4

De rechercheurs liepen vanaf de Keizersgracht de Hartenstraat in. Het was er gezellig druk. De Cock liet zijn blik langs de geveltjes dwalen. Zijn oog bleef rusten op een raam, waarop in forse kapitalen PIZZERIA — RISTORANTE — PASTA DI MAMA geschreven stond.

De oude rechercheur aarzelde even. Toen stak hij de straat over en schuifelde naar de toegangsdeur van de kleine eetgelegenheid. Vledder liep hem na.

‘Ga je een pizza eten,’ vroeg hij verbaasd. ‘Op dit uur?’ De Cock draaide zich half om.

‘Die tent bestaat hier al jaren. Het was een van de eerste pizzeria’s in de stad.’

Vledder grinnikte.

‘Heb jij er wel eens een pizza gegeten?’

De Cock antwoordde niet. Zonder een verder commentaar af te wachten, stapte hij naar binnen.

Vledder volgde.

Een jonge man met een rond, bol gezicht, lang blauwzwart haar en een lichte olijfkleurige huid liep glimlachend en handenwrijvend op hen toe. Het witte kokspak dat hij droeg, was smetteloos. ‘Waarmee kan ik de heren van dienst zijn?’ riep hij opgewekt. De grijze speurder lichtte beleefd zijn hoedje.

‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ‘De Cock met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van het politiebureau aan de Warmoesstraat.’

Hij boog zich iets naar de jongeman toe.

‘Wie bent u?’

De lach op het gezicht van de jongeman vergleed.

‘Ik… eh, ik ben Luigi… Luigi Bonardi.’ Hij keek van De Cock naar Vledder en weer terug. ‘Wat doen rechercheurs in mijn zaak?’ In zijn stem trilde argwaan.

De Cock glimlachte ontwapenend.

‘U spreekt accentloos Nederlands,’ sprak hij prijzend. ‘Is dat vreemd?’ vroeg Luigi met lichte spot. ‘Ik ben Nederlander… heb een Nederlands paspoort. Ik ben hier geboren… ging hier naar school. Ik behoor tot de vierde generatie Bonardi’s in Nederland. Mijn overgrootvader kwam al ver voor de Tweede Wereldoorlog vanuit Milaan naar Amsterdam om ijs te maken. De Amsterdammers waren verzot op ons Italiaanse ijs.’ De Cock knikte instemmend.

‘Ik weet het. Gamba, het Italiaanse ijspaleis in de Reguliersbreestraat tegenover theater Tuschinski, was jarenlang een begrip.’ Luigi Bonardi vervolgde: ‘Nu zijn ze hier in Amsterdam gek op onze pizza’s… dus maak ik geen ijs, maar bak ik pizza’s. U… eh, u wilt een pizza?’

De Cock schudde lachend zijn hoofd. Daarna bracht hij zijn gezicht in een ernstige plooi.

‘Vannacht heeft de Rijkspolitie te Water het lichaam van mevrouw Van Nederveld geborgen. Mevrouw Van Nederveld heeft hier in de Hartenstraat gewoond.’

De jongeman keek hem verschrikt aan.

‘Verdronken?’

‘Dat vermoeden wij,’ antwoordde De Cock leugenachtig. De jongeman zuchtte diep.

‘Net als haar man… een jaar geleden.’

‘U kent de familie Van Nederveld?’

Luigi Bonardi knikte nadrukkelijk.

‘Vooral de oude heer Van Nederveld heb ik goed gekend. Hij kwam hier wel eens een pizza eten. Vooral als hij ruzie had met zijn vrouw en zij weigerde om wat voor hem klaar te maken.’ De Cock keek hem quasi verwonderd aan.

‘Gebeurde dat wel eens?’

De jongeman knikte opnieuw.

‘Herhaaldelijk. Zeker eenmaal in de week. Zij was een helleveeg. Erg dominant. Volgens mij is hij vorig jaar uit ellende het water in gelopen.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Zelfmoord?’

Het gezicht van de jongeman versomberde.

‘Ik ben ervan overtuigd dat hij er zelf een eind aan heeft gemaakt.’

‘Waarom?’

‘Die man had toch geen leven bij die vrouw,’ riep Luigi nu geemotioneerd. ‘Een paar dagen voordat hij uit het water werd gevist, zat hij daar.’

Hij wees naar een smalle tafel met een Dessokleedje bij het raam.

‘Een beetje verloren… verdrietig. Ik had medelijden met hem. Toen ik hem zijn pizza bracht, vroeg ik: “Is het weer zover?” Hij keek mij mistroostig aan en zei: “Ik hoop dat de dood mij van die vrouw verlost.”’

De Cock streek met zijn hand over zijn kin.

‘Ik hoop,’ herhaalde hij langzaam, ‘dat de dood mij van die vrouw verlost.’

Luigi Bonardi knikte.

‘Dat zei hij.’ De jongeman zweeg even. ‘Ik denk ook niet dat die laatste pizza hem heeft gesmaakt.’

De Cock nam een kleine pauze.

‘We… eh, we hebben,’ sprak hij aarzelend, ‘vanmiddag iemand nodig om haar te identificeren. Dat schrijft de wet ons voor.’‘Mevrouw Van Nederveld?’

De Cock knikte.

‘Zou u bereid zijn om…’

De jongeman gaf de oude rechercheur geen gelegenheid om zijn vraag te voltooien.

‘Ik niet,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘het is bijna lunchtijd. Ik kan hier absoluut niet weg. Ik heb vaste klanten.’

‘Jammer.’

‘Misschien wil moeder het doen.’

‘Kent uw moeder haar?’

Luigi Bonardi knikte.

‘Ze was niet haar hartsvriendin, maar ze sprak wel eens met mevrouw Van Nederveld… vertrouwelijk… zoals vrouwen dat doen onder elkaar.’

De dode Alida Maria de Ruijter, weduwe van Douwe van Nederveld, was door de broeders van de Geneeskundige Dienst in afwachting van de komst van dokter Rusteloos al op de snijtafel van het sectielokaal gelegd. Haar naakte lichaam was tot haar hals met een schoon wit laken vol diepe strijkvouwen bedekt. Daarboven stak haar smal, wasbleek gezicht met rond haar gesloten ogen en mond een krans van kleine rimpels. Met haar lange zilvergrijze haar als een waaier om haar hoofd, bood haar verstilde gelaat een serene aanblik.

Met licht gebogen hoofd, zijn oude hoedje in zijn hand, stond De Cock tegen de witbetegelde wand van het sectielokaal. Hij had de officiële confrontatie aan Vledder overgedragen. De jonge rechercheur kwam met Gerard van Nederveld aan zijn rechterzijde en mevrouw Bonardi aan zijn linkerzijde in een trage pas naderbij. Op een meter afstand van de snijtafel bleef hij staan. Zoals gebruikelijk wachtte hij enige minuten om de getuigen de gelegenheid te geven de dode goed in zich op te nemen. Daarna richtte hij het woord tot Gerard van Nederveld: ‘Herkent u deze vrouw?’ vroeg hij formeel.

De Cock lette scherp op de reactie van de man. Gerard van Nederveld droeg hetzelfde lichtbruine kostuum van ruige wol als in de nacht toen hij aan de Warmoesstraat de vermissing van zijn moeder meldde. Zijn lang ovaal gezicht zag bleek. De blik uit zijn bruine ogen was strak op de dode gericht. De vraag van Vledder scheen hem niet te bereiken. Trillend reikte zijn rechterhand naar het gelaat van de dode vrouw.

‘Moeder… moeder.’

De Cock sloot even zijn ogen. De rauwe hartenkreet van de man deed hem pijn. Ook mevrouw Bonardi scheen door de kreet ontroerd. Haar lippen trilden en tranen gleden over haar volle wangen. Vledder beheerste de situatie volkomen. Hij pakte Gerard van Nederveld bij de arm. ‘Herkent u deze vrouw?’ herhaalde hij dwingender.

Gerard van Nederveld knikte met een strak gezicht. ‘Dat is mijn moeder,’ antwoordde hij kalm en duidelijk, ‘Alida Maria van Nederveld, de vrouw van wie ik u gisteren de vermissing heb gemeld.’

De Cock beluisterde de gedragen toon waarop de man sprak en in zijn hart kroop argwaan. Gerard van Nederveld had zijn emoties van verdriet weer in bedwang. De oude rechercheur bedacht dat die beheersing de man weinig tijd en moeite had gekost.

Te weinig.

Mevrouw Bonardi huilde nog steeds. Ze had moeite om Vledder duidelijk te maken dat zij in de dode mevrouw Van Nederveld herkende.

Toen De Cock meende dat aan de wettelijk verplichte herkenning ruimschoots was voldaan, gaf hij Vledder een teken. De jonge rechercheur draaide zich om en leidde de getuigen met lichte drang het sectielokaal uit.

Toen ze het lokaal hadden verlaten, liep De Cock op de dode toe en schoof het laken iets terug. Aandachtig bekeek hij de hals en vroeg zich af waarop dokter Den Koninghe zijn vermoeden van gebroken kraakbeenringetjes had gebaseerd. Voor zover hij kon waarnemen, waren er aan de hals van de dode geen sporen van verwurging. Maar de grijze speurder kende dokter Den Koninghe al tientallen jaren en wist dat de excentrieke lijkschouwer zich zelden vergiste.


De Cock zat wat onwennig achter het stuur van de Golf. Na een kort onderhoud met Gerard van Nederveld, waarbij hij hem condoleerde met het verlies van zijn moeder en hem uitlegde waarom mevrouw Bonardi bij de identificatie aanwezig was, had hij hem buiten naar zijn wagen begeleid en afscheid genomen. Voor het bijwonen van de gerechtelijke sectie door dokter Rusteloos had hij Vledder op Westgaarde achtergelaten. Met de mollige mevrouw Bonardi naast zich reed De Cock terug naar de binnenstad. Het drukke verkeer benauwde hem. Om hem heen toeterden woedende automobilisten en wezen met niet mis te verstane gebaren op zijn afwijkend rijgedrag. De Cock hield niet van autorijden. Voortdurend tastte hij naar de verkeerde versnelling.

Het motorisch verkeer was hem een gruwel. Naar zijn gevoel was hij minstens een eeuw te laat geboren. Met zijn puriteinse ziel hoorde hij thuis in de tijd van de trekschuit en de diligence. Hij hield van rust, van het behoud van vaste normen en waarden en van een soort milde burgerlijke deftigheid.

De moderne tijd was hem te hectisch, te koortsachtig, te gewelddadig en te wild. De mensen leefden naar zijn gevoel te gehaast, te snel, te dynamisch. Er was geen ruimte en tijd meer voor bezinning, voor doorwrochte liefde en geloof, voor oprechte eerbied en respect voor de medemens. Ook het zacht en blij proeven van de zoete geneugten van het leven ging, zo meende hij, in het moderne bestaanstumult verloren.

Toen hij uiteindelijk zonder brokken de Hartenstraat had bereikt, slaakte hij een zucht van verlichting. Hij blikte opzij. ‘Het doet mij deugd,’ sprak hij vermoeid, ‘dat ik u heel en goed heb kunnen thuisbrengen. Er waren momenten dat ik daaraan twijfelde.’

Mevrouw Bonardi schonk hem een glimlach. Haar tranen hadden haar make-up iets verveegd, maar verder zag ze er stralend uit. ‘U rijdt fantastisch.’

De Cock lachte om de pertinente leugen.

‘Ik ben blij,’ sprak hij vriendelijk, ‘dat u hebt willen meewerken. Evelien, de dochter van mevrouw Van Nederveld weigerde. Zij wilde haar dode moeder niet zien.’

Mevrouw Bonardi knikte voor zich uit.

‘Dat begrijp ik,’ sprak ze zacht. ‘Er was een slechte verstandhouding tussen moeder en dochter.’

‘Hoe kwam dat?’

Mevrouw Bonardi trok haar schouders iets op.

‘Het gezin Van Nederveld bestond in feite uit drie blokken,’ legde ze uit. ‘Dochter Evelien was erg aan haar vader gehecht en zoon Gerard aan zijn moeder. Maurice en Marcel, de tweeling, hadden alleen belangstelling voor elkaar.’

De Cock knikte begrijpend.

‘U kon goed met mevrouw Van Nederveld overweg?’ Over het ronde gelaat van mevrouw Bonardi gleed een glimlach van vertedering.

‘Ik mocht haar wel. Ik weet niet wat mijn zoon Luigi over haar heeft verteld.’

De Cock grinnikte.

‘Hij noemde haar een helleveeg en achtte haar verantwoordelijk voor de dood van haar man een jaar geleden.’

Mevrouw Bonardi schudde haar hoofd.

‘Luigi, mijn zoon, kent maar één kant van de medaille. Hij had medelijden met de oude heer. Van Nederveld was een beminnelijk mens. Ik geef dat toe. Maar hij hield totaal geen rekening met zijn gezin.’

‘In welk opzicht?’

Mevrouw Bonardi reageerde emotioneel.

‘Wanneer zij zo nu en dan geen rem op zijn uitgaven zette, spendeerde hij al zijn geld aan zijn verzamelwoede. Het is aan de wilskracht van mevrouw Van Nederveld te danken dat zij haar kinderen heeft kunnen laten studeren. Voor dergelijke zaken had haar man geen enkele belangstelling.’

De Cock keek haar aan.

‘Het was geen goed huwelijk?’

Mevrouw Bonardi zuchtte.

‘Mevrouw Van Nederveld was een gelovige vrouw. Volgens haar was het huwelijk een soort heilig verbond… tot de dood ons scheidt.’

‘Heeft de dood van de heer Van Nederveld u destijds verrast?’ Mevrouw Bonardi maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Ik heb daar nooit zo bij nagedacht. Volgens mijn zoon Luigi had hij wel buien van neerslachtigheid.’

‘U sprak nooit met hem?’

Mevrouw Bonardi schudde haar hoofd.

‘Hij meed mij. Ik denk dat hij mij als een aanhangster van zijn vrouw zag.’

De Cock glimlachte. Hij schoof de mouw van zijn oude regenjas iets terug en keek op zijn horloge.

‘Ik moet terug naar Westgaarde. Ik heb mijn jonge collega beloofd dat ik hem na de sectie zou ophalen.’

De oude rechercheur boog zich vertrouwelijk naar haar toe. ‘Mag ik nog eens met u babbelen, wanneer mijn onderzoek wat verder is gevorderd?’

Mevrouw Bonardi keek hem aan. Haar gezicht stond strak. ‘Werd ze vermoord?’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Waarom vraagt u dat?’

Mevrouw Bonardi liet haar hoofd iets zakken. ‘Ze was er bang voor.’


Ze reden terug van de begraafplaats Westgaarde. De Cock liet zich in de Golf behaaglijk onderuitzakken. Hij keek schuin omhoog naar Vledder.

‘Ik ben blij dat jij weer achter het stuur zit. Als ik met dit vehikel nog een rit door de stad had moeten maken, kon ik op zoek gaan naar een psychiater voor een minderwaardigheidscomplex.’

‘Hoezo?’

‘Als ik achter het stuur zit, schijnt eenieder aan mijn verstandelijke vermogens te twijfelen. Ze wijzen naar hun voorhoofd.’ Vledder lachte.

‘Wat heb je dan allemaal gedaan?’

‘Ik heb eerst mevrouw Bonardi thuisgebracht en daarna ben ik naar de Rijkspolitie te Water gereden.’

Vledder keek hem verrast aan.

‘Wat moest je daar doen?’

‘Ik heb het proces-verbaal van de dood van Douwe van Nederveld opgevraagd en doorgenomen.’

Vledder reageerde geprikkeld.

‘Waarom? Dat heb ik vanmorgen toch al met opper Vermeulen afgehandeld.’ Hij keek zijn oudere collega wantrouwend aan. ‘Hecht je toch waarde aan het vermoeden van dochter Evelien?’

De Cock negeerde de vraag.

‘Ik wilde weten of de rechercheur die de zaak destijds behandelde, zijn werk goed had gedaan.’

‘En?’

De Cock glimlachte.

‘Hij heeft inderdaad… zoals ik hoopte… de collega-verzamelaar benaderd, die de heer Van Nederveld die avond zou bezoeken. Het is ene Peter van der Zwaard, destijds wonende aan de Singel bij de Jeroenensteeg. Hij bevestigde in zijn verklaring dat hij die avond om tien uur een afspraak met de heer Van Nederveld had… een afspraak die niet werd nagekomen.’

Vledder haalde nonchalant zijn schouders op.

‘Wat wil je ermee?’

De Cock keek hem verrast aan.

‘Begrijp je dan niet dat dit belangrijk kan zijn?’

‘Je bedoelt voor de route die de heer Van Nederveld die avond liep?’

‘Dat niet alleen.’

‘Wat nog meer?’

‘Denk eens na?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Voor mij is er niets meer,’ sprak hij geprikkeld. ‘De heer Van Nederveld is zijn afspraak niet nagekomen, omdat hij zich had verzopen.’

De Cock keek hem bestraffend aan.

‘Kun je je niet wat netter uitdrukken? Bovendien ben ik van die zelfmoord nog lang niet overtuigd.’

Vledder liet het stuur van de Golf even met beide handen los en maakte een wanhopig gebaar.

‘Zijn gulp stond open,’ riep hij vertwijfeld. ‘Van Nederveld heeft aan de kant van de gracht staan plassen en is in het water gevallen.’

De Cock glimlachte.

‘Dat is toch met elkaar in tegenspraak.’

‘Wat?’

De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. Het ergerde hem dat zijn jonge collega de tegenstelling niet onmiddellijk begreep.

‘Wanneer iemand,’ sprak hij geduldig, ‘aan de wallenkant staat te plassen en hij valt daarbij in het water… wat bij dronken slachtoffers nog wel eens wil gebeuren… dan is dat een ongeval. Bij een zelfmoord door verdrinking is het te water gaan een bewuste keus… daarvoor behoef je niet van tevoren je gulp open te maken.’

‘Jij gelooft niet in zelfmoord?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Het proces-verbaal van de Rijkspolitie te Water gaat uit van een ongeval, maar uit niets blijkt dat de heer Van Nederveld die bewuste avond dronken was.’

‘Jij gelooft ook niet aan een ongeval?’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

‘Men kan bij een bewusteloze man zijn gulp openmaken voor men hem in het water laat zakken, waarbij de indruk wordt gewekt dat de man het slachtoffer is geworden van een ongeval.’‘Camouflage voor een moord?’

De Cock knikte traag.

‘Inderdaad… camouflage voor moord.’

Загрузка...