam? Wat had ze mij willen vertellen?’
Vledder leunde in zijn stoel achterover.
‘Waarom hebben wij samen nooit eens,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘een aardige simpele moord, waarbij de dader zich op een presenteerblaadje aandient? Bij ons is het altijd…’
De jonge rechercheur stokte. Er werd op de deur van de recherchekamer geklopt. De Cock keek op. De grillige accolades om zijn mond dansten vrolijk en zijn ogen schitterden. ‘Het presenteerblaadje?’
Vledder lachte niet. Hij hield zijn blik op de deur gericht en riep: ‘Binnen!’
De deur gleed langzaam open en in de deuropening verscheen een goed gebouwde jongeman. Hij had donkerblond krullend haar en lichtgroene, bijna oplichtende ogen. De Cock schatte hem op voor in de dertig. Luchtig gekleed in een spijkerbroek met daarop een groen, slobberig jack, liep hij op witte joggingschoenen naar de oude rechercheur. Om zijn mond, boven een krachtige kin, gleed een glimlach.
‘U bent rechercheur De Cock?’
De grijze speurder knikte.
‘Met… eh, met ceeooceekaa,’ reageerde hij automatisch. ‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
De jongeman gebaarde achter zich.
‘Ik hoorde van Evelien dat moeder is verdronken.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Evelien is uw zuster?’
‘Ja.’
De Cock wees naar de stoel naast zijn bureau.
‘Gaat u zitten en zeg mij wie u bent.’
De jongeman stak hem zijn hand toe.
‘Ik ben Maurice… Maurice van Nederveld.’ Hij nam plaats. ‘Ik had gedacht dat de politie mij wel zou berichten.’
De Cock trok een strak gezicht.
‘Wij hebben uw broer Gerard bericht en hij heeft uw zuster Evelien op de hoogte gebracht. Het is niet gebruikelijk dat wij alle familieleden van een slachtoffer benaderen.’
Maurice van Nederveld zuchtte.
‘Marcel en ik zijn er wel van geschrokken.’
‘Marcel is uw broer?’
Maurice van Nederveld knikte.
‘Wij zijn een tweeling.’
‘Lijken jullie op elkaar?’
Maurice van Nederveld glimlachte.
‘Als twee druppels water.’
De Cock nam een kleine pauze.
‘De… eh, de dood van uw moeder,’ sprak hij aarzelend, ‘kwam als een verrassing?’
Over de wang van Maurice van Nederveld zwiepte een zenuwtrek.
‘Dat mag u wel zeggen,’ beaamde hij. ‘Vorig jaar verdronk plotseling onze vader. En nu moeder. Het begint op een familiekwaal te lijken.’
‘Komt zelfmoord in de familie voor?’
‘A ls kwaa l? ’
De Cock glimlachte.
‘Ik weet niet of men dat een kwaal kan noemen, maar in sommige families openbaart zich veelvuldig een manisch depressief gedrag.’
Maurice van Nederveld trok zijn schouders op.
‘Daar heb ik bij ons in de familie nooit iets van gemerkt. Vader en moeder vormden weliswaar geen harmonisch paar, maar zij waren beiden gelijkmoedig en nuchter van aard.’
‘Niet himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt?’
‘Zeker niet.’
De Cock gebaarde in zijn richting.
‘Hoe… eh, hoe hebt u het verdrinken van uw vader destijds ervaren?’
‘Hoe bedoelt u… emotioneel?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Wat zag u als de oorzaak van zijn dood?’
‘Een ongeval.’
De Cock boog zich iets naar voren.
‘Uw zuster Evelien heeft daar andere gedachten over.’ Maurice grijnsde.
‘Evelien had een hekel aan moeder en adoreerde vader.’ De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Ze sprak van moord.’
Maurice van Nederveld maakte een afwerend gebaar. ‘Evelien heeft tegen Marcel en mij wel eens toespelingen gemaakt dat moeder voor de dood van vader verantwoordelijk was.’‘Hoe?’
Maurice verschoof iets op zijn stoel.
‘Moeder zou onze vader tot wanhoop hebben gedreven… zodat hem niets anders overbleef dan vrijwillig in het water te lopen.’‘Zelfmoord?’
‘Ja.’
‘Geen moord?’
Maurice keek hulpeloos om zich heen.
‘Daar was moeder toch niet toe in staat,’ riep hij geëmotioneerd. ‘Als zij ten opzichte van vader moordplannen had, dan had zij dat toch al veel eerder gedaan. Ze leefden al jaren in onmin. Ik denk dat moeder alleen ter wille van ons… voor de kinderen… bij hem is gebleven.’
De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. Daarna pauzeerde hij een paar seconden.
‘Van… eh, van uw vader,’ sprak hij plechtig, ‘weten we het niet zeker, maar uw moeder kwam beslist door misdrijf om het leven.’‘Misdrijf?’
De Cock knikte.
‘Ze werd gewurgd.’
Maurice van Nederveld slikte. Zijn adamsappel danste op en neer. Hij zag plotseling bleek en de blik uit zijn helgroene ogen verstarde.
‘Gerard.’
Het klonk als een vloek.