3

‘Vermoord!’

De schrille kreet van Evelien van Nederveld resoneerde tegen de kale wanden van de grote recherchekamer. Toen het geluid scheen weg te ebben, herhaalde ze het opnieuw: ‘Vermoord.’ Vledder blikte verschrikt op naar De Cock. De oude rechercheur streek met de pink van zijn rechterhand over de rug van zijn neus. Het was een loos gebaar om tijd te winnen. ‘Dat… eh, dat… eh, dat is een ernstige beschuldiging,’ reageerde hij. ‘Ik neem aan dat u beseft wat u zegt?’

Evelien van Nederveld kneep haar lippen opeen.

‘Dat doe ik,’ sprak ze verbeten. ‘Ik weet drommels goed wat ik zeg… en tegen wie.’

De Cock zwaaide in haar richting.

‘Is het een bloot vermoeden… een loze gedachte… of kunt u uw beschuldiging met bewijzen staven?’

Evelien Nederveld reageerde met een schamper lachje. ‘U denkt toch niet dat moeder en mijn broer Gerard mij als getuige hebben geroepen, toen zij hun sinistere plan uitvoerden?’

Het klonk cynisch.

De Cock keek haar verbaasd aan.

‘Uw bewering, dat uw moeder… in vruchtbare samenwerking met uw broer Gerard… uw vader heeft vermoord, moet toch ergens op gebaseerd zijn?’

Evelien van Nederveld ademde diep.

‘Vader was kerngezond.’

‘Ook schijnbaar kerngezonde mensen sterven wel een natuurlijke dood,’ mompelde De Cock.

Evelien van Nederveld schudde heftig haar hoofd.

‘Vader stierf geen natuurlijke dood,’ ging ze verder. ‘Absoluut niet. Vader werd door de politie uit het water van het IJ gevist. Hij zou zijn verdronken. Maar vader was niet alleen kerngezond, hij was ook een uitstekend zwemmer, die nog trouw… minstens tweemaal in de week… in het zwembad zijn baantjes trok.’

De Cock keek haar schuins aan.

‘U gelooft niet dat uw vader door verdrinking om het leven is gekomen?’

‘Nee. Dat is ondenkbaar.’

‘Hebt u uw vader nog gezien?’

‘Wanneer?’

‘Nadat hij door de politie uit het water was gehaald?’‘Ik was erg op hem gesteld.’ In haar stem trilde tederheid. ‘Hij was een zachtaardige man. Voor mij… een lieve vader. Ik bewonderde altijd het geduld dat hij met moeder had, wanneer ze hem teisterde en bespotte met zijn verzameling.’

‘Verzameling?’

‘Vader verzamelde alles,’ legde ze uit. ‘Zo gek kun je het niet bedenken. Hij struinde in het land alle vlooienmarkten af en kwam met de meest vreemde dingen thuis. Dat was zijn hobby… zijn liefde. Hij had een kamer vol spulletjes, die mijn moeder als waardeloze rommel betitelde.’

Evelien van Nederveld glimlachte. Gedompeld in herinnering glansden haar ogen.

‘Misschien had ze wel gelijk,’ vervolgde ze zacht. ‘De kamer van vader leek wel een uitdragerij… klokken, poppen, speeldozen, dasspelden, tinnen soldaatjes… van alles en nog wat. Tussen al die prullaria, zoals moeder het noemde, voelde vader zich gelukkig. Dat kon je aan hem zien, dat straalde hij uit. Blij als een kind met speelgoedjes…’

De Cock liet haar begaan. Hij wilde de mijmeringen van de jonge vrouw aan haar overleden vader niet abrupt onderbreken. Geduldig wachtte hij op een kleine pauze. Toen die viel, vroeg hij vriendelijk: ‘Had uw vader zichtbare verwondingen?’ Evelien van Nederveld keek hem verstoord aan.

‘Toen hij dood was?’

De Cock knikte geduldig.

‘Dat bedoel ik.’

Evelien van Nederveld slikte.

‘Vader was geen vies stinkend waterlijk toen hij werd gevonden.’ Haar stem klonk snijdend. ‘Zijn lichaam was niet aangetast. Hij heeft niet lang in het water gelegen.’

‘Hoe lang?’

Evelien van Nederveld trok haar schouders op.

‘Volgens moeder niet langer dan vierentwintig uur. Hij had ’s avonds tegen haar gezegd dat hij nog even een vriend en collega-verzamelaar ging bezoeken. Dat bezoek heeft hij nooit afgelegd. De volgende avond al werd hij door de politie uit het IJ gevist.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen op.

‘Snel,’ reageerde hij verwonderd. ‘Zo snel komen verdronken mensen in de regel niet boven water… zelfs niet bij warm weer.’

Evelien van Nederveld knikte.

‘Dat wekte ook mijn argwaan.’

De Cock hield zijn hoofd iets schuin.

‘U had onmiddellijk argwaan?’

Evelien van Nederveld knikte opnieuw.

‘Ik kon niet geloven dat vader zomaar… ik bedoel, zonder een ziekbed… stierf. Dat kon ik gevoelsmatig niet accepteren.’ De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

‘Waar hebt u uw dode vader voor het eerst gezien… op de begraafplaats Westgaarde in het mortuarium?’

Evelien van Nederveld schudde haar hoofd.

‘Thuis.’

‘Thuis, in de Hartenstraat?’

‘Ja.’

‘Had de politie het lijk van uw vader niet in beslag genomen?’‘Nee.’

‘Wie bracht uw vader thuis?’

‘De begrafenisondernemer. Hoewel moeder en Gerard er bezwaar tegen maakten, hebben we hem toch van huis uit begraven. Dat wilde ik per se. Ik heb ook geholpen om hem een nieuwe pyjama aan te doen.’

‘Geholpen… in samenwerking met wie?’

‘Moeder en Gerard.’

‘Die u beiden van moord verdacht?’

‘Ja.’

De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. Daarna boog hij zich naar haar toe.

‘Nogmaals, had hij verwondingen?’ vroeg hij scherp. Evelien van Nederveld zuchtte.

‘Aan het lichaam van vader,’ antwoordde ze zacht, ‘waren geen sporen van geweld zichtbaar. Ik heb erop gelet. Zijn hele lijf was gaaf.’

De Cock keek haar strak aan.

‘Hoe… eh, hoe werd hij volgens u dan vermoord?’

Evelien van Nederveld snoof hoorbaar en haar blik verhardde. ‘Ze hebben hem wat gegeven… verdoofd, bedwelmd… en hem toen in het water laten glijden.’


Nadat Evelien van Nederveld uit de recherchekamer was verdwenen, viel er een diepe stilte. Het was Vledder die na enige tijd het zwijgen verbrak.

‘Inbeelding.’

De Cock keek hem onderzoekend aan.

‘Van wie?’

‘Evelien van Nederveld.’

‘Jij gelooft niet dat haar vader werd vermoord?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Het is een idee-fixe… een dwangmatige gedachte. Evelien van Nederveld heeft de dood van haar vader, van wie ze blijkbaar zielsveel heeft gehouden, geestelijk niet kunnen verwerken. Toen is bij haar de gedachte ontstaan dat hij werd vermoord. Die gedachte is voor haar een obsessie geworden.’

De Cock schoof zijn onderlip vooruit.

‘Een knappe analyse,’ riep hij bewonderend. ‘Je had psychiater moeten worden.’

Vledder zwaaide afwerend.

‘Onzin,’ reageerde hij heftig. ‘Daar hoef je geen psychiater voor te zijn. Ik heb goed op haar gelet toen ze met jou sprak. Pure emotie. Haar beschuldigingen lijken ernstig, maar ze missen elke grond. Ze kan haar beweringen niet onderbouwen.’ De jonge rechercheur spreidde zijn armen.

‘Heb jij iets gehoord van een motief?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Daar heb ik ook niet naar gevraagd.’

Vledder toonde verbazing.

‘Waarom komt ze nu met dit verhaal… na ruim een jaar? Ze heeft voordien nooit haar vermoedens kenbaar gemaakt. Aan niemand. Op jouw vraag waarom zij niet onmiddellijk na de dood van haar vader met haar vermoedens naar de politie is gestapt, antwoordde ze dat zij destijds haar moeder en broer Gerard niet in diskrediet had willen brengen.’

‘En?’

Vledder grinnikte vreugdeloos.

‘Wat doet ze dan nu? Brengt ze nu met haar verhaal haar moeder en broer niet in diskrediet?’

‘Moeder is dood.’

Vledder grijnsde.

‘Maakt dat verschil?’

De Cock knikte traag.

‘Moeder kan niet meer voor een wereldse rechter worden gedaagd.’

‘Broer Gerard wel.’

‘Zeker.’

Vledder strekte zijn arm naar De Cock uit.

‘Je was veel te zacht, te lief,’ riep hij beschuldigend. ‘Je slikte haar verhaal als zoete koek.’ De jonge rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Het spijt me, maar ik vind dat je Evelien van Nederveld niet scherp genoeg hebt aangepakt.’

‘Moest dat?’

Vledder ademde diep.

‘Waarom heb je haar niet gezegd dat het vrijwel zeker is dat haar moeder niet verdronk, maar vermoedelijk door verwurging om het leven kwam?’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

‘Je moet als rechercheur je wetenschap openbaren op het moment dat je er het meeste rendement van kunt verwachten.’ Vledder snoof.

‘Zo’n moment was niet nu?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘De perikelen bij de familie Van Nederveld zijn mij nog te onduidelijk. Ik heb geen flauw idee wat ik daarvan denken moet. Het is toch te zot dat plotseling in zo’n gezin de misdadigheid losbarst.’ Vledder stak zijn kin uitdagend naar voren.

‘Kan dat niet?’

De Cock kwam uit zijn stoel overeind.

‘Het kan,’ antwoordde hij zacht.

De oude rechercheur staarde enige tijd nadenkend voor zich uit. ‘Nu Evelien van Nederveld niet naar haar dode moeder wil komen kijken,’ sprak hij bedachtzaam, ‘zullen we snel een ander voor de identificatie moeten vinden. Dokter Rusteloos wacht niet.’‘Een van de andere kinderen? Volgens Gerard van Nederveld waren ze met z’n vieren.’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

‘Ik prefereer in dit verband een niet-familielid. Dat lijkt mij veiliger. Misschien dat er in de Hartenstraat, waar ze sinds haar huwelijk heeft gewoond, nog iemand is te vinden die Alida Maria de Ruijter, weduwe van Van Nederveld goed heeft gekend.’ Vledder knikte begrijpend.

‘En wat doen we met de grove beschuldiging van Evelien van Nederveld?’

De Cock gebaarde naar de telefoon.

‘Informeer eens bij de Rijkspolitie te Water of er destijds bij het vinden van het lijk van de oude Van Nederveld aanwijzingen waren die een vermoeden van moord rechtvaardigden.’ Vledder keek hem verwonderd aan.

‘Het lijk van de oude Van Nederveld werd niet in beslag genomen. Het werd gewoon vrijgegeven voor een begrafenis van huis uit.’

De Cock trok zijn schouders iets op.

‘Misschien waren de aanwijzingen te gering… niet overtuigend genoeg… koos men na ampele overwegingen in plaats van een opzettelijke levensberoving tot een dood door verdrinking… een ongeval, waaraan niemand schuld had.’

‘En als dat zo is?’

De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

‘Dan hebben wij… ondanks jouw bedenkingen… er een moord bij.’ De twee rechercheurs slenterden over het brede trottoir van het Damrak. Het was er druk. Aangelokt door het fraaie zomerweer flaneerden toeristen en dagjesmensen in schaarse kledij langs duistere speelhallen en eettenten in wisselende variaties. Sinds de vernieuwde wegindeling was het vertrouwde Damrak een speel- en vreetboulevard geworden. Vele oude, gerenommeerde zaken waren op den duur van het Damrak verdwenen. De Cock ervoer het als een gemis.

Via de Dam, wadend door een zee van koerende duiven, liepen ze via de Mozes en Aäronstraat naar de Raadhuisstraat. Het was er iets rustiger.

Vledder blikte opzij.

‘Wil je in de Hartenstraat buren van de familie Van Nederveld benaderen?’

De Cock trok achteloos zijn schouders op.

‘Er zal daar beslist wel iemand zijn die haar goed heeft gekend.’‘En bereid is,’ vroeg Vledder met een zweem van twijfel, ‘om aan de identificatie van de dode mee te werken?’

‘Dat is burgerplicht.’

Vledder grijnsde.

‘Burgerplicht… wie kent dat nog?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Niet zo cynisch,’ antwoordde hij afkeurend. ‘Zonder hulp van de burgers is ons werk absoluut onmogelijk. Bewijsvoering door getuigen vormt nog steeds de hoeksteen van onze rechtspleging.’ Vledder bromde, maar liet het onderwerp rusten.

Kort voor de Westermarkt met zijn veel bezongen Westertoren sloften ze links de Keizersgracht op. Op de hoek van de Hartenstraat bleef De Cock staan en keek speurend om zich heen. ‘We moeten nog eens zien uit te vinden waar de collega-verzamelaar woont, die de heer Van Nederveld die bewuste avond van plan was te bezoeken.’

‘Voor de route?’

De oude rechercheur zweeg even.

‘Jij hebt nog met de Rijkspolitie te Water gebeld?’

Vledder knikte.

‘Ik had dezelfde opper aan de lijn van vannacht. Hij heeft het proces-verbaal van onderzoek voor mij uit de administratie gehaald. Volgens dat proces-verbaal was er van een gedachte aan misdrijf geen sprake. Er is ook maar weinig onderzoek verricht. Voor de Rijkspolitie te Water was het een eenvoudige zaak.’‘Een ongeval.’

Vledder knikte.

‘De heer Van Nederveld werd gevonden met de gulp van zijn pantalon open. De conclusie in het proces-verbaal luidde dat hij ergens aan de kant van een gracht had staan plassen en toen in het water terecht was gekomen en verdronken.’

De Cock keek hem onderzoekend aan.

‘Waardoor kwam hij zo snel aan de oppervlakte?’

Vledder lachte.

‘Een paar halfdronken studenten waren op een zwoele zomeravond met een oude pieremachochel aan het roeien. Een van hen vond in de boot die ze die dag hadden gehuurd, een dreg, wierp die uit balorigheid in het water en viste tot zijn schrik een lijk op. Hij was op slag nuchter.’

‘De dode Van Nederveld.’

Vledder knikte.

‘Diezelfde student klauterde vanuit de pieremachochel de wal op en belde vanuit een café in de Haarlemmerstraat de politie van bureau Warmoesstraat. Die gaf het bericht door aan de Rijkspolitie te Water.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Waarom gaf die het bericht door aan de Rijkspolitie te Water?’‘Het was hun gebied.’

‘Waar werd het lijk dan opgehaald?’

Vledder ademde diep.

‘In het water van het open havenfront bij de Westelijke Doorgang.’ De Cock keek zijn jonge collega verschrikt aan.

‘Dat is… eh, dat is,’ stotterde hij, ‘vrijwel dezelfde plek als waar Alida Maria de Ruijter, de weduwe van Van Nederveld uit het water werd gehaald.’

Загрузка...